Einde inhoudsopgave
RvdW 2006, 175
Executieuitlevering. Uitleveringsrechter moet uitgaan van juistheid veroordeling, behoudens flagrante schending art. 6 EVRM.
HR 31-01-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9152
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31 januari 2006
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, A.J.A. van Dorst, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
02820/05U
- Conclusie
A-G Knigge
- LJN
AU9152
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Bijzonder strafrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AU9152, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AU9152, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑01‑2006
- Wetingang
Uitleveringswet 1967 art. 5; EVRM art. 6
Essentie
Executieuitlevering. De uitleveringsrechter dient uit te gaan van de juistheid van de veroordeling van de verzoekende staat. Als aan die veroordeling een uitleveringsprocedure vooraf is gegaan, staat het hem niet vrij te beoordelen of bij de veroordeling het specialiteitsbeginsel in acht is genomen. Dit kan slechts anders zijn als bij de berechting sprake is geweest van een flagrante schending van art. 6 EVRM.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 12 september 2005, nummer 15/700006–05, op een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot uitlevering van: ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.