C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer (red.), Strafrecht Tekst & Commentaar, Deventer: 2004, pag. 1869, 5e druk).’
HR, 05-06-2007, nr. 01642/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ8803
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-06-2007
- Zaaknummer
01642/06
- LJN
AZ8803
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ8803
ECLI:NL:HR:2007:AZ8803, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8803
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑08‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Bewijs MDMA bij ontbreken narcotest. De bewezenverklaring van materiaal bevattende MDMA (XTC) is voldoende gemotiveerd gelet op ‘s hofs vaststellingen dat verdachte al jarenlang verdovende middelen en XTC-pillen gebruikt, dat hij de XTC inkocht in partijen van 500 stuks, dat hij sinds 3 à 4 jaar een monster laat testen alvorens hij een partij pillen koopt, dat hij weet dat de werkzame stof in XTC MDMA is en weet waarop hij moet letten. Gelet daarop heeft het hof kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de mogelijkheid dat de gedragingen XTC-pillen betroffen die niet als werkzame stof MDMA bevatten, verwaarloosbaar klein is.
Nr. 01642/06
Mr. Vellinga
Zitting: 13 februari 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 19 juli 2005 wegens - kort gezegd - handel in en bezit van drugs (XTC, speed, cocaïne en GHB) en het voorhanden hebben van een revolver met munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met onttrekking aan het verkeer als in het arrest beschreven.
2. Deze zaak hangt samen de ontnemingszaak tegen de verdachte onder nummer 01641/06 P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. In het eerste middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
5. De verdachte heeft op 21 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 20 juni 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden en de straf dus moet worden verminderd.
6. Het middel slaagt.
7. De middelen 2 tot en met 5 klagen over de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Voor een goed overzicht geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring van deze feiten en de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen weer.
8. Ten laste van de verdachte is - voorzover hier van belang - bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of te Druten en/of te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde MDMA (XTC) en cocaïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 december 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of Druten en/of te Nijkerk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende gamma hydroxy butyraat/4-hydroxy boterzuur (GHB), zijn gamma hydroxy butyraat/4-hydroxy boterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;"
9. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 6 e.v.) - gesloten op 14 april 2003, door [verbalisant 6] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
Op 7 februari 2003 werd aangehouden [medeverdachte 2]. Tijdens zijn verhoor verklaarde hij kort samengevat dat hij GHB koopt van [verdachte]. Uit het BPS van de politieregio Gelderland-Zuid bleek dat [verdachte] op 25 oktober 2002 was aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet (voorhanden hebben van harddrugs).
Met een bevel tot het opnemen van telecommunicatie werden de gesprekken van de telefoonnummers [001] en [002] opgenomen. Uit de opgenomen gesprekken bleek dat [verdachte] kennelijk handelde in verdovende middelen.
Tevens bleek uit deze gesprekken dat [verdachte] kennelijk door zijn voorraad GHB raakte en dat zijn leverancier op vakantie was. Uit de gesprekken bleek eveneens dat hij een afspraak had met zijn leverancier om op l9 maart 2003 een nieuwe voorraad te gaan halen in [plaats B].
Ook bleek uit de gesprekken dat [verdachte] contacten onderhield met [medeverdachte 1]. In de opgenomen gesprekken werd kennelijk gesproken over verdovende middelen.
Op 19 maart 2003 werd [verdachte] aangehouden nadat hij in [plaats B] was geweest en daar vier liter GHB in ontvangst had genomen.
Na de aanhouding werd er onder leiding van de rechter-commissaris doorzoeking gedaan in de woningen waar [verdachte] verbleef, te weten [b-straat 1] te [plaats C] en [a-straat 1] te [plaats A]. Tijdens de doorzoeking werden een aantal XTC-pillen aangetroffen en een revolver van het merk Reck.
Op 19 maart 2003 verscheen [medeverdachte 1] bij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats A] met een pakketje. Bij controle bleek in het pakketje een drietal zakjes te zitten, inhoudende: 22,7 gram cocaïne, 33 gram lidocaïne en 32,6 gram manitol.
De zakjes met lidocaïne en manitol zijn bestemd om te "versnijden". Indien de middelen zijn versneden levert dit 88,3 gram cocaïne, bestemd voor de verkoop, op.
2. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLD82R/03-002438 (blz 21 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLOO4C/03-022521, door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van verdachte ([verdachte]):
Ik sta ingeschreven op het adres [c-straat 1] te [plaats D].
De meeste tijd verblijf ik bij mijn vriendin [medeverdachte 3]. Zij woont aan de [a-straat 1] te [plaats A]. Ook verblijf ik zo af en toe in [plaats C], [b-straat 1]. Ik slaap in [plaats C] één keer in de week. De rest van de week verblijf ik bij [medeverdachte 3].
(...)
3. een kennisgeving van inbeslagneming - als bijlage gevoegd bij dossiernurnrner: PL082R/03-002438 - ondertekend op 19 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 9], hoofdagent van politie, houdende -zakelijk weergegeven-:
Op 19 maart 2003, omstreeks 22.00 uur, werd te [plaats A], onder [verdachte] inbeslaggenomen: acht maal een halve liter GHB, welke werd aangetroffen in de kofferbak van de personenauto van [verdachte] voornoemd.
4. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 71) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO82R/03-022521, door [verbalisant 6], brigadier van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisant:
Op 20 maart 2003 testte ik de bij [verdachte] inbeslaggenomen en op softdrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 8 x een halve liter, waarvan twee monsters werden getest met de Narcotest GHB, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie GHB (GammaHydroxyButyraat) is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 67) - gesloten op 19 maart 2003, mutatienummer: PLO82R/03-022521, door [verbalisant 6], brigadier van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisant:
Op 19 maart 2003 testte ik de bij [medeverdachte 1] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 22,7 gram, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 4, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie cocaïne is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Vervolgens testte ik een hoeveelheid van 32,6 gram, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
6. een kennisgeving van inbeslagneming - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 - ondertekend op 24 maart 2003, mutatienummer: PLO8I F/03-022521, door [verbalisant 13], brigadier van politie, houdende -zakelijk weergegeven-:
Op 19 maart 2003, omstreeks 23.00 uur, werden te [plaats A], [a-straat 1], onder meer inbeslaggenomen:
- 48 ampullen, inhoudende vermoedelijk GHB;
- 148 pillen met opschrift euro en drie sterren;
- 2 pillen met een zogenaamde "smiley";
- een zakje met 1 groen/wit gekleurde pil;
- een zakje met 29 pillen met opschrift euro en drie sterren, en
- een zakje met een bruine pil.
7. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082S/03-002438 (blz 68) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO82S/03-022521, door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisant:
Op 20 maart heb ik [medeverdachte 3] verhoord. Zij verklaarde dat zij éénmaal cocaïne had geleverd aan ene [betrokkene 1] en dat deze cocaïne in de zoom van een gordijn in haar woning was opgeborgen. [Medeverdachte 3] gaf toestemming om haar woning, [a-straat 1] te [plaats A], in te gaan en de zoom van de gordijnen te controleren.
In de woonkamer trof ik in de zoom van het rechtergordijn een zakje met pillen aan. Bij telling bleken dit 91 pillen te zijn. In de zoom van het linkergordijn trof ik ook een zakje met pillen aan. Bij telling bleken dat 28 pillen te zijn. De zakjes met pillen heb ik inbeslaggenomen.
8. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 69) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO82R/03-022521, door [verbalisant 6], brigadier van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisant:
Op 20 maart 2003 testte ik de bij de doorzoeking van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats A] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 300 pillen, waarvan vier monsters werden getest met de Narcotest nummer 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1. Tevens testte ik een hoeveelheid van 48 (ampullen) à 10 ml, waarvan twee monsters werden getest met de Narcotest GHB, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie GHB (GammaHydroxyButyraat) is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
9. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten proces-verbaal - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 70) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO82S/03-022521, door [verbalisant 14], brigadier van politie, en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
Op 19 maart 2003 werd door de rechter-commissaris te Arnhem de woning gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats C] doorzocht.
Bij deze doorzoeking werd in de woning aangetroffen en inbeslaggenomen: In de lade van het bergmeubel in de kamer: twee kleine plastic zakjes; het ene zakje inhoudende twee pilletjes, één kleur rose en één kleur wit; het andere zakje inhoudende een half geel pilletje, twee witte pilletjes, enkele stukjes van witte pilletjes en een kleine hoeveelheid verpulverde pilletjes.
Tevens werd onder een bank een geel pilletje aangetroffen.
10. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 62 e.v.) - gesloten op 8 februari 2003, mutatienummer: PLO8IR/03-019320, door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik ben verslaafd aan verdovende middelen. Ik gebruik GHB, speed en XTC-pillen.
Ik kocht ongeveer twee weken geleden een halve liter GHB van [verdachte].
Ik ken [verdachte] van vroeger van school en later van het stappen. Tijdens het stappen spraken we samen over drugs en het gebruik daarvan en [verdachte] bood mij een grote hoeveelheid aan.
11. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 72 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO84C/03-022521, door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van verdachte ([verdachte]):
Ik gebruik en handel in XTC, GHB, speed en cocaïne. Eigenlijk alles wat zo'n beetje in het party circuit gesnoven en gebruikt wordt.
Ik gebruik al een jaar of zes à zeven XTC-pilletjes en af en toe een snuifje cocaïne. Speed gebruikte ik voor de eerste keer zo'n jaar of vier terug. Speed bestaat ook in pilvorm. Ik gebruik speed met name in het voorjaar door er een zogenaamd "bommetje" van te maken. Een bommetje is een beetje speed in poedervorm gerold in een stukje vloeipapier wat je doorslikt.
De laatste drie à vier jaar als ik XTC-pilletjes wilde kopen bij iemand dan vroeg ik altijd, aan diegene waarvan ik wilde kopen, een paar pilletjes als monster. Ik ga dan met die pillen naar het opvanghuis van de drugsverslaafden en ik bied deze pillen aan bij hen en laat deze dan testen. Dit is gratis. Je levert de pillen in, zij sturen de pillen naar een laboratorium om te testen en een week later krijg je te horen wat er allemaal voor stoffen in dat pilletje zitten. De werkzame stof bij XTC is MDMA. Hoe meer milligrammen er in zitten hoe zwaarder en sterker de pil is. Ik heb er wel verstand van waar ik op moet letten.
Ik heb bij dit opvangcentrum ook eens een keer cocaïne laten testen. Als ik nu cocaïne koop dan neem ik altijd eerst een puntje. Dit is een beetje cocaïne op bijvoorbeeld een sleutel en dat snuif je op. Ik voel dan of deze goed of niet goed is. Ik heb voldoende ervaring opgedaan om dit te kunnen beoordelen.
Een maand of drie à vier geleden heb ik [medeverdachte 4] gebeld om te vragen of hij GHB voor mij had. Hij vertelde mij dat hij daar aan kon komen. Ik ben in totaal een keer of vijf à zes bij hem geweest om GHB te kopen. De eerste keer nam ik dan één of twee liter mee. [Medeverdachte 4] heeft mij verteld waar ik op moet letten, hoe het werkt en wat er gebeurt als je GHB gebruikt.
Ik heb [medeverdachte 4] op 17 of 18 maart jongstleden gebeld en ik heb met hem een afspraak gemaakt dat ik op 19 maart bij hem thuis in [plaats B] zou komen om GHB van hem te kopen. Ik had gevraagd om vijf liter GHB. [medeverdachte 4] kon slechts vier liter voor mij regelen. Ik kocht op 19 maart dus vier liter GHB van hem. De GHB stond klaar in flesjes van een halve liter. Ik kreeg van hem acht flesjes verpakt in een plastic zak. Ik kocht de GHB voor een prijs van € 80,-- per flesje/halve liter. Ik verkoop de GHB voor € 90,-- per halve liter.
Ik verkoop aan [betrokkene 2] uit [plaats A]; [betrokkene 3] uit [plaats E], [betrokkene 4] uit [plaats F], [betrokkene 5] uit [plaats G], [betrokkene 6] uit de planetenbuurt in [plaats A], [betrokkene 7] die iets heeft met [betrokkene 2], [medeverdachte 2], [betrokkene 8] die thans in [plaats H] woont en uit [plaats E] komt, [betrokkene 9] die woont in de buurt van de [d-straat] in [plaats A], [betrokkene 10] die ergens in de buurt van de [e-straat] woont, [betrokkene 11, 12 en 13] uit [plaats I] en nog meer kennissen van die kennissen weer. Van deze mensen koopt de een wel eens XTC, de ander een litertje GHB.
12. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 78 e.v.) - gesloten op 21 maart 2003, mutatienummer: PLO84C/03-022521, door [verbalisant 3], agent van politie, en [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van verdachte ([verdachte]):
Met een "snelle CD" bedoelen we speed. Als iemand aan mij vraagt: "Doe mij zes snelle CD's", dan wordt daarmee bedoeld zes gram speed. De speed verkoop ik in poedervorm per gram. Ik heb altijd wel zo'n vijf tot tien gram speed in huis. Ik koop de speed in [plaats A].
Ik had wel eens cocaïne in huis. Ik verkocht aan mensen die erom vroegen cocaïne. Dit waren allemaal mensen uit de vriendenkring die GHB en XTC bij mij kochten. Ik had verschillende hoeveelheden cocaïne in huis. De ene keer twee gram en de andere keer twintig gram. Ik koop dit in via een tussenpersoon.
Ik koop XTC pillen per 500 stuks gelijk in. Ik verkoop deze XTC pillen dan weer binnen mijn vriendenkring.
13. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 81 e.v.) - gesloten op 24 maart 2003, mutatienummer: PLO84C/03-022521, door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van verdachte ([verdachte]):
[Medeverdachte 1] is een goede vriend van mij. [Medeverdachte 1] heeft een adres waar je cocaïne kunt kopen. Ik maakte de afspraak met [medeverdachte 1] dat hij cocaïne inkoopt voor ons beiden en dat wij dan ieder de helft nemen en dan vervolgens die helft, ieder voor zich, verhandelen. [Medeverdachte 1] haalde telkens twintig gram cocaïne. Voor die twintig gram betaalde hij € 600,--. Ik kreeg de helft en vervolgens verkocht ik het meestal per gram.
14. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 96 e.v.) - gesloten op 19 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 11] en [verbalisant 9], beiden hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 3]:
Ik ken [verdachte] zeseneenhalve maand. [Verdachte] had pillen in huis.
15. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 98 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PLO82R/03-022521, door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 3]:
[Verdachte] heeft mij verteld dat hij in pillen handelde. Hij noemde die "eurootjes". De pillen verkocht [verdachte] aan vrienden van ons maar ook aan mensen die ik niet ken. Dat was als we uitgingen. De pillen verkocht hij onder andere aan [betrokkene 14], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 5] uit [plaats G], [betrokkene 15] uit [plaats J] en [betrokkene 1] uit [plaats K]. [Betrokkene 1] heeft wel eens coke opgehaald bij mij toen [verdachte] niet thuis was. De coke lag in de zoom van het gordijn. [verdachte] belde mij toen op en zei dat [betrokkene 1] de coke kwam halen. [Betrokkene 1] belde mij ook wel eens op en zei dan dat hij coke kwam halen. Ik belde dan [verdachte] en die zei dat het goed was.
[Verdachte] heeft mij ook verteld dat hij de coke bij [medeverdachte 1] in [plaats L] haalde. Ik ben een keer naar [plaats L] geweest om coke te halen; [verdachte] had toen niets meer en vroeg mij om wat te halen. Hij vroeg mij om 10 envelopjes te halen.
Ik ben een keer met [verdachte] naar [plaats B] geweest om GHB te halen. [Verdachte] heeft toen een wijnfles GHB meegenomen. Ik spaarde kleine flesjes voor [verdachte] en die vulde hij dan met GHB. Ik weet dat hij die GHB onder andere aan [betrokkene 15] uit [plaats J] heeft verkocht. [Betrokkene 15] is een keer bij mij aan de deur geweest om GHB te halen. [Verdachte] had mij tevoren gebeld en het spul stond bij mij in de koelkast.
16. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 125 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 1]:
Ik woon in [plaats L]. Ik ken [verdachte] en [medeverdachte 3] ongeveer anderhalf jaar.
Over het versnijden heb ik een tijdje geleden met [verdachte] gesproken. Ik vroeg dit aan [verdachte] omdat hij wel wat verstand van drugs heeft. Hij wist niet hoe dat moest. Ik ben op internet gaan kijken waarmee cocaïne versneden kon worden. Ik las op een site dat cocaïne versneden kan worden met lidocaïne en manitol. Ik las ook dat lidocaïne nagenoeg dezelfde werking heeft als cocaïne.
17. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 128 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PL082RI3-022521, door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 1]:
Sinds augustus vorig jaar (2002) handel ik samen met [verdachte] in cocaïne. Ik kocht de cocaïne en vervolgens werd het grootste gedeelte door [verdachte] verkocht en het kleinste deel verkocht ik.
Ik heb twee keer een partijtje van tien gram en een keer een partijtje van twintig gram cocaïne gekocht. [verdachte] en ik versneden de cocaïne samen. Ik kocht de lidocaïne en manitol. De verhouding van het versnijden was 0,2 gram cocaïne, 0,4 gram lidocaïne en 0,4 gram manitol. Het mengsel werd verkocht voor € 30,-- à € 35,-- per gram.
Gisteren, 19 maart 2003, ging ik naar [verdachte] met cocaïne, lidocaïne en manitol om weer een partijtje te mengen. Ik werd bij de voordeur aangehouden.
18. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 130 e.v.) - gesloten op 21 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 1]:
Met CD's bedoelden [verdachte] en ik een hoeveelheid versneden cocaïne van één gram. Met een CD-hoesje bedoelden wij de verpakking.
Met sportdrank bedoelden wij GHB.
19. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor - als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PLO82R/03-002438 (blz 88 e.v.) - gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 9] en [verbalisant 10], beiden hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [medeverdachte 4]:
Ik ken [verdachte] uit [plaats A] ongeveer anderhalf tot twee jaar. Ik heb hem destijds leren kennen via het uitgaan.
Ongeveer drie maanden geleden vroeg [verdachte] mij om GHB. Wij spraken af dat ik GHB voor hem zou regelen. De eerste keer heb ik een hoeveelheid GHB in een soort limonadefles aan [verdachte] geleverd. De tweede keer heb ik ongeveer twee liter GHB aan [verdachte] geleverd en de derde keer vier liter GHB. De vier liter GHB heb ik in acht halve liter flessen 'energy" drank gedaan. De flessen zaten in een plastic tas. Nadat [verdachte] mij had betaald is hij weer gegaan.
De GHB die ik aan [verdachte] verkocht was gereed voor gebruik."
10. Voorts heeft het Hof overwogen - voor zover voor de bespreking van de middelen van belang - :
"De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de handel in XTC, nu er geen narcotest in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat de stof MDMA is aangetroffen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het navolgende:
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat indien hij XTC- pillen wilde kopen van een leverancier, hij eerst een paar pilletjes als monster vroeg. Met deze pilletjes ging hij dan naar een opvanghuis van drugsverslaafden in [plaats A]. In het opvanghuis leverde hij de pilletjes in om deze te laten testen. Als hij de pilletjes inleverde kreeg hij een bonnetje met daarop het nummer waaronder hij het pilletje inleverde. Het opvanghuis stuurde de pilletjes dan op naar een laboratorium waar die getest werden. Een week later kon verdachte dan bellen naar het opvanghuis en dan hoorde hij precies wat voor stoffen er allemaal in het pilletje zaten. Voorts blijkt uit zijn verklaring dat verdachte wist dat de werkzame stof van XTC MDMA is en heeft hij verklaard dat hij er wel verstand van heeft en weet waar hij op moet letten.
Daarnaast is niet gebleken dat uit de klantenkring van verdachte klachten zijn gekomen met betrekking tot de kwaliteit van de XTC- pillen."
11. Het tweede middel klaagt dat het Hof zijn oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte betrekking had op materialen die MDMA en amfetamine bevatten, onvoldoende heeft gemotiveerd.
12. Voor wat betreft MDMA wordt tegen dat oordeel aangevoerd dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte niet volgt dat het gaat om de pillen in deze zaak en dat de verdachte deze pillen in een laboratorium heeft laten testen, dat de bewijsmiddelen niets inhouden omtrent de door verdachte zelf ondervonden werking van de pillen, dat de overweging van het Hof over de afwezigheid van klachten uit verdachtes klantenkring niets zegt, nu in het geheel geen verklaringen van de klanten over het gebruik van de pillen van de verdachte tot het bewijs zijn gebezigd, en dat het Hof de verklaring van de verdachte dat hij de pillen liet testen heeft gedenatureerd, nu zijn verklaring niet inhoudt dat hij de pillen van een "leverancier" betrok, maar van "iemand". Daarnaast wordt nog aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij XTC-pillen via een opvanghuis bij een laboratorium liet testen, niet met overtuigende zekerheid uitsluit dat de XTC-pillen in de onderhavige strafzaak geen MDMA bevatten.
13. Vooropgesteld moet worden dat het een feit van algemene bekendheid is dat de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug zijn effect, behalve aan MDMA, MDA of MDEA, ook aan andere, al dan niet op de bij de Opiumwet behorende Lijst I vermelde stoffen, kan ontlenen.(1) Dat betekent dat in het ideale geval het bewijs dat één van de hierboven genoemde stoffen in de XTC-pillen aanwezig was, wordt geleverd door de uitslag van een laboratoriumonderzoek van (een deel van) de XTC-pillen. Niet altijd zijn de pillen die eerder zijn verhandeld nog beschikbaar voor nadere laboratoriumonderzoeken. In dat geval kan, als voldoende vaststaat dat het om pillen uit dezelfde partij gaat, bijvoorbeeld omdat de pillen hetzelfde logo hebben, het bewijs van de aanwezigheid van één van de genoemde stoffen volgen uit een laboratoriumtest van nog voorhanden pillen en de ervaring van gebruikers van die pillen.(2) Ook kan het bewijs worden gestoeld op andere feiten en omstandigheden. Zo achtte de Hoge Raad het oordeel van het Hof de XTC-tabletten één of meer stoffen van lijst I van de Opiumwet bevatten voldoende gemotiveerd, gelet op a. het feit dat de XTC-tabletten een restpartij betroffen van een hoeveelheid XTC-tabletten voor de handel waarin de verdachte eerder was veroordeeld, b. de wijze van vervoer en uitvoer door de verdachten van een (handels)hoeveelheid XTC-tabletten en c. hetgeen de verdachte had verklaard over (i) de uitwerking die het innemen van de desbetreffende tabletten op hem had, met welke uitwerking hij door eerder XTC-gebruik bekend was, en (ii) de prijs van de XTC-tabletten in verhouding tot de kwaliteit daarvan.(3)
14. De Hoge Raad heeft het bewijs van de aanwezigheid van één van bovengenoemde stoffen in XTC-pillen onvoldoende geacht in het geval dat het bewijs niet meer omvatte dan een relaas van de verbalisant dat de pillen door hem waren onderzocht met behulp van een Narcotest, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd waaruit kon "worden afgeleid dat de onderzochte substantie XTC is, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I".(4) Ook de overweging dat "van algemene bekendheid is dat deze pillen [XTC-pillen; WHV] als werkzame stof de chemische substanties MDA, MDMA of MDEA bevatten" kon niet de toets van de Hoge Raad doorstaan.(5)
15. De hiervoor weergegeven overweging van het Hof begrijp ik aldus dat de verdachte wist dat MDMA de werkzame stof is bij XTC, dat de verdachte bij aankoop van pillen een monster van de aan te kopen partij liet testen, dat derhalve de mogelijkheid dat de verdachte pillen als XTC-pillen verkocht die niet als werkzame stof MDMA bevatten verwaarloosbaar klein is, en dat derhalve uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder uit verdachtes verklaring, opgenomen in bewijsmiddel 11, volgt dat de door verdachte als XTC-pillen verkochte pillen MDMA bevatten. Aldus verstaan is de overweging van het Hof niet onbegrijpelijk en is de bewezenverklaring voldoende met redenen omkleed. Daarbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat de verdachte gezien bedoelde verklaring zichzelf zag als deskundig, welke deskundigheid niet alleen tot uitdrukking komt in zijn wetenschap van de werkzame stof van XTC-pillen maar ook van het effect van de mate waarin die stof aanwezig is, en van de zijde van de verdachte niet is geklaagd dat hem onzuivere waar is verkocht of hem pillen werden aangeboden of zijn verkocht als XTC-pillen die niet de werkzame stof MDMA bevatten.
16. Voor wat betreft de klacht dat de bewijsmiddelen niets of onvoldoende inhouden dat de door de verdachte verhandelde speed amfetamine bevatte, wordt betoogd dat de bekennende verklaring van de verdachte dat hij speed heeft gebruikt en verkocht, niet met overtuigende zekerheid uitsluit dat het materiaal van een andere samenstelling was dan bewezenverklaard en geen amfetamine bevatte. Voor deze stof wordt in de toelichting op het middel een vergelijking getroffen met de bovengenoemde arresten inzake de aanwezigheid van MDMA of andere op Lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen die in XTC-pillen kunnen zitten. Daarnaast wordt in de toelichting verwezen naar het vierde middel dat klaagt dat bewijsmiddel 5 een ontoelaatbare conclusie bevat. Deze laatste klacht komt bij de behandeling van het vierde middel aan de orde.
17. Speed is een verzamelnaam voor meerdere stoffen, namelijk amfetamine en wekaminen, die stimulerend werken op het centrale zenuwstelsel.(6) Amfetamine is een specifieke stof(7), die ook wel speed wordt genoemd.
18. De bewijsmiddelen houden in dat de verdachte in speed handelde bewijsm. 11), dat in de woning [a-straat 1], waar de verdachte de meeste tijd verbleef (bewijsm. 2) pillen zijn gevonden (bewijsm. 7), en dat vier monsters van die pillen bij onderzoek met behulp van een Narcotest op amfetamine sterk positief reageerden, waaruit kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte (bewijsm. 8).
19. In de toelichting op het vierde middel wordt er terecht op gewezen dat het van algemene bekendheid is dat de uitslag van de Narcotest niet meer dan een indicatief karakter heeft voor wat betreft de aard van de aangetroffen stof.(8) Daarom staat aan het beroep op het voorlopige karakter van de uitkomst van de Narcotest niet in de weg dat daarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan.
20. Tegen deze achtergrond alsmede in aanmerking nemende dat de bewijsmiddelen geen verklaringen van gebruikers bevatten over de uitwerking van de door verdachte als speed aangeduide pillen, kan zonder nadere redengeving, die ontbreekt, uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de door verdachte als speed aangeduide pillen als werkzame stof amfetamine bevatten.(9)
21. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat de handel in speed geen substantieel onderdeel uitmaakte van verdachtes omvangrijke handel in verdovende middelen. Daarom kan de bewezenverklaring verbeterd worden gelezen in die zin dat daaruit - kort gezegd - de amfetamine wordt geschrapt zonder dat daardoor de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd, wordt aangetast.(10) Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
22. Het middel faalt.
23. Het derde middel klaagt dat het bewezenverklaarde bewerken van MDMA niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
24. Deze klacht is terecht voorgesteld. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in omtrent het verwerken door de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) van MDMA. Wel houden de gebezigde bewijsmiddelen in dat de verdachte zijn XTC-pillen inkocht en doorverkocht. Daarom kan de Hoge Raad de bewezenverklaring dienovereenkomstig verbeterd lezen zonder dat daardoor de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd wordt aangetast.(11) Aan het middel komt aldus de feitelijke grondslag te ontvallen.
25. Het middel faalt.
26. Het vierde middel klaagt dat de tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van een opsporingsambtenaar die de uitslagen van Narcotests bevatten, ontoelaatbare conclusies inhouden, omdat de gebruiksaanwijzing van de fabrikant inhoudt dat deze tests alleen een voorlopige identificatie van het geteste materaal bieden en de testreagentia vals-positieve of vals-negatieve resultaten kunnen geven.
27. Voor zover het middel betrekking heeft op het aantonen van amfetamine (bewijsmiddel 8) faalt het op gronden, bij de bespreking van het tweede onderdeel van het eerste middel uiteengezet.
28. Overeenkomstig het van algemene bekendheid zijnde voorlopige karakter van de Narcotest houden de bewijsmiddelen 4 en 5 in dat de test laat zien dat het geteste materiaal GHB respectievelijk cocaïne kan bevatten. Zij behelzen echter niet de conclusie van de verbalisant dat de geteste stof inderdaad GHB, cocaïne of amfetamine bevat. Voorts in aanmerking genomen dat de verbalisanten uit hoofde van hun werkzaamheid vertrouwd zijn met de toepassing van de Narcotest en genoemde mededeling aldus moet worden begrepen dat de bij de test optredende verkleuring van de reagens overeenstemt met die verkleuring welke gelet op de aard van de test past bij de conclusie dat het geteste materiaal GHB respectievelijk cocaïne kan bevatten, kan niet worden gezegd dat genoemde processen-verbaal feiten en omstandigheden bevatten die de verbalisanten niet zelf hebben waargenomen of ondervonden.
29. Het middel faalt.
30. Het vijfde middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen ten aanzien van het bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van amfetamine uit feit 1 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
31. Bij de bespreking van het eerste middel is uiteengezet dat de bewezenverklaring aldus verbeterd moet worden gelezen dat deze niet op amfetamine betrekking heeft. Dit betekent dat het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
32. De middelen drie tot en met vijf kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
34. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 25 november 2003, LJN AM2764, NS 2004, 21; HR 30 november 2004, LJN AR3723. Zie ook HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458 met een iets andere formulering: "Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat XTC als zodanig niet is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, terwijl, naar van algemene bekendheid is, de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, ook aan andere op genoemde lijst vermelde stoffen [curs.; WHV] kan ontlenen."
2 Zie HR 26 oktober 2004, 676; HR 15 november 2005, LJN AU3482.
3 HR 16 mei 2006, NJ 2006, 304.
4 HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458.
5 HR 25 november 2003, LJN AM2764, NS 2004, 21.
6 Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Speed_%28drugs%29 .
8 Vgl. http://www.bvda.com/NL/prdctinf/nl_nt.html.r Zie ook HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458.
9 Vgl. HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458 t.a.v. XTC, waaronder ook meerdere werkzame stoffen worden begrepen.
10 Vgl. HR 27 juni 2000, 548, rov. 3.4; HR 27 april 2004, NJ 2004, 494, rov. 3.3; HR 2 december 2003, LJN AM2520, rov. 6.3.
11 Vgl. HR 27 juni 2000, 548, rov. 3.4; HR 27 april 2004, NJ 2004, 494, rov. 3.3; HR 2 december 2003, LJN AM2520, rov. 6.3.
Uitspraak 05‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Bewijs MDMA bij ontbreken narcotest. De bewezenverklaring van materiaal bevattende MDMA (XTC) is voldoende gemotiveerd gelet op ‘s hofs vaststellingen dat verdachte al jarenlang verdovende middelen en XTC-pillen gebruikt, dat hij de XTC inkocht in partijen van 500 stuks, dat hij sinds 3 à 4 jaar een monster laat testen alvorens hij een partij pillen koopt, dat hij weet dat de werkzame stof in XTC MDMA is en weet waarop hij moet letten. Gelet daarop heeft het hof kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de mogelijkheid dat de gedragingen XTC-pillen betroffen die niet als werkzame stof MDMA bevatten, verwaarloosbaar klein is.
5 juni 2007
Strafkamer
nr. 01642/06
KM/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 juli 2005, nummer 21/001600-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 8 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het (de Hoge Raad leest: een) in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het (de Hoge Raad leest: een) in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het (de Hoge Raad leest: een) in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het (de Hoge Raad leest: een) in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel houdt in dat de bewezenverklaring van feit 1, voor zover inhoudende 'een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC)' en 'een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine' niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of te Druten en/of te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde MDMA (XTC) en cocaïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I."
3.3. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 zijn vermeld.
3.4. Het Hof heeft voorts - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - overwogen hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10.
3.5. De bewezenverklaring is naar behoren met redenen omkleed voor zover deze inhoudt dat het bij de bewezenverklaarde gedragingen ging om materiaal bevattende MDMA (XTC),
in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld:
a) dat de verdachte jarenlang ervaring heeft met het
gebruik van verdovende middelen en hij sinds zes à zeven jaar XTC-pillen gebruikt;
b) dat de verdachte de XTC inkocht in partijen van 500 stuks;
c) dat de verdachte sinds drie à vier jaar, alvorens hij een partij pillen kocht, met een monster naar een opvanghuis voor drugsverslaafden ging om dat monster te laten testen; dat de ingeleverde pillen naar een laboratorium werden gestuurd en dat hij na een week hoorde welke stoffen daarin zaten;
d) dat de verdachte ermee bekend is dat de werkzame stof in XTC MDMA is en dat hij heeft verklaard te weten waar hij op moet letten. Gezien vorenstaande omstandigheden heeft het Hof kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de mogelijkheid dat de bewezenverklaarde gedragingen XTC-pillen betroffen die niet als werkzame stof MDMA bevatten, verwaarloosbaar klein is.
3.6. Dat het bij de bewezenverklaarde gedragingen ging om 'een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed)', kan echter niet zonder meer volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Wat dat betreft is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. De verdachte heeft op 21 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 20 juni 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist, zodat het derde en vijfde middel geen bespreking behoeven.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, de maatregel van onttrekking aan het verkeer daaronder begrepen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 juni 2007.
Beroepschrift 21‑08‑2006
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 19 juli 2005
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 14 IVBPR en 6EVRM, 348, 349, 350, 359a en 415Sv geschonden, nu de berechting van rekwirant niet heeft plaats gevonden binnen een redelijke termijn.
Toelichting:
1
Namens rekwirant is op 21 juli 2005 beroep in cassatie aangetekend tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 19 juli 2005.
2
Ondergetekende heeft bij brief van 5 juli 2006 van de strafgriffie van Uw Raad vernomen dat de stukken op 20 juni 2006 aldaar zijn ontvangen.
3
Dit betekent dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de datum van de binnenkomst van de stukken op de strafgriffie van Uw Raad meer dan acht maanden, te weten bijna elf maanden, zijn verstreken.
4
Dit tijdverloop brengt schending van de in het middel genoemde verdragsrechtelijke bepalingen met zich mee, in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een tijdverloop van bijna elf maanden voor inzending van de stukken aan de griffie van de Hoge Raad zouden kunnen rechtvaardigen. Dit dient consequenties te hebben voor de strafoplegging. In deze wordt verwezen naar HR NJ 2000, 721.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv geschonden, nu de bewezenverklaring van feit 1, met name de onderdelen ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) (…) zijnde MDMA (XTC)’ en ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) (…) zijnde amfetamine’ niet (genoegzaam) berust op de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting:
1
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring, voorzover inhoudende dat het materiaal dat rekwirant opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid MDMA en amfetamine — zijnde middelen zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I — bevatten, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2
Het hof heeft ten laste van rekwirant onder feit 1 bewezenverklaard, dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of te Druten en/of te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde MDMA (XTC) en cocaïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’
3
Nu de bewezenverklaring ten aanzien van de samenstelling van het materiaal dat rekwirant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk zou hebben bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd onderscheiden alternatieven heeft opengelaten, zal elk van die alternatieven door de bewijsmiddelen dienen te worden geschraagd (HR 22 juni 2004, NJ 2004, 439; HR 16 november 2004, LJN AR3230).
Ten aanzien van de aanwezigheid van MDMA:
4
Blijkens haar vonnis van 8 maart 2004 heeft de rechtbank Arnhem in eerste aanleg rekwirant vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging voorzover inhoudende dat rekwirant zich schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), nu de rechtbank ten aanzien van het eerste aan rekwirant tenlastegelegde feit bewezen heeft verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of te Druten en/of te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde cocaïne en amfetamine middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’
5
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d,d. 5 juli 2005 heeft de raadsvrouw van rekwirant naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal, voorzover relevant, het volgende verweer gevoerd:
‘Cliënt is door de rechtbank vrijgesproken voor wat betreft de XTC. Mijns inziens is dit juist geweest. Ik ben het oneens met de advocaat-generaal die vindt dat wel tot een bewezenverklaring van dit feit gekomen kan worden. Er heeft slechts een indicatief onderzoek plaatsgevonden naar de pil. Cliënt zelf heeft niet verklaard dat hij wist dat de pil MDMA bevatte.’
6
Ter verwerping van het hierboven weergegeven door de raadsvrouw van rekwirant gevoerde verweer overweegt het hof in zijn arrest het volgende:
‘De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de handel in XTC, nu er geen narcotest in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat de stof MDMA is aangetroffen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het navolgende:
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat indien hij XTC-pillen wilde kopen van een leverancier, hij eerst een paar pilletjes als monster vroeg. Met deze pilletjes ging hij dan naar een opvanghuis van drugsverslaafden in Nijmegen. Het opvanghuis stuurde de pilletjes dan op naar een laboratorium waar die getest werden. Een week later kon verdachte dan bellen naar het opvanghuis en dan hoorde hij precies wat voor stoffen er allemaal in het pilletje zaten. Voorts blijkt uit zijn verklaring dat verdachte wist dat de werkzame stof van XTC MDMA is en heeft hij verklaard dat hij er wel verstand van heeft en weet waar hij op moet letten.
Daarnaast is niet gebleken dat uit de klantenkring van verdachte klachten zijn gekomen met betrekking tot de kwaliteit van de XTC-pillen.’
7
De verklaring van rekwirant die het hof heeft gebruikt in de hierboven onder 6 weergegeven overweging is neergelegd in het onder 11 in de aanvulling op het arrest als bewijsmiddel opgenomen proces-verbaal van verhoor van rekwirant d.d. 20 maart 2003. Dit bewijsmiddel houdt, voorzover relevant, de volgende verklaring van rekwirant in:
‘De laatste drie à vier jaar als ik XTC-pilletjes wilde kopen bij iemand dan vroeg ik altijd, aan diegene waarvan ik wilde kopen, een paar pilletjes als monster. Ik ga dan met die pillen naar het opvanghuis van de drugsverslaafden en ik bied deze pillen aan bij hen en laat deze dan testen. Dit is gratis. Je levert de pillen in, zij sturen de pillen naar een laboratorium om te testen en een week later krijg je te horen wat er allemaal voor stoffen in dat pilletje zitten. De werkzame stof bij XTC is MDMA. Hoe meer milligrammen er in zitten hoe zwaarder en sterker de pil is. Ik heb er wel verstand van waar ik op moet letten.’
8
Het hof geeft in zijn arrest blijk van een onbegrijpelijke redenering, omdat de hierboven onder 6 weergegeven overweging van het hof — waaraan de hierboven onder 7 weergegeven verklaring van rekwirant ten grondslag ligt — niet tot de conclusie kan leiden dat de hier in deze zaak betreffende XTC-pillen de stof MDMA bevatten nu:
- —
de verklaring van rekwirant niets zegt over de XTC-pillen in deze zaak. Uit niets blijkt dat rekwirant de in deze zaak betreffende XTC-pillen naar het desbetreffende laboratorium heeft gebracht;
- —
rekwirant niets verklaart omtrent de uitkomst van de test van het laboratorium (een laboratorium overigens, waarnaar het hof blijkens de stukken van het geding op geen enkele wijze enig onderzoek heeft verricht aangaande het bestaan van dit laboratorium en/of de deskundigheid en betrouwbaarheid ervan). Rekwirant verklaart slechts dat ‘je een week later te horen krijgt wat er allemaal voor stoffen in dat pilletje zitten’, doch daarmee verklaart rekwirant niets omtrent het in de pillen wel of niet aanwezig zijn van de stof MDMA;
- —
de verklaring van rekwirant — voorzover inhoudende dat hij weet dat de werkzame stof van XTC MDMA is en dat ‘hij er verstand van heeft en weet waar hij op moet letten’ — niets zegt over de omstandigheid dat de in deze zaak betreffende XTC-pillen de stof MDMA bevatten. Dit geldt te meer nu uit de verklaring van rekwirant niet blijkt dat hij de in deze zaak betreffende pillen zelf heeft gebruikt en niets heeft verklaard omtrent de werking van de in deze zaak betreffende XTC-pillen (anders dan in HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 676);
- —
de overweging van het hof dat niet is gebleken dat ‘uit de klantenkring van verdachte klachten zijn gekomen met betrekking tot de kwaliteit van de XTC-pillen’ niet tot de conclusie kan leiden dat de hier in deze zaak betreffende XTC-pillen de stof MDMA bevatten, nu in zijn geheel geen verklaringen van klanten als bewijsmiddel zijn gebezigd waarin wordt verklaard omtrent de kwaliteit/werking van de in deze zaak betreffende XTC-pillen. Ofschoon de overweging van het hof juist is dat niet is gebleken van klachten uit de klantenkring van rekwirant met betrekking tot de kwaliteit van de XTC-pillen, merkt rekwirant hier op dat überhaupt niets uit de klantenkring van rekwirant is gebleken met betrekking tot de kwaliteit van de XTC-pillen, zodat betreffende de kwaliteit — en/of de uitwerking — van de in deze zaak betreffende XTC-pillen in zijn geheel niets gezegd kan worden;
- —
het hof in zijn redenering ten onrechte overweegt dat rekwirant tegenover de politie heeft verklaard dat ‘indien hij XTC-pillen wilde kopen van een leverancier, hij eerst een paar pilletjes als monster vroeg’, nu desbetreffende verklaring van rekwirant niet inhoudt dat hij de XTC-pillen van een leverancier wilde kopen doch deze verklaring, voor zover relevant inhoudt:
‘De laatste drie à vier jaar als ik XTC-pilletjes wilde kopen bij iemand, (…).’
Hiermee heeft het gerechtshof in zijn bewijsoverweging de verklaring van rekwirant gedenatureerd op een essentieel punt. Het is immers maar de vraag of de pilletjes die hij liet testen deel uit maakten van een grote partij die hem voor de verkoop zou worden geleverd, of dat het ging om pilletjes die niet voor de handel bestemd waren. Dat ze voor de handel bestemd waren is uit de bewijsmiddelen niet op te maken. In dit verband is ook relevant bewijsmiddel 17, waarin de verklaring van [medeverdachte 1] is vervat die verklaart dat hij, [medeverdachte 1], de cocaïne kocht.
9
Nu niet uit enig bewijsmiddel blijkt dat de hier in deze zaak betreffende XTC-pillen MDMA bevatten, berust de bewezenverklaring met betrekking tot feit 1 niet (genoegzaam) op de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans is deze bewezenverklaring onbegrijpelijk gemotiveerd (HR NJ 2003, 458). De door het hof in zijn overweging en als bewijsmiddel gebezigde verklaring van rekwirant — zoals hierboven onder 7 weergegeven — doet hier niets aan af. Het feit dat rekwirant heeft verklaard dat hij — met zoveel woorden — XTC-pillen middels een opvanghuis naar een laboratorium heeft gebracht om deze pillen op hun inhoud te laten testen, sluit niet met overtuigende zekerheid uit dat onderhavige XTC-pillen van een andere samenstelling zijn en derhalve de op lijst I van de Opiumwet vermelde stof MDMA niet bevatten, nog los van het feit dat niet blijkt dat de geteste pillen voor de handel bestemd waren. Overigens houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de aanwezigheid van MDMA in de hier in deze zaak betreffende XTC-pillen geen verklaringen in van gebruikers inhoudende dat deze de gebruikelijke uitwerking ondervonden van de hun bekende stof, of dat wat zij zagen de stof is die zij altijd in hun gebruikerskringen tegenkomen (vgl. HR 15 november 2005, LJN: AU 3482; HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 676).
10
Nu de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, lijdt het arrest aan nietigheid.
Ten aanzien van de aanwezigheid van amfetamine:
11
Ten aanzien van de hierboven onder 2 weergegeven bewezenverklaring, voorzover deze inhoudt dat rekwirant heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine heeft het hof blijkens zijn aanvulling op het arrest — voor zover relevant — de navolgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘5
een op de bij wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten procesverbaal — als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz. 67) — gesloten op 19 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 6], brigadier van politie, houdende — zakelijk weergegeven — het relaas van verbalisant:
‘Op 19 maart testte ik de bij [medeverdachte 1] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof.
(…)
Vervolgens testte ik een hoeveelheid van 32,6 gram, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de wet Opiumwet behorende lijst I.’
(…)
8
een op de bij wet voorgeschreven wijze opgemaakt en gesloten procesverbaal — als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 69) — gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PL082R/03-022521, door [verbalisant 6], brigadier van politie, houdende — zakelijk weergegeven — het relaas van verbalisant:
‘Op 20 maart 2003 testte ik de bij de doorzoeking van de woning aan de [a-straat] [1] te [plaats A] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 300 pillen, waarvan vier monsters werden getest met de Narcotest nummer 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
(…)’
11
een op de bij wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor — als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz 72 e.v.) — gesloten op 20 maart 2003, mutatienummer: PL084C/03-022521, door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], agent van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — de verklaring van verdachte ([verdachte]):
‘Ik gebruik en handel in XTC, GHB, speed en cocaïne. Eigenlijk alles wat zo'n beetje in het party circuit gesnoven en gebruikt wordt.
(…)
Speed gebruikte ik voor de eerste keer zo'n jaar of vier terug. Speed bestaat ook in pilvorm. Ik gebruik speed met name in het voorjaar door er een zogenaamd ‘bommetje’ van te maken. Een bommetje is een beetje speed in poedervorm gerold in een stukje vloeipapier wat je doorslikt.’
(…)
12
een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal van verhoor — als bijlage gevoegd bij dossiernummer: PL082R/03-002438 (blz. 78 e.v.) — gesloten — op 21 maart 2003, mutatienummer: PL84C/03-022521, door [verbalisant 3], agent van politie, en [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — de verklaring van verdachte ([verdachte]):
‘Met een ‘snelle CD’ bedoelen we speed. Als iemand aan mij vraagt: ‘doe mij zes snelle CD's’, dan wordt daarmee altijd bedoeld zes gram speed. De speed verkoop ik in poedervorm per gram. Ik heb altijd wel zo'n vijf tot tien gram speed in huis. Ik koop de speed in [plaats A].’
12
De hierboven weergegeven door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden, kort gezegd, in:
- —
het relaas van een verbalisant inhoudende zijn bevindingen omtrent de door hem uitgevoerde Narcotests;
- —
de verklaringen van rekwirant met betrekking tot zijn handel in en gebruik van speed.
13
Uit geen van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hier in deze zaak betreffende materiaal (speed) de op de lijst I van de Opiumwet vermelde stof amfetamine bevatte en in zoverre berust de bewezenverklaring met betrekking tot feit 1 niet (genoegzaam) op de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans is deze bewezenverklaring onbegrijpelijk gemotiveerd (HR NJ 2003, 458). De door het hof als bewijsmiddel gebezigde verklaringen van rekwirant — zoals hierboven onder 11 weergegeven — doen hier niets aan af. Het feit dat rekwirant heeft verklaard dat hij — met zoveel woorden — speed heeft gebruikt en verkocht, sluit niet met overtuigende zekerheid uit dat het onderhavige materiaal (speed) van een andere samenstelling is en derhalve de op lijst I van de Opiumwet vermelde stof amfetamine niet bevat, nu speed niet een stof is die op lijst I van de Opiumwet voorkomt en het een feit van algemene bekendheid is dat ‘speed’ de stof amfetamine kan bevatten, doch ook kan bestaan uit bijvoorbeeld metamfetamine. Ook de verklaringen van de verbalisant, inhoudende zijn bevindingen omtrent de door hem uitgevoerde Narcotests kunnen de bewezenverklaring in deze niet dragen (deze veklaringen bevatten ontoelaatbare conclusies, in deze verwijst rekwirant Uw Raad naar middel IV van deze schriftuur). Overigens houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de aanwezigheid van amfetamine in het hier in deze zaak betreffende materiaal (speed) geen verklaringen in van gebruikers inhoudende dat deze de gebruikelijke uitwerking ondervonden van de hun bekende stof (amfetamine), of dat wat zij zagen de stof is die zij altijd in hun gebruikerskringen tegenkomen (vgl. HR 15 november 2005, LJN: AU 3482; HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 676).
14
Nu de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv geschonden, nu de bewezenverklaring van feit 1, met name het onderdeel ‘telkens opzettelijk heeft bewerkt (…) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) (…) zijnde MDMA (XTC)’ niet (genoegzaam) berust op de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting:
1
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring, voorzover inhoudende dat rekwirant telkens opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) heeft bewerkt, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2
Het hof heeft ten laste van rekwirant onder feit 1 bewezenverklaard, dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 19 maart 2003 te Nijmegen en/of te Druten en/of te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde MDMA (XTC) en cocaïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I’
3
Nu de bewezenverklaring ten aanzien van de tenlastegelegde handelingen die rekwirant met betrekking tot het materiaal — waaronder MDMA (XTC) — heeft verricht onderscheiden alternatieven heeft opengelaten, zal elk van die alternatieven door de bewijsmiddelen dienen te worden geschraagd (HR 22 juni 2004, NJ 2004, 439; HR 16 november 2004, LJN AR3230).
4
Met betrekking tot de in artikel 2 sub b Opiumwet opgenomen en door het hof bewezenverklaarde term ‘bewerken’ schrijft Blom in Tekst & Commentaar:
‘De term bewerken, is — in aanmerking genomen dat noch de tekst van de Opiumwet noch de geschiedenis van die wet iets inhouden omtrent een aan die term toe te kennen specifieke betekenis — te verstaan in de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik toekomt.1.
5
Nu noch uit enig bewijsmiddel, noch uit enige overweging van het hof blijkt dat rekwirant een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) heeft bewerkt, berust de bewezenverklaring met betrekking tot feit 1 niet (genoegzaam) op de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans is deze bewezenverklaring onbegrijpelijk gemotiveerd.
6
Nu de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, lijdt het arrest aan nietigheid.
Middel IV:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 342, 343, 344, 359 en 415 Sv geschonden, nu het door het hof onder 4, 5 en 8 als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal (mutatienummer PL082R/03-022521) de ontoelaatbare conclusie bevat dat uit de reacties van de door [verbalisant 6], (brigadier van politie) uitgevoerde Narcotests kan worden afgeleid dat de door hem middels deze Narcotests onderzochte substanties de stoffen cocaïne, GammaHydroxyButyraat en amfetamine bevatten, dan wel dat deze onderzochte substanties cocaïne, GammaHydroxyButyraat en amfetamine zijn. Mitsdien kan het onder 4, 5 en 8 door het hof als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal niet redengevend zijn voor het bewijs en lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1
Blijkens de aanvulling op zijn arrest d.d. 19 juli 2005 heeft het gerechtshof te Arnhem onder 4, 5 en 8 als bewijsmiddel gebezigd een proces-verbaal met mutatienummer PL082R/03-022521, opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie. Het hof heeft onder 4, 5 en 8 de inhoud van dit proces-verbaal als volgt als bewijsmiddel gebezigd:
‘4
(…)
Op 20 maart 2003 testte ik de bij [verdachte] inbeslaggenomen en op softdrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 8 x een halve liter, waarvan twee monsters werden getest met de Narcotest GHB, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie GHB (GammaHydroxyButyraat) is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5
(…)
Op 19 maart testte ik de bij [medeverdachte 1] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof.
Het betrof een hoeveelheid van 22,7 gram, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 4, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie cocaïne is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vervolgens testte ik een hoeveelheid van 32,6 gram, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 6, waarvan één monster werd getest met de Narcotest nummer 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
8
(…)
Op 20 maart 2003 testte ik de bij de doorzoeking van de woning aan de [a-straat] [1] te [plaats A] inbeslaggenomen en op harddrugs gelijkende stof. Het betrof een hoeveelheid van 300 pillen, waarvan vier monsters werden getest met de Narcotest 6, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie amfetamine is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Tevens testte ik een hoeveelheid van 48 (ampullen) à 10 ml, waarvan twee monsters werden getest met de Narcotest GHB, waarbij een sterk positieve reactie werd geconstateerd. Uit deze reactie kan worden afgeleid dat de onderzochte substantie GHB (GammaHydroxyButyraat) is/bevatte, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II’
2
De hierboven onder 1 weergegeven verklaringen van de verbalisant houden de conclusie in dat uit de reacties van de door de verbalisant uitgevoerde Narcotest kan worden afgeleid dat de geteste substanties cocaïne, GammaHydroxyButyraat en amfetamine zijn, dan wel dat de geteste substanties deze stoffen bevatten. Deze conclusies zijn ontoelaatbaar, nu het gelet op de openbare en vrij toegankelijke bronnen op het internet en de jurisprudentie aangaande de Narcotest een feit van algemene bekendheid is dat de door de verbalisant uitgevoerde Narcotesten:
- —
gebruikt dienen te worden voor een voorlopige identificatie;
- —
alle middels de Narcotest verkregen testresultaten door het NFI bevestigd moeten worden;
- —
de testreagentia vals positieve of vals negatieve resultaten kunnen geven. 2.
Met betrekking tot drugsanalyse vermeldt de website van het NFI het volgende:
‘Basisidentificatie
Een belangrijk onderdeel is het onderzoek aan materialen, meestal poeders, waarvan wordt vermoed dat het een verdovend middel betreft. De belangrijkste voorbeelden uit deze groep zijn cocaïne, heroïne en XTC-tabletten. Met een screening m.b.v. kleurtesten wordt een eerste indicatie verkregen of het verdovende middel wel of niet aanwezig kan zijn daarna wordt m.b.v. geavanceerde analytisch-chemische apparatuur de aanwezigheid van zo'n verdovend middel met volstrekte zekerheid aangetoond3.
3
In HR 6 mei 2003, NJ 2003, 458 stelt Advocaat-Generaal Jörg onder 23 van zijn conclusie het volgende met betrekking tot de vraag waarom er — naast de reeds uitgevoerde Narcotest — geen bevestigend onderzoek door het gerechtelijk laboratorium heeft plaatsgevonden:
‘De vervolgvraag is of rechtens afdoende bewijs voor de aanwezigheid van MDMA kan worden gevonden in een positief resultaat van Narcotest 23, niettegenstaande de Algemene Richtlijn van de fabrikant dat alle testresultaten bevestiging door het gerechtelijk laboratorium behoeven. Men vraagt zich überhaupt af waarom een dergelijk eenvoudig onderzoek niet is aangevraagd en uitgevoerd. Dit, omdat het Nederlands Forensisch Instituut op zijn website, onder het hoofdstuk Deskundigheid — Drugsanalyse aangeeft dat met een screening met behulp van kleurtesten een eerste indicatie wordt verkregen of het verdovend middel wel of niet aanwezig kan zijn; daarna wordt met behulp van geavanceerde analytisch-chemische apparatuur de aanwezigheid van zo'n middel met volstrekte zekerheid aangetoond.’
4
Gezien de hierboven weergegeven feiten van algemene bekendheid met betrekking tot de Narcotest zijn de conclusies die de verbalisant trekt — welke door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd — op grond van de door hem ten aanzien van de bij rekwirant aangetroffen stoffen uitgevoerde Narcotests, inhoudende dat deze substanties cocaïne, GammaHydroxyButyraat en amfetamine zijn/bevatten ontoelaatbaar. Dit dient voor de zaak van rekwirant de navolgende gevolgen te hebben.
5
De hierboven onder 1 als bewijsmiddel gebezigde getuigenverklaring van de verbalisant, voorzover deze inhoud de ontoelaatbare conclusies dat de in de zaak van rekwirant inbeslaggenomen materialen de stoffen cocaïne, GammaHydroxyButyraat en amfetamine zijn/bevatten mogen niet als bewijsmiddel worden gebezigd nu deze in strijd zijn met hetgeen is bepaald in artikel 342 Sv. Immers, onder desbetreffende verklaringen kunnen niet worden verstaan feiten of omstandigheden, welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft nu de feiten en omstandigheden in zijn verklaring naar algemene bekendheid (gelet op de openbare bronnen: internet, jurisprudentie) onjuist zijn.
6
Voor zover Uw Raad van mening is dat de verklaringen van de verbalisant welke zijn neergelegd in het proces-verbaal met mutatienummer PL082R/03-022521 niet zijn aan te merken als een getuigenverklaring, doch als een deskundigenverklaring dan wel een deskundigenverslag (343 respectievelijk 344Sv), dan mogen deze verklaringen — voorzover ze de hierboven weergegeven ontoelaatbare conclusies bevatten — niet als bewijsmiddel worden gebezigd nu deze in strijd zijn met artikel 343 respectievelijk 344Sv. Immers, onder desbetreffende verklaringen van de verbalisant kunnen niet worden verstaan zijn gevoelen betreffende hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is nu (gelet op de openbare bronnen: internet, jurisprudentie) de door hem getrokken conclusies — inhoudende dat uit de reactie van een Narcotest afgeleid kan worden dat de geteste substanties cocaïne, GammaHyrdroxyButryaat en amfetamine zijn/bevatten — onjuist zijn.
7
Nu de hierboven onder 1 weergegeven door het hof als bewijsmiddel gebezigde verklaringen ontoelaatbare conclusies bevatten, kunnen deze niet redengevend zijn voor het bewijs.
8
Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Bijlagen:
- —
bijlage 1: Aanwijzingen voor het begruik van ODV Narcotesten, te vinden op: http://www.bvda.com/prdctinf/pf_nl_nt.html
- —
bijlage 2: NFI — Drugsanalyse, te vinden op:
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Prinsengracht 659hs te 1016 HV Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 21 augustus 2006
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑08‑2006
Narcotest® Disposakit Aanwijzingen, te vinden op: http://www.bvda.com/prdctinf/pf_nl_nt.html (zie ook bijlage 1).
NFI — Drugsanalyse, te vinden op: http://www.forensischinstituut.nl/NFl/nl/Typen+onderzoek/Items/Drugsanalvse.htm (zie ook bijlage 2).’