Lezing van de verklaringen zoals weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting leert dat het onder meer gaat om de vraag of verdachte al dan niet heeft meegedaan met het aftuigen van [betrokkene 1] en wie er zoal buiten waren ten tijde van de schietpartij.
HR, 16-09-2003, nr. 00318/03
ECLI:NL:HR:2003:AI0023
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-09-2003
- Zaaknummer
00318/03
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
AI0023
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AI0023, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AI0023
ECLI:NL:HR:2003:AI0023, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AI0023
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AI0023
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AI0023
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0353
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2003/358
Conclusie 16‑09‑2003
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nr. 00318/03
Mr. Fokkens
Zitting 24 juni 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Aan verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 4 oktober 2002 een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd wegens "poging tot moord".
2.
Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de anonieme informant van de CIE onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2002 vermeldt ten aanzien van bedoeld verzoek het volgende:
"De raadsman doet, bij eventuele beslissing tot aanhouding van de behandeling van de zaak, tevens het verzoek de informant van de CIE op te roepen, nu deze ontlastend heeft verklaard ten aanzien van de verdachte.
(...)
De voorzitter deelt vervolgens mede dat het verzoek tot het horen van de CIE informant zal worden afgewezen, nu het hof het horen van deze informant niet noodzakelijk acht voor enige in deze zaak te nemen beslissing."
5.
Onder de stukken bevindt zich een proces-verbaal van 6 juni 2001, opgemaakt door J.B. Teunissen, inspecteur van politie Haaglanden, operationeel chef van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid. Dit proces-verbaal houdt in hetgeen in de toelichting op het middel is weergegeven.
6.
Het gaat met name om de informatie onder 3:
"De Antilliaan met de roepnaam [betrokkene 1], die [slachtoffer] heeft doodgeschoten, werd buiten de Bar "Cristal" neergeschoten door de broer van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 2]."
Het proces-verbaal vermeldt voorts dat deze informatie kan worden herleid op eigen waarnemingen of bevindingen van de bron(nen), alsmede dat de informatie onder punt 3 "waarschijnlijk juist en bevestigd" is.
7.
Verdachte heeft consequent ontkend iets met de schietpartij op [betrokkene 1] van doen te hebben gehad. Slechts twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], hebben verdachte aangewezen als de schutter, terwijl er, volgens zowel deze twee getuigen als anderen, veel mensen buiten waren op het moment van het schieten.
Voorts heeft de informant uitdrukkelijk een ander dan verdachte aangewezen als degene die [betrokkene 1] zou hebben neergeschoten, en wordt deze informatie in het betreffende proces-verbaal bestempeld als "waarschijnlijk juist en bevestigd".
8.
In het licht van het voorgaande is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk waarom het Hof het horen van die informant desalniettemin niet noodzakelijk acht voor enige in deze zaak te nemen beslissing (vgl. HR 27 mei 1997, NJ 1997, 565). Het lag gelet op deze informatie immers voor de hand, een nader onderzoek in te doen stellen naar de gronden waarop de door de informant gegeven lezing van de schietpartij berustte en mede in het licht daarvan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te beoordelen. Dat dit overbodig zou zijn, is mede in het licht van de omstandigheid dat de advocaat-generaal ter terechtzitting vrijspraak van verdachte heeft gevorderd, zoals gezegd zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
9.
Ik acht het middel derhalve gegrond.
10.
Het tweede middel bevat de klacht dat de nadere bewijsoverweging onder 8.1 onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.
11.
Bedoelde bewijsoverweging houdt het volgende in:
"Het hof ziet geen reden om de geloofwaardigheid van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2], voor zover hun verklaringen voor het bewijs zijn gebezigd, in twijfel te trekken. De door de advocaat-generaal en de verdediging gesignaleerde incongruenties in de verklaringen van deze getuigen acht het hof van zodanig ondergeschikt belang alsmede verklaarbaar door de schokkende gebeurtenissen waarvan zij ooggetuigen zijn geweest, dat deze aan de geloofwaardigheid van die verklaringen geen afbreuk kunnen doen."
12.
Het betreft hier een oordeel over de geloofwaardigheid van twee getuigenverklaringen bezien in het licht van al het beschikbare bewijsmateriaal. Het is bij uitstek de taak van de feitenrechter om aan het bewijsmateriaal waarover hij beschikt die betekenis te verlenen die hem uit een oogpunt van waarheidsvinding verantwoord voorkomt en daarmee tot een keuze te komen wat betreft het te bezigen bewijsmateriaal. Daarbij is de feitenrechter niet gehouden zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal nader te motiveren. (vgl. HR 21 september 1999, NJ 2000, 380, m.nt. Kn).
13.
Indien de Hoge Raad van oordeel zou zijn dat de afwijzing van het verzoek de informant te horen afdoende gemotiveerd is, moet 's Hofs oordeel, gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die voor het bewijs zijn gebruikt, als niet onbegrijpelijk worden beschouwd. De incongruenties tussen die ter zitting van 13 september 2002 afgelegde verklaringen1. zijn immers niet van dien aard dat het Hof niet zou kunnen oordelen dat deze incongruenties aan de geloofwaardigheid van de getuigen geen afbreuk doen. Ook in het licht van de eerder afgelegde verklaringen van de getuigen bij de Rechter-Commissaris is 's Hofs oordeel op dit punt niet onbegrijpelijk.
14.
Anders dan de steller van het middel lijkt te menen kan aan het Hof niet tegengeworpen worden dat de verdediging heeft nagelaten de door haar gesignaleerde incongruenties schriftelijk vast te leggen, hetzij in een pleitnota hetzij door te verzoeken aantekening daarvan te maken in het proces-verbaal van de terechtzitting (Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e druk, p. 80/81).
15.
Als het eerste middel niet slaagt, faalt het middel dan ook.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2003
Uitspraak 16‑09‑2003
Inhoudsindicatie
16 september 2003 Strafkamer nr. 00318/03 EW/ABG Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2002, nummer 22/000093-02, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zoetermeer" te Zoetermeer. 1. De bestreden uitspraak ...
Partij(en)
16 september 2003
Strafkamer
nr. 00318/03
EW/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2002, nummer 22/000093-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 21 november 2001 - de verdachte ter zake van "poging tot moord" veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat 's Hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van een getuige onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2002 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman doet (...) het verzoek de informant van de CIE op te roepen, nu deze ontlastend heeft verklaard ten aanzien van de verdachte.
(...)
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter (...) mede dat het verzoek tot het horen van de CIE informant zal worden afgewezen, nu het hof het horen van deze informant niet noodzakelijk acht voor enige in deze zaak te nemen beslissing."
3.3.
Bij de stukken bevindt zich een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt door J.B. Teunissen, inspecteur van politie Haaglanden, operationeel chef van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van 6 juni 2001. Dit proces-verbaal houdt als relaas van de verbalisant onder meer het volgende in:
"De navolgende informatie is uit informantenbron(nen) voortgekomen.
(...)
- 3.
De Antilliaan met de roepnaam [betrokkene 1], die [slachtoffer] heeft doodgeschoten, werd buiten de Bar "Cristal" neergeschoten door de broer van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 2].
Omtrent de betrouwbaarheid van de informatie verklaar ik dat de informatie kan worden herleid op eigen waarnemingen of bevindingen van de bron(nen).
(...)
Voornoemde informatie onder punt (...) 3 is gekwalificeerd als:
- -
waarschijnlijk juist en bevestigd.
Inzake de betrouwbaarheid van de informant (en) verklaar ik dat deze ten aanzien van de informatieverstrekking door mij als betrouwbaar wordt (worden) aangemerkt. Dit oordeel is in het bijzonder gegrond op gebleken betrouwbaarheid van in eerdere gevallen verstrekte informatie."
3.4.
Het door de raadsman gedane verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is ingevolge art. 315, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv of van de noodzaak van het verzochte is gebleken.
3.5.
Het Hof heeft dus de juiste maatstaf toegepast. Zijn oordeel is echter in het licht van (a) hetgeen door en namens de verdachte, die het tenlastegelegde feit ontkent, is aangevoerd en (b) de inhoud van het hiervoor onder 3.3 vermelde proces-verbaal zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij verdient opmerking dat niet blijkt dat het Hof de mogelijkheid onder ogen heeft gezien om op een andere wijze dan door het horen van de informant ter terechtzitting nader onderzoek te (doen) verrichten met betrekking tot diens in voormeld proces-verbaal samengevatte verklaring.
3.6.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 september 2003.