HR, 05-12-2006, nr. 03108/05
ECLI:NL:HR:2006:AZ0668
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-12-2006
- Zaaknummer
03108/05
- LJN
AZ0668
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0668
ECLI:NL:HR:2006:AZ0668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0668
- Vindplaatsen
NJ 2007, 93 met annotatie van J.M. Reijntjes
VR 2007, 68
NJ 2007, 93 met annotatie van J.M. Reijntjes
VR 2007, 68
Conclusie 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelde verdachte t.z.v. een WAM-overtreding tot een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. In de tekst van art. 427 Sv wordt geen onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Ook aan de strekking van deze bepaling kan niet een voldoende duidelijk aanknopingspunt worden ontleend voor de uitleg dat dit art. enkel betrekking heeft op onvoorwaardelijke geldboetes. De verdachte kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen. HR wijst tussenarrest om AG, die concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring, alsnog in de gelegenheid te stellen zich over de middelen uit te laten.
Nr. 03108/05
Mr. Vellinga
Zitting: 17 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Barneveld, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 03107/05 en 03108/05. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4. Ambtshalve vestig ik de aandacht op het volgende. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 05 februari 2003 te Wageningen, althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [...] was opgegeven en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
5. Het tenlastegelegde feit is strafbaar gesteld bij art. 30, tweede lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het tenlastegelegde feit vormt ingevolge art. 36 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen een overtreding.
6. Het Hof heeft ter zake van dit feit een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, opgelegd.
7. Ingevolge art. 427, tweede en derde lid, Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open, indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
8. Hoewel de tekst dat niet expliciet vermeldt, moet worden aangenomen dat art. 427 Sv het oog heeft op geldboetes die onvoorwaardelijk zijn opgelegd. Strekking van genoemde beperking op de mogelijkheid van cassatie is immers dat bagatelzaken niet meer aan de Hoge Raad worden voorgelegd.(1)
9. Uit hetgeen hiervoor is uiteengezet volgt dat tegen de bestreden uitspraak geen beroep in cassatie heeft opengestaan, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen. De middelen behoeven derhalve geen bespreking.
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Kamerstukken II, 1997-1998, 26 027, nr. 3, p. 5-8 en Kamerstukken II, 1998-1999, 26 027, nr. 5, p. 2-5. Zie ook M.K.T. Tjiong in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 9.4 op art. 427 (suppl. 134, april 2003), die opmerkt dat oplegging van een voorwaardelijke hoofdstraf naast een geldboete van minder dan € 250 niet voldoende is om de mogelijkheid van cassatie te creëren. Vervangende hechtenis heeft geen invloed, aldus J. M. Reijntjes in zijn bewerking van A. Minkenhof, de Nederlandse Strafvordering, Kluwer Deventer 2002, negende druk, p. 415, onder verwijzing naar HR 21 januari 1918, NJ 1918, p. 265. Vgl. inzake art. 359, zevende lid (oud), Sv HR 1 december 1998, NJ 1999, 310, waarin de HR heeft geoordeeld dat de vervangende hechtenis voor de toepassing van art. 359 lid 7 Sv niet dient te worden aangemerkt als een zwaardere straf in het geval de rechter een vervangende hechtenis oplegt van langere duur dan het OM heeft gevorderd, en HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 296, waarin de HR heeft geoordeeld dat de gedeeltelijk voorwaardelijke oplegging van de geldboetes niet kan worden aangemerkt als een strafoplegging die conform art. 359 lid 7 Sv nadere motivering behoeft.
Uitspraak 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelde verdachte t.z.v. een WAM-overtreding tot een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. In de tekst van art. 427 Sv wordt geen onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Ook aan de strekking van deze bepaling kan niet een voldoende duidelijk aanknopingspunt worden ontleend voor de uitleg dat dit art. enkel betrekking heeft op onvoorwaardelijke geldboetes. De verdachte kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen. HR wijst tussenarrest om AG, die concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring, alsnog in de gelegenheid te stellen zich over de middelen uit te laten.
5 december 2006
Strafkamer
nr. 03108/05
AJ/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 juli 2005, nummer 21/004219-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem van 2 juli 2004 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van € 288,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Barneveld, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding van art. 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen. Op grond van art. 36 van de genoemde wet is dit delict een overtreding. Het Hof heeft ter zake van dat feit de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
(a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
3.3. In de tekst van art. 427 Sv wordt geen onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Ook aan de strekking van deze bepaling kan niet een voldoende duidelijk aanknopingspunt worden ontleend voor de uitleg dat dit artikel enkel betrekking heeft op geldboetes die onvoorwaardelijk zijn opgelegd.
3.4. De verdachte kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
4. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte. Nu de Hoge Raad de verdachte wel ontvankelijk acht in zijn beroep en de voorgestelde middelen bespreking behoeven, behoort de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te worden gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen. Daartoe dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 december 2006;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenarrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 december 2006.