Gelet op art. 339 Sv kunnen foto’s geen zelfstandig bewijsmiddel vormen. Zie daarover de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter, ECLI:NL:PHR:2015:1186 en ‘Het is door de rechter niet onopgemerkt gebleven. Over het gebruik van beeld- of geluidsmateriaal voor het bewijs in strafzaken’, in: J.P. Balkema e.a. (red.), Praktisch en veelzijdig. Vriendenboek voor Paul Vegter, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 367-375 i.h.b. p. 368.
HR, 19-01-2021, nr. 19/04024
ECLI:NL:HR:2021:69
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-01-2021
- Zaaknummer
19/04024
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:69, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑01‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1092
ECLI:NL:PHR:2020:1092, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:69
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑06‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0007 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Poging tot zware mishandeling door zoon van haar vriend met aardappelschilmesje te steken in bovenlichaam en oor, art. 302.1 Sr. Noodweer, culpa in causa. Heeft verdachte nieuwe confrontatie gezocht door het verlaten van woning, waarin zij met aangever had gevochten? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. belang van nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen i.g.v. beroep op noodweer en culpa in causa. ‘s Hofs oordeel dat verdachte door woning te verlaten zelf nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, is niet z.m. begrijpelijk, in aanmerking genomen dat ‘s hofs bewijsvoering innerlijk tegenstrijdig is t.a.v. locatie waar het steken heeft plaatsgevonden, terwijl hof ook geen nadere vaststellingen heeft gedaan m.b.t. een aan die gedragingen voorafgaande uitlokking door verdachte van een aanval door het provoceren van of het zoeken van een confrontatie met aangever. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04024
Datum 19 januari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2019, nummer 21-000842-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 21 april 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met voormeld oogmerk) die [slachtoffer] in het bovenlichaam en het oor heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 1] , brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 23 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Toen ik op 20 april 2016 binnenkwam in de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats] , zag ik dat buiten mijn vader nog twee andere mensen binnen waren. Dat waren de mij bekende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Hier weet ik de achternaam niet van.
Ongeveer een uur later werd er aangebeld aan de voordeur van het huis van mijn vader. [betrokkene 1] deed de deur open en ik zag dat [verdachte] binnenkwam. Zij kwam onmiddellijk naar mij toe en begon mij de huid vol te schelden. Ik kreeg woorden met haar en wij stonden in het midden van de kamer tegenover elkaar. Op het moment dat ik langs haar wilde lopen zag ik dat zij een mes trok. Dit mes was een soort aardappelschilmesje dat gekarteld was. Zij hield het mes in haar rechter hand en probeerde mij met het mes te steken. Zij maakte stekende bewegingen naar mijn lichaam.
Ik zag dat [verdachte] voorover leunde en vervolgens het mes met kracht in mijn linkerzij stak. Ik voelde gelijk een hevige pijn in mijn zij.
[verdachte] probeerde mij te steken en raakte daarbij met het mes mijn linker oor. Er zit een kras achterop mijn oor. Ik ben de woning van mijn vader uitgegaan.
Toen ik naar beneden liep, zag en hoorde ik dat [verdachte] de woning uitkwam en achter mij aan kwam. Ik ben naar mijn scootmobiel gelopen en heb daar een ketting gepakt om mij tegen [verdachte] en haar mes te verdedigen.
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
In de nacht van 20 op 21 april 2016 arriveerde ik om 00.00 uur in de woning van mijn vriend [betrokkene 3] . [betrokkene 3] woont aan de [a-straat 1] te [plaats] in een flat. Ik ging naar [betrokkene 3] toe omdat ik eerder die avond telefonisch contact had gehad met hem (...). Ik hoorde op een gegeven moment dat zijn zoon, [slachtoffer] , tussen ons gesprek kwam. Op het moment dat ik bij de woning van [betrokkene 3] was gekomen (...) zag ik dat er meerdere mensen in de woning waren. Ik herkende [slachtoffer] (...). Ik raakte in een handgemeen met [slachtoffer] (...).
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk agent en brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 22 april 2016 (dossierpagina 52 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Het aardappelschilmesje heb ik uit de keukenla gepakt toen [slachtoffer] al buiten was.
V: Waarom had jij dat aardappelschilmesje gepakt?
A: Om mijzelf te verweren. [slachtoffer] was toen al onderweg naar buiten.
V: Waarom ben je daarna naar buiten gelopen met dat mes in je handen?
A: Ik ben met [betrokkene 3] achter [slachtoffer] aan gelopen. Om te kijken wat [slachtoffer] ging doen.
A: [slachtoffer] kwam op mij en [betrokkene 3] aflopen met een ketting van een slot. [slachtoffer] liep op mij af. Ik heb toen in de richting van [slachtoffer] gestoken. Ik weet wel op zijn bovenlichaam.
A: Ik heb drie keer met het mesje in zijn richting gestoken. Waar precies dat weet ik niet. Dat was buiten toen [slachtoffer] naar mij toe kwam lopen met de ketting.
4. De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde foto’s van het letsel van het slachtoffer (dossierpagina 56).
5. De op 28 november 2016 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, afgelegde verklaring van [betrokkene 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat [slachtoffer] gebloed heeft. Ik zag dat hij bloedde. Hij was op dat moment buiten en ik zag hem naar een scooter lopen. Ik was naar buiten gelopen en even later kwam [slachtoffer] naar buiten. Hij bloedde in zijn zij ergens.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De verdediging is dan ook van oordeel dat er sprake is van een noodweersituatie. [slachtoffer] , die onder invloed was van alcohol en cocaïne, viel cliënte aan in de woning van [betrokkene 3] en cliënte werd hierbij meermaals gestoken. Van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte was dus absoluut sprake. En daar was verdediging tegen geboden en daartegen heeft zij zich dus ook verdedigd, door met een aardappelschilmesje afwerende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer] die ook nog een hangslot had gepakt. Gelet op de verwondingen die aan cliënte waren toegebracht, en het feit dat [slachtoffer] ook nog terug kwam en daarbij een hangslot voorhanden had om als wapen te gebruiken, is de verdediging van oordeel dat cliënte door een aardappelschilmesje te gebruiken binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. De verdediging verzoekt u dan ook om haar te ontslaan van alle rechtsvervolging.”
2.2.4
Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Noodweer
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat slachtoffer [slachtoffer] de verdachte in de woning had gestoken en buiten met een kettingslot op de verdachte is afgekomen. De verdachte heeft ter verdediging een aardappelschilmesje gepakt en zich daarmee verdedigd.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte had, toen [slachtoffer] eenmaal de woning had verlaten, in de woning kunnen blijven en de politie kunnen bellen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van [betrokkene 3] te [plaats] , een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zijn scooter/scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en [betrokkene 3] afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken. Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.”
2.3.1
In het overzichtsarrest inzake noodweer en noodweerexces HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456 is onder meer het volgende overwogen:
“3.1.2. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. (...)
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn (...).
3.7.1.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.”
2.3.2
Het oordeel van het hof dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met de aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bewijsvoering van het hof innerlijk tegenstrijdig is voor zover deze ten aanzien van de locatie waar het steken in het bovenlichaam en het oor heeft plaatsgevonden als vaststelling van het hof inhoudt dat dit zowel in de woning van [betrokkene 3] heeft plaatsgevonden als buiten die woning, terwijl het hof ook geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot een aan die gedragingen voorafgaande uitlokking door de verdachte van een aanval door het provoceren van of het zoeken van een confrontatie met [betrokkene 3] .
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021.
Conclusie 17‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Noodweer. Art. 41 Sr. Heeft de verdachte een nieuwe confrontatie gezocht door het verlaten van de woning, waarin zij met het slachtoffer had gevochten? Strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04024
Zitting 17 november 2020
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 26 augustus 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “poging tot zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
Namens de verdachte heeft mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat het feit niet strafbaar is omdat de verdachte handelde uit noodweer, terwijl het tweede middel zich richt tegen de verwerping van het verweer dat de verdachte niet strafbaar is omdat haar een beroep op noodweerexces toekomt.
Ten behoeve van de bespreking van het eerste middel, geef ik de bewezenverklaring en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen weer, alsmede de onderbouwing van het beroep op noodweer en de motivering van de verwerping daarvan door het hof.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“zij op 21 april 2016 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met voormeld oogmerk) die [slachtoffer] in het bovenlichaam en het oor heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (vet als in origineel):
"1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 1] , brigadier Van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 23 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Toen ik op 20 april 2016 binnenkwam in de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te Doetinchem, zag ik dat buiten mijn vader nog twee andere mensen binnen waren. Dat waren de mij bekende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Hier weet ik de achternaam niet van.
Ongeveer een uur later werd er aangebeld aan de voordeur van het huis van mijn vader. [betrokkene 1] deed de deur open en ik zag dat [verdachte] binnenkwam. Zij kwam onmiddellijk naar mij toe en begon mij de huid vol te schelden. Ik kreeg woorden met haar en wij stonden in het midden van de kamer tegenover elkaar. Op het moment dat ik langs haar wilde lopen zag ik dat zij een mes trok. Dit mes was en soort aardappelschilmesje dat gekarteld was. Zij hield het mes in haar rechter hand en probeerde mij met het mes te steken. Zij maakte stekende bewegingen naar mijn lichaam.
Ik zag dat [verdachte] voorover leunde en vervolgens het mes met kracht in mijn linkerzij stak. Ik voelde gelijk een hevige pijn in mijn zij.
[verdachte] probeerde mij te steken en raakte daarbij met het mes mijn linker oor! Er zit een kras achterop mijn oor. Ik ben de woning van mijn vader uitgegaan.
Toen ik naar beneden liep, zag en hoorde ik dat [verdachte] de woning uitkwam en achter mij aan kwam. Ik ben naar mijn scootmobiel gelopen en heb daar een ketting gepakt om mij tegen [verdachte] en haar mes te verdedigen.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [de verdachte], zakelijk weergegeven:
In de nacht van 20 op 21 april 2016 arriveerde ik om 00.00 uur in de woning van mijn vriend [betrokkene 4] . [betrokkene 4] woont aan de [a-straat 1] te Doetinchem in een flat. Ik ging naar [betrokkene 4] toe omdat ik eerder die avond telefonisch contact had gehad met hem (...). Ik hoorde op een gegeven moment dat zijn zoon, [slachtoffer] , tussen ons gesprek kwam. Op het moment dat ik bij de woning van [betrokkene 4] was gekomen (...) zag ik dat er meerdere mensen in de woning waren. Ik herkende [slachtoffer] (...). Ik raakte in een handgemeen met [slachtoffer] (...).
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk agent en brigadier van politie, Eenheid Oost- Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 22 april 2016 (dossierpagina 52 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Het aardappelschilmesje heb ik uit de keukenla gepakt toen [slachtoffer] al buiten was.
V: Waarom had jij dat aardappelschilmesje gepakt?
A: Om mijzelf te verweren. [slachtoffer] was toen al onderweg naar buiten.
V: Waarom ben je daarna naar buiten gelopen met dat mes in je handen?
A: Ik ben met [betrokkene 4] achter [slachtoffer] aan gelopen. Om te kijken wat [slachtoffer] ging doen.
A: [slachtoffer] kwam op mij en [betrokkene 4] aflopen met een ketting van een slot. [slachtoffer] liep op mij af. Ik heb toen in de richting van [slachtoffer] gestoken. Ik weet wel op zijn bovenlichaam.
A: Ik heb drie keer met het mesje in zijn richting gestoken. Waar precies dat weet ik niet. Dat was buiten toen [slachtoffer] naar mij toe kwam lopen met de ketting.
4.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde foto’s van het letsel van het slachtoffer (dossierpagina 56).
5.
De op 28 november 2016 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, afgelegde verklaring van [betrokkene 5], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat [slachtoffer] gebloed heeft. Ik zag dat hij bloedde. Hij was op dat moment buiten en ik zag hem naar een scooter lopen. Ik was naar buiten gelopen en even later kwam [slachtoffer] naar buiten. Hij bloedde in zijn zij ergens.”
7. Het door de verdediging gedane beroep op noodweer is blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota als volgt verwoord:
“9. De verdediging is dan ook van oordeel dat er sprake is van een noodweersituatie. [slachtoffer] , die onder invloed was van alcohol en cocaïne, viel cliënte aan in de woning van [betrokkene 4] en cliënte werd hierbij meermaals gestoken. Van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte was dus absoluut sprake. En daar was verdediging tegen geboden en daartegen heeft zij zich dus ook verdedigd, door met een aardappelschilmesje afwerende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer] die ook nog een hangslot had gepakt. Gelet op de verwondingen die aan cliënte waren toegebracht, en het feit dat [slachtoffer] ook nog terug kwam en daarbij een hangslot voorhanden had om als wapen te gebruiken, is de verdediging van oordeel dat cliënte door een aardappelschilmesje te gebruiken binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. De verdediging verzoekt u dan ook om haar te ontslaan van alle rechtsvervolging.”
8. In aanvulling hierop heeft de raadsman ter terechtzitting nog het volgende aangevoerd:
“ [slachtoffer] geeft consequent aan dat er binnen is gestoken. Er werd ook met een stoel/krukje naar mijn cliënte gegooid. Hiertegen was verdediging geboden.”
9. In verband met de beoordeling van de verwerping van het beroep op noodweer door het hof is ook de verklaring van de verdachte van belang die zij ter terechtzitting van het hof van 12 augustus 2019 heeft afgelegd en die als volgt is weergegeven in het proces-verbaal:
“Op 21 april 2016 waren [betrokkene 4] en zijn zoon, [slachtoffer] in de woning aanwezig. Ik had een relatie met [betrokkene 4] , maar die was telkens aan en uit. Ik belde met [betrokkene 4] en ik hoorde toen [slachtoffer] op de achtergrond schelden en schreeuwen. Ik heb contact gehad met de moeder van [betrokkene 4] , dus de oma van [slachtoffer] . Zij zei: ‘Ga er maar naartoe’. Achteraf had ik beter de politie kunnen bellen. [betrokkene 4] deed de deur open en liet mij binnen. Ik zat met [betrokkene 4] en [betrokkene 1] op een bank. Op een andere bank zaten [slachtoffer] en nog een persoon.
Ik maakte een opmerking waardoor de hel losbrak. [slachtoffer] pakte een stofzuigerslang en begon mij te slaan. Ik kon mij daar alleen maar tegen verdedigen.Ik kreeg van alles naar mij toe gegooid. Ik kon niet weg komen, ik kon alleen de spullen met mijn benen van mij afhouden. [slachtoffer] stak me met een mes in mijn scheenbeen en in mijn kuit. Ik had een grijze joggingbroek aan. Ik ben in beide benen gestoken. [betrokkene 4] werkte [slachtoffer] tegen de grond. Nadat [betrokkene 4] hem losliet kreeg hij ook klappen. [betrokkene 4] ging achter [slachtoffer] aan naar buiten.
Ik heb zonder bedoeling een aardappelschilmesje van het aanrecht gepakt. [betrokkene 4] stond op de galerij en [slachtoffer] was beneden bij zijn scootmobiel. [slachtoffer] pakte een kettingslot van zijn scootmobiel en kwam weer naar boven naar [betrokkene 4] en mij. Ik hield het mesje voor mij. [betrokkene 4] wilde een gasfles naar [slachtoffer] gooien maar deed dat niet. [slachtoffer] kwam met het kettingslot op ons af. Ik heb hem dat slot afgepakt en ik heb hem 2 à 3 keer met het mesje gestoken. Achteraf gezien was het niet nodig geweest om hem te steken.
Er is geen foto van de verwonding van [slachtoffer] . Ik heb zelf aangifte gedaan tegen [slachtoffer] .
Ik wilde mijzelf niet laten slaan met dat kettingslot. Ik had wel andere opties, zoals er niet naar toe gaan of naar binnen gaan.
[…]
Ik ben in mijn benen gestoken door [slachtoffer] . Ik heb een zware antibioticakuur gehad van mijn huisarts. Ik kon wel lopen nadat ik in mijn benen was gestoken. Bij mij komt de klap altijd later.”
10. Het beroep op noodweer heeft het hof als volgt samengevat en gemotiveerd verworpen:
“Strafbaarheid van het bewezenverklaarde[…]
Noodweer
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat slachtoffer [slachtoffer] de verdachte in de woning had gestoken en buiten met een kettingslot op de verdachte is afgekomen. De verdachte heeft ter verdediging een aardappelschilmesje gepakt en zich daarmee verdedigd.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte had, toen [slachtoffer] eenmaal de woning had verlaten, in de woning kunnen blijven en de politie kunnen bellen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van [betrokkene 4] te Doetinchem, een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zijn scooter/scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en [betrokkene 4] afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.”
11. Het eerste middel klaagt dat het hof het door en namens de verdachte gevoerde verweer dat sprake was van noodweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
12. Voor de beoordeling van het middel zijn van belang de feitelijke gang van zaken, zoals het hof deze heeft vastgesteld in de aanvulling met de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, alsmede de overwegingen waarmee het hof het beroep op noodweer heeft verworpen.
13. Met de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld. De verdachte is rond middernacht naar het huis van haar vriend gegaan. Vrijwel direct na binnenkomst is de verdachte afgelopen op [slachtoffer] , de zoon van haar vriend en heeft zij hem de huid vol gescholden. De zoon had zich gemengd in een telefoongesprek dat de verdachte voerde met haar vriend kort voordat ze bij hem op bezoek ging. Toen de zoon langs haar liep, heeft de verdachte hem met een aardappelmesje in zijn zij gestoken en daarna met dit mesje het linker oor van de zoon geraakt waardoor daarop een kras is ontstaan. De zoon is vervolgens de woning uitgelopen, de galerij op en naar beneden, naar zijn scootmobiel om daar een kettingslot te pakken waarmee hij zich tegen de verdachte en haar mes wilde verdedigen. Op dat moment bloedde hij ergens in zijn zij. De verdachte is ook naar buiten gegaan, de galerij op. Toen de zoon, weer terug op de galerij, op de verdachte en haar vriend kwam aflopen met het kettingslot in zijn handen, heeft de verdachte drie keer met het aardappelmesje in de richting van de zoon gestoken.
14. Hieruit volgt dat de verdachte de zoon van haar vriend, te weten [slachtoffer] , in de woning in zijn zij en zijn oor heeft gestoken en dat zij buiten die woning, op de galerij, toen [slachtoffer] op haar afliep met een kettingslot dat hij van zijn scootmobiel had gehaald, in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken. Dit sluit aan bij de door het hof voor het bewijs gebruikte foto’s die zijn gemaakt van [slachtoffer] . Een blik over de papieren muur wijst uit dat daarop een snee/steekwond aan het linkeroor is te zien en dat een verband is aangebracht aan de linkerzijde van het bovenlichaam, schuin onder de oksel.1.
15. Door het hof is bewezenverklaard dat de verdachte [slachtoffer] in het bovenlichaam en het oor heeft gestoken. Uit de bewijsvoering volgt vervolgens dat de bewezenverklaring kennelijk uitsluitend ziet op het door de verdachte steken van [slachtoffer] in de woning. In het bijzonder wijs ik op de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer] die inhoudt dat de verdachte met een soort aardappelmesje dat gekarteld was met kracht in zijn linkerzij stak, dat zij bij een nadere steekpoging het linker oor van [slachtoffer] heeft geraakt, waardoor een kras achterop zijn oor is ontstaan en dat [slachtoffer] vervolgens de woning is uitgegaan, naar zijn scootmobiel is gelopen en daaruit een ketting heeft gepakt. Verder wijs ik op de voor het bewijs gebruikte verklaring de verdachte die slechts inhoudt dat zij buiten de woning, op de galerij, in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken. Het hof heeft geen bewijsmiddel gebruikt waaruit direct volgt dat de verdachte buiten de woning, op de galerij, [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes heeft gestoken.2.
16. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het hof heeft overwogen dat er geen sprake was van een noodweersituatie omdat de verdachte “een tweede confrontatie heeft opgezocht”, terwijl uit het door het hof gebezigde derde bewijsmiddel, inhoudende de verklaring van de verdachte, blijkt dat de verdachte “niet wist of kon weten of er sprake zou zijn van een nieuwe confrontatie”. Nu het hof “niet nader heeft gemotiveerd in hoeverre een nieuwe confrontatie voorzienbaar was, en niet heeft gemotiveerd waarom het verlaten van de woning door rekwirant relevant was in het doen ontstaan van deze confrontatie”, is de verwerping van het beroep op noodweer onbegrijpelijk.
17. De motivering door het hof van de verwerping van het beroep op noodweer is in mijn optiek reeds tegen de achtergrond van de bewijsvoering onbegrijpelijk. Deze motivering ziet immers op de situatie vanaf het moment van het verlaten van de woning door de verdachte, terwijl het bewezenverklaarde, gelet op de bewijsvoering, betrekking heeft op de situatie die zich daaraan voorafgaand en in de woning heeft voorgedaan. Hierover wordt evenwel in cassatie niet geklaagd. Ook wordt in cassatie niet geklaagd dat de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte, dat zij in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken toen [slachtoffer] met een kettingslot op haar kwam aflopen, eerder wijst op een door [slachtoffer] met de verdachte gezochte confrontatie, net als de vaststelling door het hof dat reeds in de woning een gevecht had plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] “waarbij de verdachte (steek)verwondingen had opgelopen”.
18. Bij de verdere beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.3.
19. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de verdachte een nieuwe confrontatie heeft opgezocht “door de woning te verlaten” en dat dit in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, acht ik dit oordeel niet begrijpelijk. Uit de overweging van het hof blijkt niet waarom de verdachte “door de woning te verlaten” de confrontatie heeft gezocht omdat het hof niets heeft vastgesteld waaruit kan volgen dat toen de verdachte de woning verliet, een confrontatie met [slachtoffer] zou volgen.4.Het hof heeft, anders gezegd, geen verband gelegd tussen het door de verdachte verlaten van de woning, wat als zodanig een neutrale, alledaagse gang van zaken is, en de daaropvolgende steekpartij buiten de woning, op de galerij. Een en ander wordt niet wezenlijk anders door het feit dat het hof ook heeft overwogen dat de verdachte de woning heeft verlaten met in haar hand een aardappelschilmesje. Ten eerste heeft het hof dit verband niet zelf gelegd bij de verwerping van het beroep op noodweer. Het hof heeft niet vastgesteld en daarmee in het midden gelaten of de verdachte het aardappelschilmesje heeft gepakt om [slachtoffer] aan te vallen of zichzelf tegen een mogelijke aanval van [slachtoffer] te verdedigen. Ten tweede staat het enkele zich bewapenen door de verdachte als voorzorgsmaatregel in verband met een mogelijke aanval van [slachtoffer] , niet in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer.5.
20. Het hof heeft niet vastgesteld dat [slachtoffer] bij het verlaten van de woning aan de verdachte heeft laten weten dat hij terug zou komen, al of niet gewapend met een kettingslot. Ook heeft het hof niet vastgesteld waarom de verdachte de woning heeft verlaten terwijl uit de bewijsmiddelen ook niet kan volgen dat de verdachte achter [slachtoffer] is aangelopen met de “bedoeling” om hem opnieuw te steken.6.Ook naar “de uiterlijke verschijningsvorm” van de gedraging, kan het verlaten van de woning met in de hand een aardappelschilmesje niet zonder meer als aanvallend worden gezien.7.Samengevat kan het verlaten van de woning door de verdachte, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet als provocatie worden aangemerkt.
21. Ook uit de overige feiten die het heeft vastgesteld, kan ik niet opmaken dat de verdachte buiten de woning de confrontatie heeft gezocht.
22. Het middel is terecht voorgesteld.
23. De vraag is of de gegrondheid van het middel, tot cassatie moet leiden. De geconstateerde tekortkoming in de motivering van het hof van de verwerping van het beroep op noodweer lijkt namelijk geen betrekking te hebben op het bewezenverklaarde feit. Het middel heeft immers geen betrekking op de verwerping van het beroep op noodweer ten aanzien van het door de verdachte binnen in de woning met een mes steken van [slachtoffer] , waarop de bewezenverklaring ziet. Om deze reden sta ik stil bij de vraag of de verdachte een in rechte te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak. Ik beantwoord deze vraag bevestigend omdat uit de verwerping door het hof van het beroep op noodweer blijkt dat het hof daarbij is uitgegaan van feiten en omstandigheden die op essentiële onderdelen afwijken van de feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring berust. Ik licht dit toe.
24. Uit de motivering waarmee het hof het beroep op noodweer heeft verworpen blijkt dat het hof bij de verwerping van dat beroep ervan is uitgegaan dat de bewezenverklaring betrekking heeft op het door de verdachte buiten de woning met een mes steken van [slachtoffer] . Naast de overweging waarmee het hof het beroep heeft verworpen, blijkt dat ook uit de strafmotivering waarbij het hof erop wijst dat het “een feit met een zeer agressief karakter” is dat “zich in het openbaar heeft afgespeeld”. De feiten en omstandigheden die het hof door middel van de bewijsmiddelen heeft vastgesteld, hebben echter betrekking op het door de verdachte in de woning steken van [slachtoffer] met een mes.
25. Indien de bestreden uitspraak na de gegrondverklaring van het middel niet zou worden vernietigd, dan zou een arrest in stand blijven dat innerlijk tegenstrijdig is doordat het arrest met daarin de verwerping van het beroep op noodweer, zou berusten op feiten en omstandigheden die op essentiële onderdelen afwijken van de feiten en omstandigheden die het hof heeft vastgesteld in de aanvulling met de bewijsmiddelen terwijl die feiten en omstandigheden op hun beurt doorslaggevend zijn voor de beoordeling door het hof van het beroep op noodweer. De verwerping door het hof van het beroep op noodweer, raakt daarmee ook de bewezenverklaring, zodat de terechte klacht die betrekking heeft op de verwerping van het beroep op noodweer er in mijn optiek niet toe mag leiden dat de bewezenverklaring in stand blijft. De verwerping van het beroep op noodweer is te zeer verweven met de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring die met de aanvulling met de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv impliciet een andere betekenis heeft gekregen dan deze had ten tijde van het arrest en de daarin opgenomen verwerping van het beroep op noodweer.
26. Het middel is terecht voorgesteld.
27. Gelet op het voorgaande kan een bespreking van het tweede middel naar mijn oordeel achterwege blijven.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑11‑2020
Met een blik over de papieren muur wijs ik erop dat de verklaringen van [slachtoffer] wel inhouden dat hij door de verdachte in de woning is gestoken, maar niet dat hij door de verdachte buiten de woning, op de galerij is gestoken ( [slachtoffer] in zijn drie verklaringen tegenover de politie d.d. 21 april 2016 om 09:55, 11:30 en om 14:03 uur). [slachtoffer] ontkent nadrukkelijk dat de verdachte hem buiten de woning heeft gestoken, in zijn om 11:30 en 14:03 uur die dag afgelegde verklaringen. Zijn verklaring tegenover de politie d.d. 21 april 2016 om 14:03 uur houdt onder meer in: “Ik heb kennisgenomen van wat [de verdachte] in haar aangifte tegen mij heeft verklaar[d]. Ik denk dat zij liegt. Zij zegt onder andere dat zij mij zou hebben gestoken buiten voor de woning. Dat is dus niet waar. Ik ben binnen gestoken, in de woning. Toen had ik mijn overjas niet aan. Buiten had ik mijn jas aan. Ik heb behalve een gat in mijn zij ook een gat in mijn t-shirt dat ik binnen aanhad. Ik heb geen gat in mijn overjas die ik buiten aan had. Dus [de verdachte] liegt over dit feit.” De verdachte zegt in haar eerste verklaring dat zij [slachtoffer] buiten heeft gestoken maar niet dat zij [slachtoffer] in de woning heeft gestoken (21 april 2016 om 00:30 uur). Haar op 22 april 2016 om 17:00 uur afgelegde verklaring houdt in: “Ik heb toen in de richting van [slachtoffer] [ [slachtoffer] , AG] gestoken. Ik weet wel op zijn bovenlichaam. Of ik [slachtoffer] heb geraakt dat weet ik niet.”
HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715, NJ 2019/218, r.o. 2.3, onder verwijzing naar HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.7.1: “Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel. of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.”
Met een blik over de papieren muur wijs ik op de verklaring van [slachtoffer] die hij op 21 april 2016 om 14:03 uur tegenover de politie heeft afgelegd, en inhoudt dat toen [slachtoffer] de woning verliet, de verdachte hem achterna had geroepen: “Ik maak je kapot”, Het hof heeft dit deel van de verklaring niet voor het bewijs gebruikt.
Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.7.1. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3117, r.o. 2.5: “terwijl ook niet zonder meer begrijpelijk is dat door het gewapend met een plank op zoek gaan naar de dader van de vernieling van een autoruit sprake is van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer.”
Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.3.
Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.3. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3117, r.o. 2.5.
Beroepschrift 24‑06‑2020
De Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening aanzegging ex artikel 435 lid 1 Sv: 28 mei 2020
Geacht College,
Ondergetekende, mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, kantoorhoudende te Arnhem op het adres Jansbinnensingel 27-1 (6811 AL) te Arnhem (Spijker strafrechtadvocaten), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
Mevrouw [rekwirant],
Geboren [geboortedatum] 1964,
Wonende te [adres] [woonplaats], [verblijfsplaats]
Heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21/000842-18.
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 26 augustus 2019 rekwirant ter zake van medeplegen van poging zware mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 27 augustus 2019 namens rekwirant ingesteld door mr. E.J.M.J. Damen advocaat te Arnhem.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan.
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA BALIE
Ingekomen]
[25 JUNI 2020]
[Behandelaar:
Zaaknummer:]
I. Schending van de artikelen 350, 358, 359 Sv althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is door het Gerechtshof aangenomen dat er ten aanzien van rekwirant geen bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond aanwezig was waardoor zij strafbaar was, waarbij het door en namens rekwirant gevoerde verweer dat er sprake was van noodweer onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Als gevolg van de verwerping van dat verweer is rekwirant aldus ten onrechte als strafbare dader aangemerkt en ten onrechte veroordeeld.
Toelichting
1.
Ten laste van rekwirant is bewezen verklaard poging zware mishandeling.
Namens rekwirant is gesteld dat er sprake was van een situatie waarin zij zichzelf heeft dienen te verdedigen. Gesteld is primair dat er sprake was van noodweer. Namens rekwirant is bij pleidooi gesteld:
- ‘9.
De verdediging is dan ook van oordeel dat er sprake is van een noodweersituatie. [slachtoffer], die onder invloed was van alcohol en cocaïne, viel cliënte aan in de woning van [betrokkene 4] en cliënte werd hierbij meermaals gestoken. Van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte was dus absoluut sprake. En daar was verdediging tegen geboden en daartegen heeft zij zich dus ook verdedigd, door met een aardappelschilmesje afwerende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer] die ook nog een hangslot had gepakt. Gelet op de verwondingen die aan cliënte waren toegebracht, en het feit dat [slachtoffer] ook nog terug kwam en daarbij een hangslot voorhanden had om als wapen te gebruiken, is de verdediging van oordeel dat cliënte door een aardappelschilmesje te gebruiken binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. De verdediging verzoekt u dan ook om haar te ontslaan van alle rechtsvervolging. ’
2.
Het Gerechtshof overwoog diengaande:
‘Uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van [betrokkene 4] te [a-plaats]. een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zjjn scooter/ scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en [betrokkene 4] afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen. ’
3.
Het Gerechtshof overwoog aldus dat er geen sprake was van een noodweersituatie omdat rekwirant een tweede confrontatie heeft opgezocht. Het Hof miskent in deze overweging echter dat de situatie voor rekwirant op dat punt volslagen onduidelijk was en dat zij niet wist of kon weten of er sprake zou zijn van een nieuwe confrontatie. Immers heeft rekwirant gesteld in het door het Gerechtshof in de aanvulling opgenomen bewijsmiddel1.:
‘V: Waarom ben je daarna naar buiten gelopen met dat mes in je handen?
A: Ik ben met [betrokkene 4] achter [slachtoffer] aan gelopen. Om te kijken wat [slachtoffer] ging doen. ’
Niet kan uit deze verklaring, of uit enige andere verklaring van rekwirant, blijken dat zij op dat moment had kunnen vermoeden dat er een nieuwe confrontatie zou kunnen ontstaan. Indien en voor zover het Gerechtshof in de overweging heeft laten doorwegen dat rekwirant op dat ogenblik een mesje voorhanden had, is van belang dat rekwirant ter terechtzitting, desgevraagd, stelde dat zij dit mesje gedachteloos van het aanrecht pakte, op het moment dat aangever nog in de woning was. Daarbij komt tevens dat op het moment dat rekwirant de voordeur uitstapte — en zich aldus niet op de begane grond bevond — aangever zich beneden bevond bij de scootmobiel. Gelet op het feit dat aangever een of meerdere verdiepingen lager was dan rekwirant, valt niet in te zien hoe op dat moment voor rekwirant voorzienbaar was dat er een tweede confrontatie zou kunnen ontstaan laat staan dat zij die bewust heeft opgezocht. Immers is gebleken dat aangever vanaf de begane grond — buiten de flat — terug is gekomen richting de woning van zijn vader, waar rekwirant zich op dat moment bevond. Een eventuele terugkomst van aangever was voor haar niet zondermeer voorzienbaar, althans, dit kan niet uit de stukken worden afgeleid. Tevens was voor haar niet in te schatten wat de gevolgen waren indien zij in de woning zou blijven. Immers was onduidelijk of aangever nadat hij de woning verliet nog terug zou komen en of hij dan binnen zou kunnen komen, aangezien het de woning was van zijn vader. Uit het enkele feit dat aangeefster aldus op de galerij stond, kan zonder nadere motivering niet blijken dat zij toen de confrontatie opzocht. Het feit dat aangever van buiten de flat terug naar boven is gekomen naar de woning maakte dat er een tweede confrontatie ontstond, die mogelijk ook had kunnen ontstaan indien aangeefster in de woning zou blijven. Uit de overweging van het Gerechtshof blijkt enkel dat rekwirant de woning heeft verlaten. Uit die handeling trekt het Gerechtshof de gevolgtrekking, dat daarmee de confrontatie werd opgezocht. Wat de invloed was van het verlaten van de woning op die confrontatie kan uit het arrest niet blijken en is ook voor het overige uit de bewijsmiddelen niet af te leiden. Derhalve kan rekwirant de overweging van het Gerechtshof dat zij door de woning te verlaten de tweede confrontatie opzocht waardoor het beroep op noodweer niet zou kunnen slagen niet volgen.
4.
Rekwirant kan de overweging over de tweede confrontatie eveneens niet volgen, wanneer de jurisprudentie van uw College in ogenschouw wordt genomen:
‘De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. ’2.
En:
‘3.6.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte — terwijl hij en zjjn collega's onderweg waren naar [slachtoffer] voor het treffen van een regeling van de niet-betaalde taxirit — meermalen was gewaarschuwd dat [slachtoffer] gewelddadig zou kunnen worden, waaruit het Hof heeft afgeleid dat de verdachte zich ‘willens en wetens in een situatie [heeft] begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was’. Die omstandigheid sluit, anders dan het Hof heeft geoordeeld, op zichzelf niet uit dat — in aanmerking genomen de blijkens de gebezigde bewijsmiddelen door het Hof vastgestelde (ernstige) agressie van [slachtoffer] toen de verdachte en zijn collega's ter plaatse waren gekomen — ten aanzien van de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr. Hetgeen het Hof heeft overwogen — zoals hiervoor onder 3.4.2 weergegeven — is evenmin voldoende om te kunnen aannemen dat hier sprake is van zodanige ‘eigen schuld’ als onder 3.5.2 bedoeld dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweer(exces) in de weg staat. ’3.
Uw College overwoog dat het enkele feit dat iemand een mogelijke confrontatie opzoekt, nog niet maakt dat er daardoor direct sprake is van een dusdanige mate van eigen schuld dat daardoor een beroep op noodweer of noodweerexces niet kan slagen. Nu het Gerechtshof in de thans voor u liggende kwestie enkel heeft gesteld dat rekwirant de woning heeft verlaten, niet nader heeft gemotiveerd in hoeverre een nieuwe confrontatie voorzienbaar was, en niet heeft gemotiveerd waarom het verlaten van de woning door rekwirant relevant was in het doen ontstaan van deze confrontatie, kan rekwirant niet inzien waarom die enkele constatering de verwerping van het verweer ten aanzien van noodweer kan dragen.
5.
Om die reden is rekwirant dan ook van oordeel dat het verweer dat ziet op noodweer onvoldoende gemotiveerd is verworpen, en dat het arrest om die reden niet in stand kan blijven.
II. Schending van de artikelen 350, 358, 359 Sv althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is door het Gerechtshof aangenomen dat er ten aanzien van rekwirant geen bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond aanwezig was waardoor zij strafbaar was, waarbij het door en namens rekwirant gevoerde verweer dat er sprake was van noodweerexces onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Als gevolg van de verwerping van dat verweer is rekwirant aldus ten onrechte als strafbare dader aangemerkt en ten onrechte veroordeeld.
Toelichting
1.
Ten laste van rekwirant is bewezen verklaard poging zware mishandeling.
Namens rekwirant is gesteld dat er sprake was van een situatie waarin zij zichzelf heeft dienen te verdedigen. Gesteld is subsidiair dat er sprake was van noodweerexces. Namens rekwirant is bij pleidooi gesteld:
‘Indien u hier niet in mee gaat, bijvoorbeeld omdat u van oordeel bent dat cliënte niet binnen de grenzen van proportionaliteit is gebleven, is de verdediging van oordeel dat er sprake is van noodweerexces. Zoals uit de verklaring van cliënte blijkt, was zij erg angstig, en had zij het gevoel ‘ik laat me niet overhoop steken’. De adrenaline nam het op dat moment van haar over, en zij pakte een mesje om zichzelf te verdediging mocht dit nodig zijn en dit bleek ook nodig, want [slachtoffer] kwam terug met een hangslot. De adrenaline nam het dus over, en mocht uw Hof van oordeel zijn dat cliënte op wat voor wijze dan ook te ver is gegaan in haar verdediging, dan dient in ogenschouw te worden genomen hoe de situatie was. Cliënte stond doodsangsten uit, was meermaals gestoken, en liep het risico opnieuw belaagd te worden. Om die reden is de verdediging subsidiair van oordeel dat cliënte een beroep toekomt op noodweerexces en om die reden ontslag van alle rechtsvervolging toekomt.’
Aldus is gesteld dat er sprake was van een dusdanig hevige gemoedsbeweging dat rekwirant mogelijk buiten de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is getreden, maar dat dit aldus gerechtvaardigd was. Rekwirant werd meermaals gestoken, slechts enkele momenten voordat zij buiten op de galerij was, en werd geconfronteerd met aangever die met een kettingslot op haar af kwam. Daar heeft rekwirant zich aldus tegen verdedigd. Gelet op de wijze waarop een en ander plaatsvond was er aldus sprake van een noodweersituatie en mogelijk noodweerexces.
2.
Het Gerechtshof passeerde dit verweer echter en stelde:
‘Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging (noodweerexces) kan onder omstandigheden sprake zijn indien op het tijdstip van de verweten gedraging een noodweersituatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch de gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Het hof acht het bestaan van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft in dit verband juist verklaard dat zij op het moment van steken niet bang en juist heel rustig was. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen’
Het Gerechtshof oordeelde dat er geen sprake was van noodweerexces omdat een hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk is geworden. Dit oordeel motiveerde het Gerechtshof door te stellen dat rekwirant verklaarde dat zij op het moment van steken niet bang was en juist heel rustig was. De hevige gemoedsbeweging kon niet blijken, aldus het Gerechtshof, omdat rekwirant zou hebben gesteld dat zij niet gewoon rustig was, maar zelfs heel rustig was.
3.
In dit kader verdient met name opmerking dat uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat rekwirant ‘niet bang en juist heel rustig’ was. Uit de aanvulling op het arrest blijkt dat het Gerechtshof vijf bewijsmiddelen heeft gebruikt. Uit deze bewijsmiddelen kan echter niet worden afgeleid waar het Gerechtshof de conclusie op baseerde dat rekwirant ‘niet bang en juist heel rustig was’. Nu de verwerping van het verweer dat er sprake was van noodweerexces gebaseerd was op de bevinding van het Gerechtshof dat rekwirant heel rustig en niet bang was tijdens het steken, maar niet kan blijken waar het Gerechtshof die overweging op heeft gebaseerd is de verwerping van het verweer onvoldoende gemotiveerd en in die zin niet begrijpelijk.
6.
Daar komt nog het navolgende bij. Het Gerechtshof heeft de vraag in het midden gelaten of een hevige gemoedsbeweging zich ook zou kunnen uiten in rustig gedrag, en of er überhaupt sprake was van een hevige gemoedsbeweging. In de verwerping ten aanzien van het primair gevoerde verweer, te weten noodweer, overwoog het Gerechtshof echter:
‘Uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van [betrokkene 4] te [a-plaats]. een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zijn scooter/ scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en [betrokkene 4] afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.’
In deze overweging heeft het Gerechtshof de initiële situatie beschreven waar de situatie op zag. Hoewel niet met zoveel woorden, lijkt de omstandigheid dat het Gerechtshof beschrijft dat rekwirant meerdere steekverwondingen opliep erop te wijzen dat aangenomen wordt dat er toen sprake was van een noodweersituatie, die logischerwijs hevige emoties losmaakt. Deze overweging lijkt niet los gezien te kunnen worden van hetgeen het Gerechtshof vervolgens overwoog ten aanzien van het subsidiair naar voren gebrachte verweer dat zag op noodweerexces. Als de verwerping van het verweer door het Gerechtshof goed begrepen wordt, stond de situatie dat rekwirant naar buiten liep, en op dat moment rustig zou zijn, in de weg aan een geslaagd beroep op noodweerexces. Wat opvallend is, en wat rekwirant betreft nadere toelichting had behoeven, is dat het Gerechtshof het feit dat er geen sprake was van een hevig gemoedsbeweging koppelt aan de — verder niet gemotiveerde — overweging dat rekwirant rustig en niet bang zou zijn. Het mag een feit van algemene bekendheid zijn dat iedere persoon anders reageert op een stressvolle situatie. Sommige personen worden boos, anderen keren in zichzelf, en anderen ogen uiterlijk wellicht rustig, maar zijn weldegelijk onder invloed van hetgeen er is voorgevallen. Het Gerechtshof heeft in het midden gelaten waarom de niet nader gemotiveerde overweging dat rekwirant rustig zou zijn, in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweerexces. Immers valt niet in te zien waarom de uiterlijke verschijningsvorm van rekwirant van dienaard was dat zij ogenschijnlijk rustig was, maar toch weldegelijk werd beïnvloed door de hevige gemoedsbeweging. Wat in dat kader nog meer bevreemding wekt is de overweging van het Gerechtshof aangaande de vordering benadeelde partij. Immers is daarin overwogen dat aangever zich niet onbetuigd heeft gelaten en er sprake was van eigen schuld die aan toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel in de weg stond.
4.
Dit alles maakt dat de verwerping van het beroep op noodweerexces voor rekwirant onbegrijpelijk is. Immers heeft het Gerechtshof overwogen dat de hevige gemoedsbeweging niet gebleken is, omdat rekwirant rustig zou zijn, zonder echter te motiveren waaruit zou kunnen blijken dat rekwirant rustig was, en zonder te motiveren waarom de enkele constatering dat rekwirant rustig zou zijn aan een geslaagd beroep op noodweerexces in de weg staat.
5.
Aldus is rekwirant van oordeel dat het door en namens haar gevoerde verweer onvoldoende gemotiveerd is verworpen en dat het arrest om die reden niet in stand kan blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest, zoals jegens haar op 26 augustus 2019 is gewezen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, te vernietigen en terug te verwijzen naar een ander Gerechtshof voor wat betreft de strafoplegging, althans een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. E.J.M.J. Damen
Arnhem, 24 juni 2020
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑06‑2020
Bewijsmiddel 3, proces-verbaal verklaring verdachte d.d. 22 april 2016.
HR 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:456.
HR 28-03-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087.