De steller van het middel wijst op de wijziging van de Opiumwet bij wet van 28 mei 2002 Stb. 348, maar bij deze wijziging is artikel 2 ongewijzigd gebleven.
HR, 14-10-2003, nr. 01697/03U
ECLI:NL:HR:2003:AL3327
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-10-2003
- Zaaknummer
01697/03U
- Conclusie
mr. Machielse
- LJN
AL3327
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AL3327, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑10‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AL3327
ECLI:NL:HR:2003:AL3327, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL3327
- Wetingang
art. 28 Uitleveringswet
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑10‑2003
mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 01697/03 U
mr. Machielse
Zitting 16 september 2003 (bij vervroeging)
conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
1.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 10 juni 2003 de vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon aan de republiek Frankrijk toelaatbaar verklaard.
2.
Mr. M.J.A. Duker, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel behelst de klacht dat de rechtbank de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard naar Nederlands recht onjuist heeft gekwalificeerd.
3.2
De rechtbank heeft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard naar Nederlands recht als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet (oud) juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3
Als ik het middel goed begrijp zou het tweede deel van de kwalificatie niet juist zijn, omdat gelet op het ten tijde van de gepleegde feiten toepasselijke artikel 2 van de Opiumwet alleen gekwalificeerd diende te worden overeenkomstig het eerste gedeelte.
3.4
Artikel 2 van de Opiumwet is gewijzigd bij wet van 13 juli 2002 in werking getreden op 17 maart 20031.. Daarbij is de onderverdeling van artikel 2 Opiumwet in leden komen te vervallen. Het tweede deel van de kwalificatie is kennelijk gebaseerd op het nieuwe artikel 2 Opiumwet. De feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard zijn gepleegd voor inwerkingtreding van die wijziging, maar in het uitleveringsrecht geldt in het algemeen dat de strafbaarstelling naar Nederlands recht beoordeeld dient te worden naar het tijdstip van de uitspraak van de rechter omtrent toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering2.. Gelet hierop faalt het middel.
De rechtbank heeft met het tevens opnemen van de kwalificatie die uitgaat van de pleegperiode van de feiten kennelijk en niet onbegrijpelijk (ten overvloede) willen aangeven dat het feit ook ten tijde van het plegen in Nederland strafbaar was.
4.
Het middel faalt. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑10‑2003
Zie N. Keijzer in het Handboek Strafzaken par. 91.6.1; HR NJ 1988, 312 en HR NJ 1995, 186. Vgl. tevens HR 20 mei 2003, nr. 02121/02U (LJN AF1909).
Uitspraak 14‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Art. 28, derde lid, Uitleveringswet schrijft niet voor dat de kwalificatie van de feiten naar Nederlands recht wordt vermeld, maar dat de toepasselijke wetsbepalingen worden vermeld.
Partij(en)
14 oktober 2003
Strafkamer
nr. 01697/03 U
SCR/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 juni 2003, nummer RK 03/764, op een verzoek van de Republiek Frankrijk tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Schie" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Frankrijk toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, onjuist heeft gekwalificeerd.
3.2.
Art. 28, derde lid, UW schrijft niet voor dat ingeval van toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering in de bestreden uitspraak de kwalificaties van de feiten naar Nederlands recht worden opgenomen, maar slechts dat de toepasselijke wetbepalingen dienen te worden vermeld. Dat zijn de bepalingen die toepasselijk zijn naar de stand van het recht ten tijde van de beslissing op het uitleveringsverzoek.
3.3.
Uit het in de toelichting op het middel weergegeven gedeelte van de bestreden uitspraak volgt dat de Rechtbank te dezen met juistheid art. 2, onder A, Opiumwet - zoals deze bepaling luidt na de inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2002, Stb. 2002, 520 op 17 maart 2003 - in verbinding met art. 10 van die wet en art. 47 Sr, heeft vermeld als hier toepasselijke wetsbepalingen.
Het middel, waarin aan die wetswijziging wordt voorbijgezien, is dus ondeugdelijk.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 oktober 2003.