Regeling vermogenswaardering Ioaz
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2001
- Bronpublicatie:
13-12-2000, Stcrt. 2000, 244 (uitgifte: 15-12-2000, regelingnummer: BZ/ACT/00/82170)
- Inwerkingtreding
01-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2000, Stcrt. 2000, 244 (uitgifte: 15-12-2000, regelingnummer: BZ/ACT/00/82170)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
1.
Tot de schulden wordt mede gerekend de inkomstenbelasting die de gewezen zelfstandige na het begin van het kalenderjaar verschuldigd kan worden ter zake van:
- a.
termijnen van in het vermogen begrepen, niet tot het vermogen van een onderneming behorende rechten die ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen opleveren (stamrechten);
- b.
in het vermogen begrepen aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid[lees: deelgerechtigdheid] en koopopties als bedoeld in artikel 4.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die ingevolge die wet tot een aanmerkelijk belang behoren.
2.
De in het eerste lid bedoelde belasting wordt gesteld op:
- a.
30% van de waarde van de stamrechten;
- b.
6,25% van de waarde van de aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid[lees: deelgerechtigdheid] en koopopties voorzover deze de verkrijgingsprijs daarvan in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 overtreft.