Bewijsmiddel 10, een proces-verbaal van bevindingen waarin wordt weergegeven wat op de camerabeelden van het pompstation te zien is, wijst erop dat [medeverdachte] de eerdere ruzie heeft willen sussen: ‘De verdachte [medeverdachte] wil de manspersoon kennelijk met zijn linkerarm omarmen, echter dit wordt direct door de manspersoon afgeweerd.’ Het hof spreekt in de bewijsoverweging over het door [slachtoffer 2] afwerend reageren op ‘toenaderingen van [medeverdachte] ’.
HR, 14-05-2019, nr. 15/03052
ECLI:NL:HR:2019:715
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-05-2019
- Zaaknummer
15/03052
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:715, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑05‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:507
ECLI:NL:PHR:2019:507, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:715
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑05‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0234
NbSr 2019/172
Uitspraak 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging doodslag door vanuit personenauto meermalen te schieten op inzittende van andere auto in Almere in oktober 2012, art. 287 Sr. Noodweer, aanvallende gedraging en culpa in causa. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. voorwaarden voor aanvaarding beroep op noodweer, gedraging die niet kan worden aangemerkt als “verdediging” maar als aanvallend moet worden gezien en culpa in causa. Indien Hof heeft geoordeeld dat gedragingen verdachte niet als verdedigend maar als aanvallend moeten worden gezien, is dat oordeel niet z.m. begrijpelijk. Blijkens bewijsvoering heeft Hof vastgesteld dat op PD2 niet alleen vanuit auto van verdachte en medeverdachte is geschoten op andere auto maar dat eveneens is geschoten op auto van verdachte en medeverdachte, terwijl - mede gelet op voor bewijs gebruikte verklaringen van verdachte, die inhouden dat verdachte op PD2 werd beschoten en dat er werd teruggeschoten - niet is komen vast te staan dat verdachte en/of medeverdachte als eerste heeft/hebben geschoten. Indien Hof heeft geoordeeld dat sprake is geweest van “culpa in causa”, is oordeel evenmin z.m. begrijpelijk, in aanmerking dat Hof heeft vastgesteld dat op PD1 is geschoten door aangever richting auto van verdachte en medeverdachte, waarop die hard is weggereden en dat verdachte en medeverdachte hun auto op PD2 weliswaar op betrekkelijk korte afstand van andere auto zichtbaar hebben stilgezet, maar dat uit ’s Hofs motivering niet naar voren komt dat verdachte en medeverdachte zich voorafgaand aan vuurwapengeweld zodanig hebben gedragen, dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aan slagen van beroep op noodweer in de weg staan. Ontkenning van verdachte dat hij heeft geschoten of schieten heeft willen medeplegen, kan verwerping verweer niet zelfstandig dragen. Die omstandigheid kan wel van belang zijn voor door rechter te verrichten onderzoek of aan voorwaarden voor aanvaarding van beroep op noodweer(exces) is voldaan, in welk verband immers betekenis kan toekomen aan inhoud en indringendheid van door of namens verdachte aangevoerde argumenten. Volgt partiele vernietiging (t.a.v. strafbaarheid bewezenverklaring, strafbaarheid verdachte en strafoplegging) en terugwijzing. Samenhang met 15/03070.
Partij(en)
14 mei 2019
Strafkamer
nr. S 15/03052
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 26 juni 2015, nummer 21/002156-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1A alsmede de strafoplegging en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1A bewezenverklaarde feit.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1A bewezenverklaard dat:
"hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, in/op/nabij de [c-straat] en de [e-straat] vanuit een personenauto met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring- voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Vast staat dat er een conflict is ontstaan tussen enerzijds [medeverdachte] en anderzijds de broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Hoewel er in het dossier aanwijzingen voor zijn dat de reden voor het conflict te maken heeft met criminele activiteiten aan beide zijden (afpersing in de horeca, handel in goud, drugs, anabolen en nep-medicijnen), heeft het onderzoek in deze zaak daarover geen duidelijkheid opgeleverd. Geen van de betrokkenen heeft over de achtergrond van het geschil een aannemelijke verklaring willen geven. Wel staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] , bijgenaamd " [slachtoffer 1] ", op zondag 21 oktober 2012 in de horecagelegenheid [A] te [plaats] flink is toegetakeld (gebroken neus, gekneusde vinger en gaten in het hoofd) door [medeverdachte] , bijgenaamd " [medeverdachte] ". [slachtoffer 2] , de broer van [slachtoffer 1] , is na de mishandeling direct naar Amsterdam gereden en wordt onderweg geflitst (p. 1757). [slachtoffer 1] heeft zich in het ziekenhuis voor zijn verwondingen laten behandelen, maar heeft geen aangifte bij de politie gedaan.
Op 22 oktober 2012 stuurt [slachtoffer 2] een bericht aan zijn vriend [betrokkene 1] (p. 3077-3079): "Ik volg, maar [medeverdachte] ga ik wel pakken. Ik kan niet wachten tot ik die flikker pak." Op 23 oktober 2012 wordt er tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] acht keer telefonisch contact gezocht. Die dagen hebben [medeverdachte] en verdachte veel telefonisch contact en op 24 oktober 2012 brengen ze een belangrijk gedeelte van de dag met elkaar door. Ze kennen elkaar van het trainen in de sportschool en als celgenoten in 2006 in de koepel te Haarlem. Verdachte weet van het probleem dat [medeverdachte] heeft met de broers [slachtoffers] . Op 24 oktober 2012 is het laatste telefonisch contact tussen [medeverdachte] en verdachte om 23.22 uur. Ze zijn dan nog in Amsterdam. Nadat [slachtoffer 1] om 23.45 uur telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte] (p. 1558), rijden [medeverdachte] en verdachte in een Opel Signum van Amsterdam naar het [B] aan [a-straat] in Almere voor een ontmoeting met [slachtoffer 2] .
[medeverdachte] en verdachte arriveren op 25 oktober 2012, iets na middernacht in de shop van het [B] . Op de camerabeelden van het pompstation is te zien dat [medeverdachte] binnen blijft wachten. Verdachte loopt een paar keer van binnen naar buiten en gaat de auto wassen. Zichtbaar is dat hij een tasje op de linkerheup draagt.
De broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rijden met tenminste twee auto's naar het [B] . [slachtoffer 1] wacht in zijn witte Fiat 500 op een industrieterrein in de buurt van het pompstation, zoals hij ter zitting van het Hof heeft verklaard. Er zitten nog anderen bij hem in de auto, maar hun namen heeft hij niet willen noemen.
[slachtoffer 2] rijdt in een VW Jetta. Hij komt om 00.15 uur de shop van het pompstation binnen. De VW Jetta blijft op dezelfde plaats voor de ingang van de shop staan met de lichten aan tot het vertrek om 00.24 uur.
Op de camerabeelden in de shop is te zien dat [slachtoffer 2] afwerend reageert op toenaderingen van [medeverdachte] (p. 1547). Er is ruzie tussen de twee en er wordt geduwd (p. 1493). Verdachte bemoeit zich niet met deze ontmoeting, die ongeveer 8 minuten duurt.
Om 00.24 uur stapt [slachtoffer 2] aan de passagierszijde in de VW Jetta en vertrekt. Deze auto valt op door een fellere kentekenverlichting aan de linkerzijde (achteruitrijcamera) en wordt direct gevolgd door een grijskleurige Mitsubishi Lancer (p. 1497).
Om 00.26 uur rijdt de Opel Signum weg met verdachte als bestuurder en met [medeverdachte] als passagier (p. 1501), direct gevolgd door een Renault Megane en een VW Polo (p. 1502). Ze rijden de [b-straat] op en slaan linksaf naar [a-straat] . Ze doen over de rit naar de [wijk 1] 11 minuten, waar normaal 8 minuten voor staat. Volgens de verklaring van verdachte is [medeverdachte] onderweg nog bij een café uitgestapt, maar die ontkent dat.
Om 00.31 uur belt [slachtoffer 1] naar [medeverdachte] (p. 1558). [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij wist dat de andere partij wapens had en een kogelwerend vest.
[slachtoffer 2] sms't naar zijn goede vriend [betrokkene 2] om 00.32 uur: "Bid voor me, ik hou van je broer."
Kort hierna vinden er in de nacht van 25 oktober 2012 in Almere drie schietincidenten plaats, hierna ook kort aangeduid met Plaats Delict (PD) 1, 2 en 3.
PD1 hoek [c-straat] en [d-straat]
De Opel Signum met verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als passagier parkeert om ongeveer 00.37 uur in de [c-straat] op de hoek met de [d-straat] , vlakbij een doorgang naar de woning van de moeder van [medeverdachte] aan het [f-straat 1] . De Fiat 500 met [slachtoffer 1] als bestuurder stopt in de [c-straat] naast de passagierskant van de Opel Signum. Vervolgens rijdt [slachtoffer 1] met de Fiat achteruit en gaat achter de Opel staan.
Getuige [getuige 3] , wonende in de [c-straat] , heeft verklaard dat ze een auto hoorde stoppen voor haar deur. Ze kijkt uit het zolderraam en ziet een man met zwarte kleding uit een kleine witte auto stappen. Hij pakt een pistool en schiet met de arm naar voren (verklaring bij de RC) meerdere malen in de richting van de hoek [c-straat] / [d-straat] . De donkergrijze auto (Opel Signum) rijdt hard weg de [d-straat] in richting de [e-straat] . De schutter loopt terug naar zijn auto.
Getuige [getuige 4] (p. 1316) ziet de Opel voorbijrijden en rechtsaf slaan de [e-straat] op naar de kruising met de [c-straat] .
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] horen deze eerste schoten en zien dan vervolgens het tweede schietincident op PD 2.
Om 00.39 uur komt de eerste melding over het schieten binnen bij de politie, net na het eerste schietincident (p. 0018).
Op de hoek van de [c-straat] en de [d-straat] vindt de politie later 7 hulzen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de Opel door de [d-straat] is weggereden en dat [slachtoffer 1] in zijn Fiat is gekeerd en door de [c-straat] is teruggereden naar de [e-straat] .
PD2 hoek [e-straat] en [c-straat]
Van de camerabeelden van het Shell-pompstation in de buurt van PD2 is een beschrijving gegeven met de beweging van auto's. Daaruit kan worden afgeleid dat om ongeveer 00.39 uur de Opel Signum en de Fiat 500 ongeveer 10 seconden stilstaan bij de kruising. De Fiat staat aan het eind van de [c-straat] met de neus richting de [e-straat] en de Opel staat daar haaks op aan de [e-straat] bij een lantaarnpaal met de neus richting het Shell-pompstation.
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] zien eerst de Fiat en deVW Jetta naast elkaar staan op de [c-straat] . Ze horen schoten en zien de VW Jetta hard achteruit rijden. Na het schieten rijdt de VW Jetta weer naast de Fiat. Daarna rijden de beide auto's achter elkaar hard weg richting de Shell en de [wijk 1] , de VW Jetta voorop ( [getuige 1] p. 1217).
De getuige [getuige 3] ziet dezelfde man als de eerste schutter (PD 1) met één been uit de witte auto staan. Het portier is open. Ze hoort meerdere schoten door elkaar (p. 1204).
Op PD 2 worden, vlakbij de plaats waar de Fiat 500 heeft gestaan, 5 hulzen gevonden, een verwrongen kogelmantel met loden kogelkop en een wieldop Fiat 500 met schotinslag (p. 1137). Bij nader onderzoek blijken deze hulzen met hetzelfde wapen te zijn afgeschoten als de 7 hulzen op PD 1.
De Opel Signum blijkt schotbeschadigingen te hebben aan de passagierszijde: haaks op de bovenkant van het voorportier, op het achterwiel, schuin midden op het voorportier en (waarschijnlijk als ricochet) schuin op de onderstijl en het voorwiel.
Voorts is er een inslag op de gevel van New York Pizza gevonden (in een rechte lijn met de plaats van de Fiat 500 via de plaats van de Opel Signum, op ongeveer 1.20 m. hoog) en zijn bloedsporen van de inzittende [medeverdachte] gevonden, onder meer op de kofferdeksel van de Opel Signum.
Voor het schieten in de tegenovergestelde richting, vanuit de Opel Signum naar de Fiat 500 zijn de volgende bewijzen:
- een inschot in de motorkap van de Fiat 500 (door een vervanging van het rechter portier konden mogelijke beschadigingen daar niet meer worden getraceerd);
- een schampschot en een inschot op een boom in één lijn van de [e-straat] (lantaarnpaal) naar de [c-straat] (plaats Fiat);
- kruitsporen in de Opel Signum en schiethanden van verdachte, die wijzen op een betrokkenheid bij een schietincident;
- in totaal 9 gevonden hulzen in en bij de Opel Signum, zeer waarschijnlijk afgeschoten met het Steyr-wapen, één van de drie aangetroffen vuurwapens;
- een deel van de 9 hulzen en de drie vuurwapens zijn vlakbij de Opel Signum gevonden in een tasje met DNA-sporen van [medeverdachte] en verdachte;
- DNA-sporen in de kolf van het Steyr-wapen matchen met verdachte en een bloedspoor aan de onderzijde met [medeverdachte] .
Uit de camerabeelden van het Shell-pompstation blijkt dat eerst de Opel Signum wegrijdt van PD 2, 11 sec. later de VW Jetta en 5 sec. later de Fiat 500, deze laatste met lekke band en een benzinelek.
PD3 [g-straat] en rotonde bij [B] aan [a-straat]
De Opel Signum is op de rotonde uit de bocht gevlogen en iets verder gestrand met twee lekke banden en een kapot wiel. Verdachte is eerst bellend naast de auto gezien en later is hij daar aangehouden.
In de Opel Signum is in het opbergvak achter de bestuurdersstoel een tas gevonden met 3 geprepareerde tie-wraps. Voorts zijn gevonden in deze auto onder de voorstoelen 2 hulzen, een bloedspoor op het kofferdeksel, één huls naast de auto bij het bestuurdersportier en één huls in de groenstrook bij de auto.
Op het talud bij de Opel Signum, waar [medeverdachte] en verdachte naartoe zijn gelopen, zijn een kogelwerend vest en een tasje door de politie gevonden. In dit tasje van verdachte werden drie vuurwapens aangetroffen:
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk Sundance Industries, model Laser 25. kaliber 6,35 mm Browning, voorzien van serienummer […] ;
- een (niet werkend) pistool met de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch alarmpistool van het merk BBM, model 315 AUTO, waarbij de loop is vervangen, zodat het wapen geschikt is gemaakt voor het verschieten van scherpe patronen van het kaliber 6,35 mm Browning;
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk Steyr, model S9, kaliber 9 mm parabellum (p. 1519 en 1520).
Op het talud is één schot in de lucht afgeschoten (met de Sundance). De getuige ziet de schutter ( [medeverdachte] ) wegvluchten (p. 1362).
Op grond van forensisch onderzoek is komen vast te staan dat de hulzen die in en bij (onder meer in voornoemd tasje) de Opel Signum zijn aangetroffen alle zeven goed kunnen zijn verschoten met voornoemd pistool van het merk Steyr en dat nagenoeg kan worden uitgesloten dat ze met een ander vuurwapen zijn verschoten.
Ten tijde van deze gebeurtenissen waren verdachte en [medeverdachte] respectievelijk bestuurder en bijrijder van de Opel Signum en was [slachtoffer 1] bestuurder van de Fiat 500.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2012 twee vuurwapens, beide van kaliber 6,35 mm, van huis heeft meegenomen en dat hij die wapens gedurende de gehele dag onder handbereik heeft gehad. Deze wapens droeg hij op 25 oktober 2012 rond 00:30 uur nog steeds bij zich. Direct nadat [medeverdachte] en verdachte, zittend in de Opel Signum van verdachte, op de hoek van de [c-straat] en de [d-straat] in Almere door[slachtoffer 1] waren beschoten, zijn zij in de Opel weggereden. Eenmaal op de [e-straat] zagen [medeverdachte] en verdachte de auto van [slachtoffer 1] bij de kruising met de [c-straat] staan. Verdachte bracht de Opel tot stilstand. [medeverdachte] zou toen naar eigen zeggen hebben willen schieten met zijn zwarte pistool met geluiddemper, maar dit wapen weigerde dienst. Volgens [medeverdachte] werd er vervolgens vanuit de auto (waarin hij alleen met verdachte zat) in de richting van de auto met [slachtoffer 1] geschoten. Hij deed dat zelf niet en over het wapen waarmee dat gebeurde en over wie dat wapen hanteerde wil [medeverdachte] niet verklaren.
Vast staat dat de Fiat 500 meerdere keren is getroffen door kogels. Uit onderzoek is gebleken dat in de motorkap een kogel is ingeslagen, terwijl in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar deze auto op de kruising van de [c-straat] met de [e-straat] heeft stilgestaan een wieldop is aangetroffen die ook door een kogel is geraakt. Daarnaast staat vast dat op deze kruising van PD 2, gezien vanaf de plaats waar deOpel Signum heeft stilgestaan, in één lijn via de plaats waar de Fiat 500 heeft stilgestaan een kogel is ingeslagen in de stam van een boom. Het hof neemt aan dat ook deze kogel is afgevuurd vanuit de Opel Signum op de Fiat 500.
Bij verdachte werden kort na zijn aanhouding op 25 oktober 2012 zogenaamde schiethanden afgenomen (SIN: AAFG3265NL). Door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag is in de bemonsteringen van de rechter- en linkerhand respectievelijk 155 en 30 categorie A deeltjes aangetroffen. Deze categorie A deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes.
Onderzoek door het NFI, weergegeven in een rapport d.d. 10 januari 2013, heeft uitgewezen dat DNA van verdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van de kolf en op de randen van de patroonhouder van het Steyr 9 mm pistool, welk pistool is aangetroffen in het tasje waarin eveneens het Sundance Industries pistool en het omgebouwde BBM pistool, beide 6,35 mm, werden aangetroffen. De sporen van verdachte op het Steyr-wapen passen bij het gebruik van dit wapen, bijvoorbeeld bij het laden.
Het met het DNA van [medeverdachte] matchende bloedspoor aan de onderzijde van hetzelfde wapen wijst niet direct op een schiethandeling, maar het bevestigt wel dat ook hij dit wapen in handen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande, kan worden aangenomen dat in ieder geval verdachte op 25 oktober 2012 op PD 2 vanuit de Opel Signum heeft geschoten in de richting van de Fiat 500 en [slachtoffer 1] .
Het hof concludeert voorts op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat verdachte en [medeverdachte] in de Opel Signum, kort na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] op PD 1, op PD 2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan. In het bijzonder is daarbij van belang dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.
Het hof concludeert op grond van al deze feiten en omstandigheden, zoals hiervoor vastgesteld, dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] bij het schieten op [slachtoffer 1] in de zin van medeplegen. Onder de gegeven omstandigheden is het immers slechts toeval dat het wapen van [medeverdachte] niet en het wapen van verdachte wel goed functioneerde. Hun gezamenlijke opzet was gericht op dit schieten op PD 2, waarbij op zijn minst een aantal kogels op een zodanige plaats en hoogte terecht zijn gekomen, dat het slechts aan toeval te danken is dat de inzittende van de Fiat 500 niet dodelijk door die kogels is getroffen. Dat daarmee de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer 1] fataal letsel zou oplopen behoeft geen betoog. Verdachte heeft door zo met zijn medeverdachte [medeverdachte] te handelen op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] door hun schoten gedood zou worden.
Daar komt nog bij dat de houding van verdachte direct na de schietincidenten niet past bij de rol die hij volgens zijn eigen verklaring zou hebben gespeeld. Ook op de terechtzitting van het hof heeft hij verklaard slachtoffer te zijn van het hele gebeuren op 25 oktober 2012. Hij zou daar alleen door toeval aanwezig zijn geweest, zich er niet aan hebben kunnen onttrekken en van de aanwezigheid van vuurwapens niet op de hoogte zijn geweest.
Deze gestelde slachtofferrol past naar het oordeel van het hof niet bij de wijze waarop verdachte op de komst van de politie reageerde, toen die hem aanspraken kort nadat verdachte met zijn auto was gestrand. In plaats van zich bekend te maken als getuige en/of slachtoffer van verschillende schietincidenten, zei de verdachte alleen tegen de agenten dat hij een lekke band had. Daarvoor had hij volgens zijn eigen verklaring bij het hof de kogelgaten in de voorruit van de Opel Signum met een soort karatetrap onherkenbaar gemaakt. Hij liet daarop de politie ook weer vertrekken."
2.2.3.
De bewezenverklaring steunt voorts op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 12 juni 2015, blijkens het proces-verbaal van die zitting - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Naast [medeverdachte] was er niemand bij mij in de auto.
Ik zette de auto neer op de hoek met de [c-straat] , links bij een lantaarnpaal. [medeverdachte] zei "stop" maar hij kreeg niet eens de kans om uit te stappen. Ik heb toen die man wel gezien, maar ik kende hem niet. Ik ben, toen er op ons werd geschoten, gebukt weggereden, de [d-straat] in. Ik had in mijn gedachten dat ik in de richting van het Shell tankstation moest rijden, omdat daar de uitgang van de wijk was. U houdt mij voor dat uit onderzoek blijkt dat ik daar op enig moment zeventien seconden heb stilgestaan. Er stond daar toen een auto verdekt opgesteld en daar kwamen allemaal lichtflitsen vandaan. Ik was kort daarvoor beschoten en werd nu weer beschoten.
(...)
7. De verklaring van verdachte ( [verdachte] ) als getuige in de zaak van zijn medeverdachten tegenover de rechter-commissaris in de rechtbank Midden Nederland op 13 september 2013, - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
(...)
[medeverdachte] is met mij van Amsterdam weer meegereden naar Almere. Bij de [B] had hij een gesprek met [slachtoffer 2] . We reden daarna naar de [wijk 1] . Ik bestuurde de auto en [medeverdachte] zat op de passagiersstoel. Daar kwam een witte Fiat naast mij staan. Hij reed achteruit en [medeverdachte] schreeuwde: "rijd weg, hij heeft een wapen." Hij (hof: bestuurder Fiat) stond naast zijn auto. Ik zie hem de arm strekken en gelijk schieten. Ik zag de flitsen van het schieten. Ik zag de Shell. Ik hoorde een inslag. Ik zag [medeverdachte] twee pistolen onder zijn kleding vandaan halen. Ik zag lichten van knallen op mij afkomen. [medeverdachte] ging terugschieten. Vanuit de Fiat werd ook geschoten. De VW reed achteruit en kwam toen weer dichterbij. Ik reed met hoge snelheid weg. Ik werd achterna gezeten door de VW. Ik hoorde inslagen in de auto. De inslag in de voorruit van mijn auto was op de [e-straat] .
(...)
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012075980, d.d. 8 november 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door een opsporingsambtenaar (p. 1456 tot en met p. 1514), - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 1 en 2 november 2012 werden de tussen 24 oktober 2012 te 23:20 uur en 25 oktober 2012 te 01:00 uur opgenomen beveiligingsbeelden van de [B] aan de [b-straat 1] te [plaats] veiliggesteld door collega [verbalisant] . Op 5 november 2012 stelde ik een onderzoek in naar deze veiliggestelde beveiligingsbeelden van in en rond het benzinestation [B] aan de [b-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat er beelden waren veiliggesteld van 16 camera's.
(p. 1489 e.v.) Op camera 1 (binnenkomst tankstation) is te zien dat een grijskleurige Volkswagen Jetta voorzien van het kenteken [kenteken] snel aan komt rijden en op de parkeerplaats voor de tankshop, nabij de in/uitgang stopt (werkelijke tijd 00:14:59 uur). Kort hierop is te zien dat een manspersoon uit de bestuurderszijde van de voornoemde Volkswagen Jetta stapt en op de verdachte [medeverdachte] afloopt. Opmerkelijk is dat de verlichting van de auto blijft branden. Kort hierop is te zien dat de manspersoon en de verdachte [medeverdachte] kennelijk onenigheid hebben. De verdachte [medeverdachte] wil de manspersoon kennelijk met zijn linkerarm omarmen, echter dit wordt direct door de manspersoon afgeweerd.
(p. 1493) Op camera 5 (koffiehoek) is te zien dat de verdachte [medeverdachte] en de manspersoon al discussiërend weer richting de in/uitgang verplaatsen, daar op een gegeven moment kennelijk een kort handgemeen plaatsvindt waarbij over en weer geduwd wordt.
(p. 1494) Op camera 1 (binnenkomst tankstation) is te zien dat de voornoemde Volkswagen Jetta achteruit wegrijdt. Opmerkelijk is dat de manspersoon niet aan de bestuurderszijde instapt, kort voordat de Volkswagen Jetta wegrijdt. De bestuurderszijde blijft gesloten (werkelijke tijd 00:23:58 uur).
(p. 1501) Op camera 15 (stofzuigers) is te zien dat de Opel Signum de wasstraat uitrijdt, gaande in de richting van de [b-straat] te [plaats] (werkelijke tijd 00:26:05 uur).
(p. 1502) Op camera 16 is te zien dat achter de voornoemde Opel Signum vrijwel direct twee personenauto's volgen, te weten een Renault Megane en een Volkswagen Polo.
Met als noot van de verbalisant:
(p. 1497) Aan de achterzijde van de voornoemde Volkswagen Jetta is te zien dat de linker kentekenplaatverlichting feller brandt dan de rechter kentekenplaatverlichting. [...] Te zien is dat de voornoemde Volkswagen Jetta vrijwel direct gevolgd wordt door een grijskleurige Mitsubishi Lancer.
(...)
19. Een proces-verbaal "Zaaksdossier 1" betreffende "schietincidenten donderdag 25 oktober 2012" met nummer 2012075980 en documentcode 2013011411305621, d.d. 4 april 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een opsporingsambtenaar (p. 1108 tot en met p. 1154)- zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant:
(p. 1115) Op de beelden van de Shell [e-straat] te [plaats] verschijnen er op 25 oktober 2012 om 00:38:56:203 uur koplampen van, naar later blijkt, de Opel Signum in beeld die op de [e-straat] komt aanrijden vanuit de richting [d-straat] . De Opel stopt net voor de kruising [c-straat] / [e-straat] , nabij de lantaarnpaal. Om 00:39:06:562 uur komt de Fiat aanrijden vanuit de [c-straat] richting [e-straat] . De Fiat stopt net voor de kruising op de plaats waar de wieldop van de Fiat 500 en de hulzen zijn aangetroffen. De Opel rijdt om 00:39:25:437 uur weg in de richting van de [wijk 1] . Om 00:39:36:593 uur gevolgd door de Volkswagen Jetta. Om 00:39:37:671 uur gevolgd door de Fiat 500.
(p. 1137) Op de plaats delict [c-straat] / [e-straat] te [plaats] werd naast een vijftal hulzen een wieldop van een Fiat 500 aangetroffen.
20. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2012075980, d.d. 27 oktober 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren (p. 1225 tot en met p. 1229) - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van J. [getuige 1] :
Op 25 oktober 2012 werd ik wakker van een aantal knallen. Vanuit het raam van mijn badkamer zag ik dat twee auto's naast elkaar op de [c-straat] stonden, vlak voor de drempel naar de [e-straat] . De linker auto was een witte wat kleinere auto, gelijkend op een Fiat. Ik zag en hoorde dat de rechterauto 15 tot 20 meter hard achteruit kwam rijden. Toen hoorde ik schoten. Ik denk dat er een keer of twaalf is geschoten. Ik zag dat de rechterauto met piepende banden rechtsaf ging, de [e-straat] op, richting de [wijk 1] . Toen vertrok ook de linker auto met hoge snelheid in dezelfde richting.
21. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2012075980, d.d. 26 oktober 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren (p. 1209 tot en met p. 1213) - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 25 oktober 2012 was ik in de achtertuin op [c-straat 1] te Almere. Ik had vanaf mijn positie zicht op de [c-straat] en de kruising [c-straat] / [e-straat] , maar ook op de kruising [c-straat] / [d-straat] . Ik zag een kleine witte auto wegrijden in de richting van de [e-straat] . Ik zag dat deze geheel stopte voor de verkeersdrempel. Ik zag dat deze auto aan de linkerkant van de weg tot stilstand kwam. Vervolgens zag ik dat de grotere auto ook naar de kruising toe reed en naast de kleinere auto ging staan. Ik zag dat ze daar niet zo lang stonden. Ongeveer gelijktijdig zag ik dat de grotere auto achteruit reed en hoorde ik dat er weer geschoten werd. Na twee seconden zag ik de grotere auto weer naar voren rijden, dat hij heel even naast de witte auto bleef staan en dat hij vervolgens met grote snelheid en met piepende banden wegreed, rechtsaf, de [e-straat] op in de richting van de [g-straat] . Vervolgens zag ik de kleine auto ook snel wegrijden."
2.2.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt weergegeven en verworpen:
"Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat in het geval het hof tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat op de kruising van de [c-straat] en de [e-straat] de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta de Opel Signum van verdachte stonden op te wachten en dat het voor de hand ligt dat vanuit deze auto's als eerste is geschoten.[slachtoffer 1] stapte immers uit zijn auto om te schieten. Dat zou hij niet hebben gedaan wanneer er eerst op hem zou zijn geschoten. Verder was er voor verdachte en [medeverdachte] niet een andere optie, omdat noch achteruitrijden noch vooruit wegrijden ertoe zou leiden dat zij zich aan een aanval konden onttrekken.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ook in het geval dat niet kan worden vastgesteld wie als eerste heeft geschoten, een beroep op noodweer moet slagen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van de navolgende overwegingen.
Hiervoor is vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] in de Opel Signum, kort na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] op PD 1, op PD 2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan en dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.
Een van de getuigen heeft verklaard dat hij de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta enkele seconden op PD 2 naast elkaar zag stilstaan, dat hij de Volkswagen slingerend naar achteren zag rijden terwijl hij tegelijkertijd schoten hoorde. Ook dat wijst niet op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte] .
Verdachte heeft bovendien ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen. Er komt hem onder de gegeven omstandigheden geen beroep op noodweer toe en het hof verwerpt het verweer."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces - op de grond "culpa in causa" -, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.
(Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)
2.4.1.
Het Hof heeft aan de verwerping van het beroep op noodweer ten grondslag gelegd dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] kort na de confrontatie op PD1, "op PD2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan". Daarbij heeft het Hof in het bijzonder van belang geacht dat de verdachte en de medeverdachte, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met daarin [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten. Het Hof heeft voorts overwogen dat de verklaring van een getuige die inhoudt dat de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta enkele seconden op PD 2 naast elkaar stilstonden en dat daarna de Volkswagen slingerend naar achteren is gereden terwijl de getuige tegelijkertijd schoten hoorde, ook niet duidt op een "verdedigende actie van de zijde van de verdachte en [medeverdachte] ".
2.4.2.
Indien het Hof aldus heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte niet als verdedigend maar - in de kern - als aanvallend moeten worden gezien en dat het beroep op noodweer daarop afstuit, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat op PD2 niet alleen vanuit de Opel Signum, met daarin de verdachte en de medeverdachte, is geschoten op de Fiat 500, maar dat eveneens is geschoten op de Opel Signum, terwijl - mede gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de verdachte (bewijsmiddelen 1 en 7), die inhouden dat de verdachte op PD2 werd beschoten en dat er werd teruggeschoten - niet is komen vast te staan dat de verdachte en/of [medeverdachte] als eerste heeft/hebben geschoten.
2.4.3.
Indien het Hof heeft geoordeeld dat sprake is geweest van "culpa in causa", in de hiervoor onder 2.3 bedoelde zin, is dat oordeel evenmin zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat op PD1 is geschoten door [slachtoffer 1] richting de Opel Signum, waarop de Opel Signum hard is weggereden en dat de verdachte en de medeverdachte hun auto, de Opel Signum, op PD2 weliswaar op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 zichtbaar hebben stilgezet, maar dat uit de motivering van het Hof niet naar voren komt dat de verdachte en de medeverdachte zich voorafgaand aan het vuurwapengeweld zodanig hebben gedragen, dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aan het slagen van het beroep op noodweer in de weg staan.
2.4.4.
Ook de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte heeft ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen, kan de verwerping van het verweer niet (zelfstandig) dragen, omdat zo een omstandigheid op zichzelf niet in de weg hoeft te staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Die omstandigheid kan overigens wel van belang zijn voor het hiervoor onder 2.3 aangeduide door de rechter te verrichten onderzoek of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van een beroep op noodweer(exces) is voldaan, in welk verband immers betekenis kan toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de strafbaarheid van het onder feit 1A bewezenverklaarde, de strafbaarheid van de verdachte ter zake van dat feit en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019.
Conclusie 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Poging doodslag door vanuit personenauto meermalen te schieten op inzittende van een andere auto in Almere in oktober 2012. Beroep op noodweer. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. noodweer, noodweerexces en putatief noodweer. Indien het Hof de gedraging niet als verdedigend heeft aangemerkt maar als aanvallend is dat gelet op de bewijsvoering niet z.m. begrijpelijk. Indien het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van “culpa in causa” evenmin, gelet op ‘s Hofs vaststellingen. De ontkenning van verdachte dat hij heeft geschoten of het schieten heeft medegepleegd hoeft ook niet aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg te staan, maar kan relevant zijn voor de vraag of aan de voorwaarden voor het beroep op noodweer(exces) is voldaan. Volgt partiele vernietiging en terugwijzing. Samenhang tussen 15/03052 en 15/03070.
Nr. 15/03052 Zitting: 19 maart 2019 (bij vervroeging) | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 26 juni 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, onder 1A wegens ‘medeplegen van poging tot doodslag’, en onder 2 wegens ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd’ en ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1080 dagen, waarvan 514 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Daarnaast heeft het hof nader aangeduide voorwerpen onttrokken aan het verkeer en beslissingen tot teruggave genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/03070. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Bij akte van 29 mei 2018 is het cassatieberoep ingetrokken ‘voor zover dat is gericht tegen de door het Hof gegeven vrijspraak van het in zaak 1A, het eerste cumulatief/alternatief (en daarbinnen impliciet) tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord’. Mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om een nachtelijke schietpartij op de openbare weg te Almere waarbij de inzittenden van drie auto’s zijn betrokken. De schietpartij zou het gevolg zijn van een conflict tussen enerzijds de medeverdachte [medeverdachte] met wie de verdachte in een Opel Signum zit en anderzijds de persoon op wie geschoten is, rijdend in een witte Fiat, alsmede zijn broer, rijdend in een Volkswagen Jetta; de broers [slachtoffers] . Aan die schietpartij, waarbij over en weer schoten zijn gelost, gingen in een tijdsbestek van ongeveer een half uur twee eerdere ontmoetingen met de broers vooraf. De eerste ontmoeting had plaats even na middennacht bij een tankstation, de tweede ontmoeting ongeveer een kwartier later op de openbare weg een paar straten verderop. Daar zou één van beide broers ( [slachtoffer 1] ) na uit zijn auto te zijn gestapt de Opel Signum van de verdachte en zijn medeverdachte hebben beschoten, waarop de verdachte als bestuurder van de Opel hard zou zijn weggereden. Niet veel later komt het wederom tot een treffen tussen de auto’s en hun inzittenden en worden er over en weer schoten gelost.
Het eerste middel komt op tegen de motivering van de verwerping van het beroep op noodweer bij feit 1. Voor een goed begrip geef ik, alvorens het middel te bespreken, eerst de bewezenverklaring en ’s hofs bewijsoverweging weer.
Ten laste van de verdachte is onder 1A bewezen verklaard dat:
‘hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, in/op/nabij de [c-straat] en de [e-straat] vanuit een personenauto met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘Verdachte en zijn raadsman hebben op de terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd, omdat hij - kort gezegd - slechts als bestuurder van de auto, waarin ook [medeverdachte] zat, bij de schietincidenten aanwezig is geweest, dat hij niet wist dat er vuurwapens in zijn auto aanwezig waren en dat hij zelf niet een vuurwapen heeft gehanteerd.
Het hof overweegt over de schietincidenten en het gevoerde verweer het volgende.
Vast staat dat er een conflict is ontstaan tussen enerzijds [medeverdachte] en anderzijds de broers [slachtoffers] . Hoewel er in het dossier aanwijzingen voor zijn dat de reden voor het conflict te maken heeft met criminele activiteiten aan beide zijden (afpersing in de horeca, handel in goud, drugs, anabolen en nep-medicijnen), heeft het onderzoek in deze zaak daarover geen duidelijkheid opgeleverd. Geen van de betrokkenen heeft over de achtergrond van het geschil een aannemelijke verklaring willen geven. Wel staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] , bijgenaamd [slachtoffer 1] , op zondag 21 oktober 2012 in de horecagelegenheid [A] te [plaats] flink is toegetakeld (gebroken neus, gekneusde vinger en gaten in het hoofd) door [medeverdachte] , bijgenaamd [medeverdachte] . [slachtoffer 2] , de broer van [slachtoffer 1] , is na de mishandeling direct naar Amsterdam gereden en wordt onderweg geflitst (…). [slachtoffer 1] heeft zich in het ziekenhuis voor zijn verwondingen laten behandelen, maar heeft geen aangifte bij de politie gedaan.
Op 22 oktober 2012 stuurt [slachtoffer 2] een bericht aan zijn vriend [betrokkene 1] (…): "Ik volg, maar [medeverdachte] ga ik wel pakken. Ik kan niet wachten tot ik die flikker pak.” Op 23 oktober 2012 wordt er tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] acht keer telefonisch contact gezocht.
Die dagen hebben [medeverdachte] en verdachte veel telefonisch contact en op 24 oktober 2012 brengen ze een belangrijk gedeelte van de dag met elkaar door. Ze kennen elkaar van het trainen in de sportschool en als celgenoten in 2006 in de koepel te Haarlem. Verdachte weet van het probleem dat [medeverdachte] heeft met de broers [slachtoffers] . Op 24 oktober 2012 is het laatste telefonisch contact tussen [medeverdachte] en verdachte om 23.22 uur. Ze zijn dan nog in Amsterdam. Nadat [slachtoffer 1] om 23.45 uur telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte] (…), rijden [medeverdachte] en verdachte in een Opel Signum van Amsterdam naar het [B] aan [a-straat] in [plaats] voor een ontmoeting met [slachtoffer 2] .
[medeverdachte] en verdachte arriveren op 25 oktober 2012, iets na middernacht in de shop van het [B] . Op de camerabeelden van het pompstation is te zien dat [medeverdachte] binnen blijft wachten. Verdachte loopt een paar keer van binnen naar buiten en gaat de auto wassen. Zichtbaar is dat hij een tasje op de linkerheup draagt.
De broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rijden met tenminste twee auto's naar het [B] .
[slachtoffer 1] wacht in zijn witte Fiat 500 op een industrieterrein in de buurt van het pompstation, zoals hij ter zitting van het hof heeft verklaard. Er zitten nog anderen bij hem in de auto, maar hun namen heeft hij niet willen noemen.
[slachtoffer 2] rijdt in een VW Jetta. Hij komt om 00.15 uur de shop van het pompstation binnen. De VW Jetta blijft op dezelfde plaats voor de ingang van de shop staan met de lichten aan tot het vertrek om 00.24 uur.
Op de camerabeelden in de shop is te zien dat [slachtoffer 2] afwerend reageert op toenaderingen van [medeverdachte] (…). Er is ruzie tussen de twee en er wordt geduwd (…). Verdachte bemoeit zich niet met deze ontmoeting, die ongeveer 8 minuten duurt.
Om 00.24 uur stapt [slachtoffer 2] aan de passagierszijde in de VW Jetta en vertrekt. Deze auto valt op door een fellere kentekenverlichting aan de linkerzijde (achteruitrijcamera) en wordt direct gevolgd door een grijskleurige Mitsubishi Lancer (…).
Om 00.26 uur rijdt de Opel Signum weg met verdachte als bestuurder en met [medeverdachte] als passagier (…), direct gevolgd door een Renault Megane en een VW Polo (…). Ze rijden de [b-straat ] op en slaan linksaf naar [a-straat] . Ze doen over de rit naar de [wijk 1] 11 minuten, waar normaal 8 minuten voor staat. Volgens de verklaring van verdachte is [medeverdachte] onderweg nog bij een café uitgestapt, maar die ontkent dat.
Om 00.31 uur belt [slachtoffer 1] naar [medeverdachte] (…). [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij wist dat de andere partij wapens had en een kogelwerend vest.
[slachtoffer 2] smst naar zijn goede vriend [betrokkene 2] om 00.32 uur: “Bid voor me, ik hou van je broer."
Kort hierna vinden er in de nacht van 25 oktober 2012 in Almere drie schietincidenten
plaats, hierna ook kort aangeduid met Plaats Delict (PD) 1, 2 en 3.
PD1 hoek [c-straat] en [d-straat ]
De Opel Signum met verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als passagier parkeert om
ongeveer 00.37 uur in de [c-straat] op de hoek met de [d-straat ] , vlakbij een doorgang naar de woning van de moeder van [medeverdachte] aan het [f-straat 1] . De Fiat 500 met [slachtoffer 1] als bestuurder stopt in de [c-straat] naast de passagierskant van de Opel Signum.
Vervolgens rijdt [slachtoffer 1] met de Fiat achteruit en gaat achter de Opel staan.
Getuige [getuige 3] , wonende in de [c-straat] , heeft verklaard dat ze een auto hoorde stoppen voor haar deur. Ze kijkt uit het zolderraam en ziet een man met zwarte kleding uit een kleine witte auto stappen, Hij pakt een pistool en schiet met de arm naar voren (verklaring bij de RC) meerdere malen in de richting van de hoek [c-straat] / [d-straat ] . De donkergrijze auto (Opel Signum) rijdt hard weg de [d-straat ] in richting de [e-straat] . De schutter loopt terug naar zijn auto.
Getuige [getuige 4] (…) ziet de Opel voorbijrijden en rechtsaf slaan de [e-straat] op
naar de kruising met de [c-straat] .
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] horen deze eerste schoten en zien dan vervolgens het tweede schietincident op PD 2.
Om 00.39 uur komt de eerste melding over het schieten binnen bij de politie, net na het eerste schietincident (…).
Op de hoek van de [c-straat] en de [d-straat ] vindt de politie later 7 hulzen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de Opel door de [d-straat ] is weggereden en dat
[slachtoffer 1] in zijn Fiat is gekeerd en door de [c-straat] is teruggereden naar de [e-straat] .
PD2 hoek [e-straat] en [c-straat]
Van de camerabeelden van het Shell-pompstation in de buurt van PD2 is een beschrijving gegeven met de beweging van auto's. Daaruit kan worden afgeleid dat om ongeveer 00.39 uur de Opel Signum en de Fiat 500 ongeveer 10 seconden stilstaan bij de kruising. De Fiat staat aan het eind van de [c-straat] met de neus richting de [e-straat] en de Opel staat daar haaks op aan de [e-straat] bij een lantaarnpaal met de neus richting het Shell-pompstation.
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] zien eerst de Fiat en de VW Jetta naast elkaar staan op de
[c-straat] . Ze horen schoten en zien de VW Jetta hard achteruit rijden. Na het schieten rijdt de VW Jetta weer naast de Fiat. Daarna rijden de beide auto's achter elkaar hard weg richting de Shell en de [wijk 1] , de VW Jetta voorop (…).
De getuige [getuige 3] ziet dezelfde man als de eerste schutter (PD 1) met één been uit de witte auto staan. Het portier is open. Ze hoort meerdere schoten door elkaar. (…)
Op PD 2 worden, vlakbij de plaats waar de Fiat 500 heeft gestaan, 5 hulzen gevonden, een verwrongen kogelmantel met loden kogelkop en een wieldop Fiat 500 met schotinslag (...). Bij nader onderzoek blijken deze hulzen met hetzelfde wapen te zijn afgeschoten als de 7 hulzen op PD 1.
De Opel Signum blijkt schotbeschadigingen te hebben aan de passagierszijde: haaks op de bovenkant van het voorportier, op het achterwiel, schuin midden op het voorportier en (waarschijnlijk als ricochet) schuin op de onderstijl en het voorwiel.
Voorts is er een inslag op de gevel van New York Pizza gevonden (in een rechte lijn met de plaats van de Fiat 500 via de plaats van de Opel Signum, op ongeveer 1.20 m. hoog) en zijn bloedsporen van de inzittende [medeverdachte] gevonden, onder meer op de kofferdeksel van de Opel Signum.
Voor het schieten in de tegenovergestelde richting, vanuit de Opel Signum naar de Fiat 500 zijn de volgende bewijzen:
- een inschot in de motorkap van de Fiat 500 (door een vervanging van het rechter portier konden mogelijke beschadigingen daar niet meer worden getraceerd);
- een schampschot en een inschot op een boom in één lijn van de [e-straat] (lantaarnpaal) naar de [c-straat] (plaats Fiat);
- kruitsporen in de Opel Signum en schiethanden van verdachte, die wijzen op een betrokkenheid bij een schietincident;
- in totaal 9 gevonden hulzen in en bij de Opel Signum, zeer waarschijnlijk afgeschoten met het Steyr-wapen, één van de drie aangetroffen vuurwapens;
- een deel van de 9 hulzen en de drie vuurwapens zijn vlakbij de Opel Signum gevonden in een tasje met DNA-sporen van [medeverdachte] en verdachte;
- DNA-sporen in de kolf van het Steyr-wapen matchen met verdachte en een bloedspoor aan de onderzijde met [medeverdachte] .
Uit de camerabeelden van het Shell-pompstation blijkt dat eerst de Opel Signum wegrijdt van PD 2, 11 sec. later de VW Jetta en 5 sec. later de Fiat 500, deze laatste met lekke band en een benzinelek.
PD3 [g-straat] en rotonde bij [B] aan [a-straat]
De Opel Signum is op de rotonde uit de bocht gevlogen en iets verder gestrand met twee lekke banden en een kapot wiel. Verdachte is eerst bellend naast de auto gezien en later is hij daar aangehouden.
In de Opel Signum is in het opbergvak achter de bestuurdersstoel een tas gevonden met 3 geprepareerde tie-wraps. Voorts zijn gevonden in deze auto onder de voorstoelen 2 hulzen, een bloedspoor op het kofferdeksel. één huls naast de auto bij het bestuurdersportier en één huls in de groenstrook bij de auto.
Op het talud bij de Opel Signum, waar [medeverdachte] en verdachte naartoe zijn gelopen, zijn een kogelwerend vest en een tasje door de politie gevonden. In dit tasje van verdachte werden drie vuurwapens aangetroffen:
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk Sundance Industries, model Laser 25. kaliber 6.35 mm Browning, voorzien van serienummer […] ;
- een (niet werkend) pistool met de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch alarmpistool van het merk BBM, model 315 AUTO, waarbij de loop is vervangen, zodat het wapen geschikt is gemaakt voor het verschieten van scherpe patronen van het kaliber 6.35 mm Browning:
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk Steyr, model S9, kaliber 9 mm parabellum (…).
Op het talud is één schot in de lucht afgeschoten (met de Sundance). De getuige ziet de schutter ( [medeverdachte] ) wegvluchten (…).
Op grond van forensisch onderzoek is komen vast te staan dat de hulzen die in en bij (onder meer in voornoemd tasje) de Opel Signum zijn aangetroffen alle zeven goed kunnen zijn verschoten met voornoemd pistool van het merk Steyr en dat nagenoeg kan worden uitgesloten dat ze met een ander vuurwapen zijn verschoten.
Ten tijde van deze gebeurtenissen waren verdachte en [medeverdachte] respectievelijk bestuurder en bijrijder van de Opel Signum en was [slachtoffer 1] bestuurder van de Fiat 500.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2012 twee vuurwapens, beide van kaliber 6.35 mm, van huis heeft meegenomen en dat hij die wapens gedurende de gehele dag onder handbereik heeft gehad. Deze wapens droeg hij op 25 oktober 2102 (BFK: 2012) rond 00:30 uur nog steeds bij zich. Direct nadat [medeverdachte] en verdachte, zittend in de Opel Signum van verdachte, op de hoek van de [c-straat] en de [d-straat ] in Almere door [slachtoffer 1] waren beschoten, zijn zij in de Opel weggereden. Eenmaal op de [e-straat] zagen [medeverdachte] en verdachte de auto van [slachtoffer 1] bij de kruising met de [c-straat] staan. Verdachte bracht de Opel tot stilstand. [medeverdachte] zou toen naar eigen zeggen hebben willen schieten met zijn zwarte pistool met geluiddemper, maar dit wapen weigerde dienst. Volgens [medeverdachte] werd er vervolgens vanuit de auto (waarin hij alleen met verdachte zat) in de richting van de auto met [slachtoffer 1] geschoten. Hij deed dat niet zelf en over het wapen waarmee dat gebeurde en over wie dat wapen hanteerde wil [medeverdachte] niet verklaren.
Vast staat dat de Fiat 500c meerdere keren is getroffen door kogels. Uit onderzoek is
gebleken dat in de motorkap een kogel is ingeslagen, terwijl in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar deze auto op de kruising van de [c-straat] met de [e-straat] heeft stilgestaan een wieldop is aangetroffen die ook door een kogel is geraakt. Daarnaast staat vast dat op deze kruising van PD 2, gezien vanaf de plaats waar de Opel Signum heeft stilgestaan, in één lijn via de plaats waar de Fiat 500 heeft stilgestaan een kogel is ingeslagen in de stam van een boom. Het hof neemt aan dat ook deze kogel is afgevuurd vanuit de Opel Signum op de Fiat 500.
Bij verdachte werden kort na zijn aanhouding op 25 oktober 2012 zogenaamde schiethanden afgenomen (…). Door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag is in de bemonsteringen van de rechter- en linkerhand respectievelijk 155 en 30 categorie A deeltjes aangetroffen. Deze categorie A deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes.
Onderzoek door het NFI, weergegeven in een rapport d.d. 10 januari 2013, heeft uitgewezen dat DNA van verdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van de kolf en op de randen van de patroonhouder van het Steyr 9 mm pistool, welk pistool is aangetroffen in het tasje waarin eveneens het Sundance Industries pistool en het omgebouwde BBM pistool, beide 6.35 mm, werden aangetroffen. De sporen van verdachte op het Steyr-wapen passen bij het gebruik van dit wapen, bijvoorbeeld bij het Iaden.
Het met het DNA van [medeverdachte] matchende bloedspoor aan de onderzijde van hetzelfde wapen wijst niet direct op een schiethandeling, maar het bevestigt wel dat ook hij dit wapen in handen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande, kan worden aangenomen dat in ieder geval verdachte op 25
oktober 2012 op PD 2 vanuit de Opel Signum heeft geschoten in de richting van de Fiat 500 en [slachtoffer 1] .
Het hof concludeert voorts op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat verdachte en [medeverdachte] in de Opel Signum, kort na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] op PD 1, op PD 2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan. In het bijzonder is daarbij van belang dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.
Het hof concludeert op grond van al deze feiten en omstandigheden, zoals hiervoor vastgesteld, dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen
verdachte en [medeverdachte] bij het schieten op [slachtoffer 1] in de zin van medeplegen. Onder de gegeven omstandigheden is het immers slechts toeval dat het wapen van [medeverdachte] niet en het wapen van verdachte wel goed functioneerde. Hun gezamenlijke opzet was gericht op dit schieten op PD 2, waarbij op zijn minst een aantal kogels op een zodanige plaats en hoogte terecht zijn gekomen, dat het slechts aan toeval te danken is dat de inzittende van de Fiat 500 niet dodelijk door die kogels is getroffen. Dat daarmee de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer 1] fataal letsel zou oplopen behoeft geen betoog. Verdachte heeft door zo met zijn medeverdachte [medeverdachte] te handelen op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] door hun schoten gedood zou worden.
Daar komt nog bij dat de houding van verdachte direct na de schietincidenten niet past bij de rol die hij volgens zijn eigen verklaring zou hebben gespeeld. Ook op de terechtzitting van het hof heeft hij verklaard slachtoffer te zijn van het hele gebeuren op 25 oktober 2012. Hij zou daar alleen door toeval aanwezig zijn geweest, zich er niet aan hebben kunnen onttrekken en van de aanwezigheid van vuurwapens niet op de hoogte zijn geweest.
Deze gestelde slachtofferrol past naar het oordeel van het hof niet bij de wijze waarop
verdachte op de komst van de politie reageerde, toen die hem aanspraken kort nadat
verdachte met zijn auto was gestrand. In plaats van zich bekend te maken als getuige en/of slachtoffer van verschillende schietincidenten, zei de verdachte alleen tegen de agenten dat hij een lekke band had. Daarvoor had hij volgens zijn eigen verklaring bij het hof de kogelgaten in de voorruit van de Opel Signum met een soort karatetrap onherkenbaar gemaakt. Hij liet daarop de politie ook weer vertrekken. (…)’
8. Het hof heeft het beroep op noodweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat in het geval het hof tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat op de kruising van de [c-straat] en de [e-straat] de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta de Opel Signum van verdachte stonden op te wachten en dat het voor de hand ligt dat vanuit deze auto’s als eerste is geschoten. [slachtoffer 1] stapte immers uit zijn auto om te schieten. Dat zou hij niet hebben gedaan wanneer er eerst op hem zou zijn geschoten. Verder was er voor verdachte en [medeverdachte] niet een andere optie, omdat noch achteruitrijden noch vooruit wegrijden ertoe zou leiden dat zij zich aan een aanval konden onttrekken.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ook in het geval dat niet kan worden vastgesteld wie als eerste heeft geschoten, een beroep op noodweer moet slagen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van de volgende overwegingen.
Hiervoor is vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] in de Opel Signum, kort na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] op PD 1, op PD 2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan en dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.
Een van de getuigen heeft verklaard dat hij de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta enkele
seconden op PD 2 naast elkaar zag stilstaan, dat hij de Volkswagen slingerend naar achteren zag rijden terwijl hij tegelijkertijd schoten hoorde. Ook dat wijst niet op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte] .
Verdachte heeft bovendien ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen. Er komt hem onder de gegeven omstandigheden geen beroep op noodweer toe en het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.’
9. De steller van het middel keert zich tegen de verwerping van het beroep op noodweer, omdat ‘s hofs oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte ‘de confrontatie hebben opgezocht, dan wel in elk geval niet uit de weg zijn gegaan’, niet zonder meer begrijpelijk zou zijn. Daartoe voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsvoering van het hof het beeld naar voren komt van een verdachte die voorafgaand aan de gebeurtenissen op ‘PD 2’ een confrontatie zoveel mogelijk uit de weg is gegaan. Hij wijst erop dat de verdachte zich eerder op de avond, rond middernacht, niet heeft bemoeid met de acht minuten durende ontmoeting tussen medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 2] bij een pompstation en vervolgens ongeveer een kwartier later op ‘PD 1’ is weggereden nadat [slachtoffer 1] aldaar het vuur op de Opel Signum had geopend (waarin de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich bevonden). En dat niet blijkt dat de betrokkenen ‘hebben afgesproken om het tot een nieuwe confrontatie te laten komen’. Gelet op het feit dat de verdachte en de medeverdachte in paniek wegvluchtten van PD 1 en zij [slachtoffer 1] nagenoeg direct daarna wederom treffen ‘kan ervan worden uitgegaan dat de patstelling niet is geënsceneerd’. Verder zou uit de bewijsvoering niet volgen dat het achteruit rijden van de VW Jetta wijst op een door de verdachte ‘opgezochte confrontatie’, en dat zou evenmin volgen uit de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte ‘met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten’.
10. In het overzichtsarrest HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. Rozemond heeft Uw Raad onder het kopje ‘Culpa in causa’ overwogen (met weglating van voetnoten):
‘3.7.1. Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.’
11. ’ ’s Hofs vaststelling dat de verdachte en de medeverdachte ‘een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan’ kan aldus worden gelezen dat het hof van oordeel is dat het beroep op noodweer op deze grond dient te worden afgewezen.
12. ’ Het hof baseert zijn oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] een nieuwe confrontatie hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan op hetgeen ‘(h)iervoor is vastgesteld’. Uit de bewijsoverweging volgt (kort gezegd) dat er (eerder) een conflict is ontstaan tussen enerzijds [medeverdachte] en anderzijds de broers [slachtoffers] , en dat [slachtoffer 1] drie dagen voor de schietpartij flink is toegetakeld door [medeverdachte] . In de daaropvolgende dagen is er veelvuldig telefonisch contact tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] en tussen de verdachte en [medeverdachte] . Op de bewuste avond rijden de verdachte en [medeverdachte] van Amsterdam naar Almere voor een ontmoeting met [slachtoffer 2] . Bij een ontmoeting in de shop van een tankstation is er ruzie tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] en wordt er geduwd. De verdachte en [medeverdachte] rijden weg en parkeren kort daarna in de [c-straat] op de hoek met de [d-straat ] . Daar wordt op hun (auto) geschoten door [slachtoffer 1] . De verdachte en [medeverdachte] rijden door de [d-straat ] weg richting de [e-straat] . Even later vindt op de kruising tussen de [e-straat] en de [c-straat] de tweede schietpartij plaats, waarbij de verdachte op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het hof stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit hadden.
13. ’ In de hiervoor geciteerde overweging van Uw Raad worden twee situaties benoemd waarin het uit zijn op een confrontatie in de weg kan staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. De eerste betreft de situatie waarin de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer. Daarvan blijkt in casu naar het mij voorkomt zonder nadere motivering uit de vastgestelde feiten onvoldoende. De enkele omstandigheid dat de verdachte en [medeverdachte] gewapend van Amsterdam naar Almere zijn gereden, impliceert nog geen provocatie. Omtrent het verloop van de ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] bij het tankstation heeft het hof in zijn overwegingen geen nadere vaststellingen gedaan.1.De tweede situatie betreft het willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer zoeken en een gewelddadige reactie van het latere slachtoffer uitlokken. Ook omtrent dat ‘uitlokken’ heeft het hof niet expliciet iets vastgesteld. Uit de formulering die Uw Raad kiest, blijkt dat de vaststelling van culpa in causa niet strikt wordt gebonden aan het zoeken van de confrontatie in samenhang met de vaststelling van (provocatie of) uitlokking. Uw Raad spreekt van ‘bijzondere omstandigheden’ waarvan ‘bijvoorbeeld sprake’ kan zijn in deze beide situaties. Met Rozemond neem ik evenwel aan dat Uw Raad met de gekozen formulering tot uitdrukking heeft willen brengen dat een element van uitlokking in deze context (in beginsel) essentieel is.2.
14. Ik keer terug naar het middel. Aan de begrijpelijkheid van ’s hofs vaststelling dat de verdachte en [medeverdachte] een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] ‘hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan’ doet naar het mij voorkomt, anders dan de steller van het middel meent, niet af dat de verdachte zich eerder op de avond niet met de ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] heeft bemoeid, dat de verdachte en de medeverdachte van PD 1 zijn weggereden, en dat niet blijkt dat de volgende ‘patstelling is geënsceneerd’. Wel is van belang dat het hof, op de keper beschouwd, slechts heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte na de eerste confrontatie een nieuwe confrontatie niet uit de weg zijn gegaan. Uit de eerder geciteerde overweging in het overzichtsarrest kan worden afgeleid dat gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan eerst aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces in de weg staan als de verdachte uit was op een confrontatie of de confrontatie met het slachtoffer willens en wetens heeft gezocht.
15. De steller van het middel klaagt er in de toelichting niet expliciet over dat het hof geen provocatie of uitlokking door de verdachte en/of de medeverdachte heeft vastgesteld. Dat brengt naar het mij voorkomt evenwel niet mee dat daaraan voorbij kan worden gegaan. De steller voert immers wel aan dat en waarom het oordeel van het hof dat de verdachte (en zijn medeverdachte) de confrontatie hebben opgezocht ‘niet evident’ dan wel ‘onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd’ is. Zo bezien houdt de klacht in dat voor zover het hof ‘culpa in causa’ heeft vastgesteld die aan het slagen van een beroep op noodweer in de weg staat, deze vaststelling op onvoldoende begrijpelijke gronden berust. Naar het mij voorkomt heeft de steller van het middel in zoverre het gelijk aan zijn zijde. In het gedrag van de verdachte en de medeverdachte, (ook) voorafgaand aan de eerste confrontatie, zijn elementen aan te wijzen die (in samenhang beschouwd) provocatieve aspecten hebben; mede in het licht van de omstandigheid dat het hof slechts heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte kort na de eerste confrontatie een nieuwe confrontatie niet uit de weg zijn gegaan voert het naar het mij voorkomt te ver de gedragingen van beiden in cassatie aldus te duiden.
16. Uit het vervolg van ‘s hofs overweging volgt evenwel dat deze ook anders gelezen kan worden. Het hof wijst erop dat een getuige heeft verklaard ‘dat hij de Volkswagen slingerend naar achteren zag rijden terwijl hij tegelijkertijd schoten hoorde’. Het hof concludeert dat ook dat niet wijst ‘op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte] ’. Daarmee plaatst het hof de overweging inzake het opzoeken of althans niet uit de weg gaan van een nieuwe confrontatie in een ander perspectief. De overweging kan ook zo worden begrepen, dat het hof de gedragingen van de verdachte niet als een verdediging tegen een aanranding heeft gezien (maar als een aanvallende gedraging).
17. Uw Raad heeft in HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339 overwogen:
‘2.5. Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld. Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de "verdediging" van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (vgl. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 950 en HR 16 november 2004, LJN AR2443, NJ 2007, 467). In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen.’
18. Deze overweging is herhaald in HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, NJ 2016/154 m.nt. Rozemond. Daarin had het hof aannemelijk geacht dat de verdachte in een portiek met een ploertendoder was mishandeld. Nadien hadden omstanders tot twee keer toe de verdachte naar de openbare weg teruggedrongen teneinde te voorkomen dat hij de confrontatie kon zoeken met het latere slachtoffer. De verdachte ging vervolgens – ongehinderd – een opslagruimte binnen en kwam naar buiten met een vuurwapen. Daarmee schoot hij eerst in de lucht, vervolgens liep hij naar het slachtoffer toe en trof hem dodelijk.
19. Van een schietpartij waarbij van beide kanten is geschoten was sprake in HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:119 (art. 81 RO). Blijkens de conclusie van A-G Bleichrodt heeft het hof vastgesteld dat de medeverdachte, een derde (beiden bewapend) en het latere slachtoffer uit een portiek van een flat naar buiten zijn gelopen, dat de verdachte met een doorgeladen wapen uit zijn auto stapte, dat op enig moment de verdachte tegenover de drie personen stond, iets heeft geroepen waarin tweemaal het woord ‘liggen’ voorkwam en ten minste éénmaal in de richting van de drie personen heeft geschoten, dat de medeverdachte ten minste eenmaal in de richting van de verdachte heeft geschoten en dat het slachtoffer door een kogel afkomstig uit het wapen van de verdachte om het leven is gekomen. Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ‘heeft geschoten omdat op hem werd geschoten’.3.
20. Ook in HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. Rozemond (het overzichtsarrest) heeft Uw Raad naar deze rechtsregel verwezen:
‘3.3. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.’
21. Op dit element in de rechtspraak van Uw Raad is in 2015 kritiek geuit door Jansen.4.Jansen ziet geen toegevoegde waarde in het stellen van de voorwaarde van verdedigingswil. Daartoe stelt hij onder meer dat in ‘zaken waarin de Hoge Raad gewicht toekende aan de intentie van de verdachte (..) het verweer ook op andere gronden had kunnen worden afgedaan (bijvoorbeeld culpa in causa of het ontbreken van wederrechtelijke aanranding)’. Mij komt het voor dat deze eis wel toegevoegde waarde heeft.5.Of het latere slachtoffer is geprovoceerd en/of uitgelokt is vooral van belang als de verdachte zich heeft verdedigd tegen een aanranding. Als niet van provocatie en/of uitlokking sprake is, kan een beroep op noodweer en noodweerexces onder omstandigheden worden verworpen als van verdediging en verdedigingswil geen sprake is. Ook Rozemond is kritisch, in zijn noot onder NJ 2016/154. Die kritiek richt zich vooral op de – mogelijkheden tot – vaststelling in concreto dat de gedraging van de verdachte aanvallend van aard is.6.
22. De steller van het middel bekritiseert ’s hofs overwegingen in zoverre het uit het achteruit rijden van de Volkswagen terwijl schoten worden gelost, afleidt dat geen sprake is van een verdedigende actie van de zijde van de verdachte en [medeverdachte] . Er zou, zo begrijp ik de steller, nog steeds sprake kunnen zijn van een situatie waarin de verdachte zichzelf en [medeverdachte] ‘tegen het schieten door [slachtoffer 1] heeft moeten beschermen’. Voor zover ik zie wordt in de bewijsmiddelen en in ’s hofs overwegingen inderdaad niet uitgesloten dat tijdens en na het achteruit rijden door de Volkswagen geschoten wordt door [slachtoffer 1] . Zo bezien kan naar het mij voorkomt uit de enkele omstandigheid dat de Volkswagen (met daarin [slachtoffer 2] ) achteruit rijdt, niet worden afgeleid dat van ‘verdediging’ geen sprake is.
23. Het hof heeft evenwel overwogen dat ‘(o)ok’ deze omstandigheid niet wijst op een verdedigende actie. Het hof ziet daarvoor blijkbaar ook aanwijzingen in wat het eerder heeft vastgesteld. Uit de opbouw van ’s hofs overweging volgt dat het kennelijk in het bijzonder gewicht heeft gehecht aan de vaststelling dat de verdachte en [medeverdachte] kort na de eerste confrontatie ‘een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan en dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.’ Kan die overweging het oordeel dragen dat de gedragingen van de verdachte (en de medeverdachte) op grond van hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als verdediging maar als aanvallend moeten worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht?
24. De enkele omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte drie vuurwapens en een kogelwerend vest hebben meegenomen toen zij van Amsterdam naar Almere reden kan dat oordeel naar het mij voorkomt niet dragen. Dat kan ook een maatregel zijn die de verdachte en de medeverdachte hebben getroffen voor het geval zij verzeild zouden raken in een door hen niet gezochte maar wel voor mogelijk gehouden confrontatie. Dat Uw Raad uit het enkele meenemen van wapens geen aanvallende bedoeling afleidt, volgt naar het mij voorkomt uit de overweging die Uw Raad in het overzichtsarrest aan culpa in causa wijdt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen heeft voorzien, brengt niet mee dat een beroep op noodweer vanwege culpa in causa geen kans van slagen heeft.7.Die overweging zou in belangrijke mate van zijn effect worden beroofd als het latere gebruik van dat vuurwapen in beginsel als aanvallend van karakter wordt gezien.
25. Wat resteert is de door het hof vastgestelde omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit dat voertuig vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten. De steller van het middel klaagt dat deze vaststelling door het hof wordt ‘weersproken door objectief bewijs, het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van relaas naar aanleiding van het bekijken van camerabeelden.’ Daaruit zou blijken dat de verdachte al voor de kruising stilstond toen de broers [slachtoffers] kwamen aanrijden.
26. Bewijsmiddel 19 behelst een weergave van camerabeelden van de Shell [e-straat] te Almere en luidt, voor zover van belang:
‘Op de beelden van de Shell [e-straat] te Almere verschijnen er op 25 oktober 2012 om 00:38:56:203 uur koplampen van, naar later blijkt, de Opel Signum in beeld die op de [e-straat] komt aanrijden vanuit de richting [d-straat ] . De Opel stopt net voor de kruising [c-straat] / [e-straat] , nabij de lantaarnpaal. Om 00:39:06:562 uur komt de Fiat aanrijden vanuit de [c-straat] richting [e-straat] . De Fiat stopt net voor de kruising op de plaats waar de wieldop van de Fiat 500 en de hulzen zijn aangetroffen. De Opel rijdt om 00:39:25:437 uur weg in de richting van de [wijk 1] . Om 00:39:36:593 uur gevolgd door de Volkswagen Jetta. Om 00:39:37:671 uur gevolgd door de Fiat 500.’
27. Deze weergave van de camerabeelden lijkt op het eerste gezicht inderdaad op gespannen voet te staan met de vaststellingen van het hof. De volgorde waarin het aan komen rijden en stoppen van beide auto’s beschreven wordt en de tijdstippen die daarbij genoemd worden in combinatie met de snelheid waarmee auto’s plegen te rijden leiden al snel tot de gedachte dat de Opel eerder stil stond dan de Fiat. Bewijsmiddel 1 vormt echter wel een ondersteuning van de vaststelling van het hof. Blijkens dat bewijsmiddel heeft de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard: ‘Ik ben, toen er op ons werd geschoten, gebukt weggereden, de [d-straat ] in. Ik had in mijn gedachten dat ik in de richting van het Shell tankstation moest rijden, omdat daar de uitgang van de wijk was. U houdt mij voor dat uit onderzoek blijkt dat ik daar op enig moment zeventien seconden heb stilgestaan. Er stond daar toen een auto verdekt opgesteld en daar kwamen allemaal lichtflitsen vandaan. Ik was kort daarvoor beschoten en werd nu weer beschoten.’ Het hof stelt in de bewijsoverwegingen (mogelijk mede op basis van de als bewijsmiddel 15 opgenomen verklaring van [medeverdachte] ) vast: ‘Eenmaal op de [e-straat] zagen [medeverdachte] en verdachte de auto van [slachtoffer 1] bij de kruising met de [c-straat] staan. Verdachte bracht de Opel tot stilstand. [medeverdachte] zou toen naar eigen zeggen hebben willen schieten met zijn zwarte pistool met geluiddemper, maar dit wapen weigerde dienst.’ In ieder geval bewijsmiddel 1 biedt naar het mij voorkomt een basis voor de vaststelling van het hof dat de Fiat er al stond, en dat de Opel vervolgens op betrekkelijk korte afstand van de Fiat is stilgezet. De raadsman lijkt daar ook van uit te zijn gegaan.8.
28. Ook als er van uit wordt gegaan dat de Fiat eerder stilstond, blijft evenwel veel onduidelijk. Zo is niets vastgesteld omtrent de zichtbaarheid van de Fiat op het moment waarop de verdachte bij PD 2 kwam aanrijden. Dat de Fiat verdekt stond opgesteld, zoals de verdachte blijkens bewijsmiddel 1 verklaart, zou er op kunnen duiden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de Fiat pas op een laat moment hebben opgemerkt. Duidelijk is ook niet hoe veel seconden er verstreken zijn tussen het stilzetten van de Fiat en het stilzetten van de Opel. Verder volgt uit bewijsmiddel 1 dat vanuit de verdekt opgestelde auto op de verdachte en de medeverdachte is geschoten. Onduidelijk is of, en zo ja hoe, het hof dit heeft betrokken bij de vaststelling dat niet van ‘een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte] ’ sprake zou zijn. Aldus ontbeert het bestreden arrest op dit – niet ondergeschikte – punt nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen.9.
29. De onduidelijkheid omtrent de exacte gang van zaken klemt, naar het mij voorkomt, omdat het stilzetten van de auto (wat de uiterlijke verschijningsvorm betreft) toch al anders van karakter is dan de gedragingen die in eerdere arresten als in de kern aanvallend zijn aangemerkt.10.In die arresten is dikwijls sprake van het met het oog op een confrontatie naar het slachtoffer toe bewegen. In de onderhavige strafzaak heeft het hof niet vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte nadat zij op PD 1 beschoten waren naar de broers [slachtoffers] hebben gezocht. Andersom lijkt dat wel het geval te zijn geweest. [slachtoffer 1] is blijkens de bewijsoverweging in zijn auto gestapt, heeft deze gekeerd en is door de [c-straat] teruggereden naar de [e-straat] . Naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien was het bewegen van de verdachte en de medeverdachte in ieder geval tot vlak voor de auto werd stilgezet erop gericht om in de Opel de wijk te verlaten. Een element bij de vaststelling van het aanvallende karakter van een gedraging kan ook zijn wie het eerst heeft geschoten (of gestoken, of geslagen), al is dat niet doorslaggevend. Daaromtrent heeft het hof als gezegd niets expliciet vastgesteld. Uit de bewijsmiddelen lijkt te volgen dat de verdachte en de medeverdachte bij PD 2 niet het eerst hebben geschoten.11.
30. Mogelijk kan het naar een stilstaande Fiat 500 toerijden en vervolgens op korte afstand daarvan stilzetten van de Opel aan dat stilzetten een aanvallend karakter geven. Maar het voert naar het mij voorkomt te ver om aan elk stilzetten van de Opel op een plek die op korte afstand ligt van de plek waar de Fiat 500 stil is gezet een aanvallend karakter toe te dichten. Als de Fiat nog maar net stil is gezet, bijvoorbeeld, ligt het anders dan wanneer hij daar al langer staat. De verdachte kan zich dan ook op een laat moment hebben gerealiseerd dat doorrijden teneinde de wijk te verlaten te riskant was. Dat is ook het geval als de Fiat pas laat is opgemerkt, of als de auto stil is gezet omdat vanuit de Fiat op de Opel geschoten werd. Tegen deze achtergrond is niet alleen de volgorde waarin de auto’s stil zijn gezet, maar ook de tijd daartussen, mogelijk ook de tijd gedurende welke de bestuurders van beide auto’s elkaar voorafgaand aan het stilzetten konden waarnemen, van groot belang.
31. Wellicht ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat uit de (overige) bewijsmiddelen ook niet blijkt van een bedoeling op grond waarvan de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte in de kern als aanvallend moeten worden aangemerkt. Dat de medeverdachte bij het [B] [slachtoffer 2] wil omarmen, wijst er niet op dat zij op dat moment een confrontatie zochten.12.Dat de broers [slachtoffers] een confrontatie zochten, kan wel uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Uit CIE-informatie blijkt dat [slachtoffer 2] woedend was op de medeverdachte.13.Ook een pinggesprek dat uit een onder [slachtoffer 2] inbeslaggenomen mobiele telefoon wordt gehaald en een verklaring van de medeverdachte wijzen in deze richting.14.
32. Al met al meen ik dat de steller van het middel in zoverre het gelijk aan zijn zijde heeft, dat ‘s hofs vaststelling dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend niet zonder meer begrijpelijk is.15.Ik wijs er daarbij ook nog op dat het hof niet met zoveel woorden heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte een aanvallend karakter hadden. Het hof heeft het stilzetten van de auto gekoppeld aan de vaststelling dat de verdachte en [medeverdachte] een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan. Het niet uit de weg gaan van een confrontatie impliceert nog geen aanvallende gedraging.
33. Ten slotte klaagt het middel nog over de verwerping voor zover het hof heeft overwogen dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt nu de verdachte heeft ‘ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen’. Dat oordeel zou zonder nadere motivering die ontbreekt onvoldoende begrijpelijk zijn. Ter onderbouwing wijst de steller van het middel op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en waaruit volgt dat de verdachte heeft verklaard een wapen vast te hebben gehad.
34. De steller van het middel verwijst daarbij evenwel slechts naar het gedeelte van de desbetreffende verklaring dat het hof voor het bewijs redengevend heeft geacht16.en gaat er aldus aan voorbij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, geconfronteerd met het aantreffen van zijn DNA-materiaal op het vuurwapen, slechts heeft toegegeven dat hij het wapen achteraf vast heeft gehad. De verdachte voegde daaraan toe: ‘Ik had geen wapen en ik heb ook niet geschoten.’ Uit ’s hofs bewijsoverweging en het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep blijkt voorts dat de verdachte aldaar heeft verklaard dat hij het slachtoffer is geweest van het hele gebeuren op 25 oktober 2012, dat hij daar alleen toevallig aanwezig is geweest en dat hij niet van de aanwezigheid van vuurwapens op de hoogte was. Daarmee is echter niet gezegd dat dit onderdeel van ’s hofs overweging de verwerping van het beroep op noodweer kan dragen, in aanmerking genomen ‘dat de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg behoeft te staan’.17.
35. Het eerste middel slaagt.
36. Het tweede middel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in cassatie doordat de stukken te laat bij Uw Raad zijn binnengekomen.
37. Namens de verdachte is op 1 juli 2015 beroep in cassatie ingesteld. Op 21 februari 2018 heeft de griffie van de Hoge Raad de gedingstukken ontvangen. Derhalve is de inzendtermijn (nu de verdachte niet preventief gehecht was) met afgerond 24 maanden overschreden. Ambtshalve wijs ik erop dat Uw Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. In het geval Uw Raad met mij van oordeel is dat het eerste middel slaagt, kan het tweede middel onbesproken blijven omdat het tijdsverloop na terugwijzing van de zaak bij het hof aan de orde kan worden gesteld.
38. Beide middelen slagen. Ambtshalve heb ik, afgezien van de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie in het geval geen terugwijzing zou plaatsvinden, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
39. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen – wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1A alsmede de strafoplegging en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2019
In zijn noot onder HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, NJ 2016/461, nr. 4. Vgl. ook G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, 15e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 195-196.
Zie voorts onder meer HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1762 (art. 81 RO), waarin de verdachte het slachtoffer blijkens de conclusie van plv. A-G Paridaens na een eerdere schermutseling achtervolgde en in de rug stak; HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:496 (vaststelling dat intentie gericht was op confrontatie niet zonder meer begrijpelijk); HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9085 (naar slachtoffer gaan en slaan); HR 18 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4734 (art. 81 RO), waarin de verdachte blijkens de conclusie van A-G Vellinga naar een groep vechtenden was toegelopen en ‘in die kluwen mensen heeft geschopt’; HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1072 (art. 81 RO), waarin de verdachte blijkens de conclusie van A-G Bleichrodt na een eerdere aanranding door het slachtoffer een mes pakt en in de tegenaanval gaat; HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:2091 (art. 81 RO), waarin het slachtoffer en verdachte blijkens de conclusie van A-G Hofstee op elkaar aflopen waarbij verdachte met een uitgeklapt mes zwaaiende en stekende bewegingen maakt; HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2175, NJ 2012/474 m.nt. Borgers (tijdens vechtpartij slachtoffer schoppen); HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:433 (art. 81 RO), waarin het hof blijkens de conclusie van A-G Vegter niet aannemelijk had geacht dat de verdachte aan de vechtpartij ging deelnemen om de boel te sussen.
R. Jansen, ‘Verdedigingswil bij noodweer’, DD 2015/43.
Vgl. over de verhouding tussen beide eisen ook G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, 15e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 192.
Borgers is in zijn noot onder HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2175, NJ 2012/474 minder kritisch: ‘Zeker indien het gaat om vechtpartijen, is het nuttig om het al dan niet bestaan van de verdedigingswil centraal te stellen.’
Zie daarover nader J. de Hullu, Materieel strafrecht, 7e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 334.
Zie randnummer 8. Dat en waarom het niet gemakkelijk is op basis van de camerabeelden tot eenduidige vaststellingen te komen, kan worden afgeleid uit het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 maart 2014, waar de camerabeelden zijn bekeken.
Het belang van dergelijke vaststellingen werd door Uw Raad benadrukt in het overzichtsarrest (rov. 3.1.2).
Vgl. noot 3.
Zie de bewijsmiddelen 1 en 7.
Bewijsmiddel 10.
Bewijsmiddel 8.
Bewijsmiddelen 13, 14.
Zie in dit verband ook de noot van Rozemond onder HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, NJ 2016/154: ‘Wanneer is voldaan aan de vereisten voor het oordeel dat een gedraging aanvallend is, kunnen alle verweren in verband met art. 41 Sr (inclusief putatieve noodweer) worden verworpen zonder nadere overwegingen ten aanzien van de overige vereisten die voor een geslaagd beroep op art. 41 Sr of putatieve noodweer gelden. (…). Deze sterke werking van het oordeel dat de gedraging aanvallend was, zou een reden kunnen zijn om strenge eisen te stellen aan een verwerping van verweren op deze grond.’ Mogelijk meent J. de Hullu, Materieel strafrecht, 7e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 322 tegen dezelfde achtergrond dat het ‘bij het tegenwerpen van aanvallend gedrag (lijkt) te gaan om een bescheiden correctiefactor voor uitzonderlijke gevallen.’
Bewijsmiddel 1.
Vgl. onder meer HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3888, NJ 2006/123, rov. 4.3 alsmede het overzichtsarrest, rov. 3.1.2.
Beroepschrift 15‑05‑2018
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 15 mei 2018
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende op het adres Van der Helstplein 3 (1072 PH) te Amsterdam (Cleerdin & Hamer Advocaten), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21-002156-14.
Bij akte van 29 mei 2018 is het cassatieberoep partieel ingetrokken, te weten voor zover dat is gericht tegen de door het Hof gegeven vrijspraak van het in zaak 1A, het eerste cumulatief/alternatief (en daarbinnen impliciet) tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden bij arrest van 26 juni 2015 rekwirant ter zake van in zaak 1A medeplegen van poging tot doodslag en in zaak 2 -kort weergegeven- medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1080 dagen, waarvan 514 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) en heeft het Hof beslissingen genomen met betrekking tot inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 1 juli 2015 namens rekwirant ingesteld door de schriftelijk bepaaldelijk gevolmachtigde, [administratief ambtenaar], administratief ambtenaar bij het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Sechending van art. 41 Sr en/of de artt. 350, 352, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder heeft het Hof voor feit 1 de verwerping van het beroep op noodweer doen steunen op onjuiste en/of onvolledige gronden, althans heeft het Hof de verwerping van het beroep op noodweer — omdat naar het oordeel van het Hof de medeverdachte en rekwirant de confrontatie hebben opgezocht, dan w el in elk geval niet uit de weg zijn gegaan — niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd, mede gelet op hetgeen door en namens rekwirant in hoger beroep is aangevoerd en hetgeen het Hof door middel van de bewijsvoering heeft vastgesteld.
Toelichting
1.
Rekwirant is, blijkens het arrest van het Hof van 26 juni 2015, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, laste gelegd dat:
‘1A.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen, van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op/nabij de [d-straat] en/of de [c-straat] en/of de [e-straat] en/of de [a-straat] en/of de [b-straat], (vanuit een personenauto) met (een) vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n{en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
1B.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op/nabij de [d-straat] en/of de [c-straat] en/of de [e-straat] en/of de [a-straat] en/of de [b-straat], (vanuit een personenauto) met (een) vuurwapen(s) in de richtingen/of in de nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) geschoten;
2:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
* een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten:
- —
twee pistolen van kaliber 6.35mm (merk: Sundance Industries en/of merkloos) en/of
- —
een pistool van kaliber 9mm (merk: Steyr) en/of
- —
een of meerdere nog onbekend gebleven pistolen en/of vuurwapens en/of
* munitie van categorie II en/of III, te weten:
- —
een of meer patronen van kaliber 9 mm (merk(en): Pretoria Metal Pressing en/of Magtech en/of GECO) en/of
- —
een of meer patronen van kaliber 6.35 mm voorhanden heeft/hebben gehad. ’1.
2.
Het Hof heeft ten laste van rekwirant bewezenverklaard dat:
‘1A:
hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, in/op/nabij de [c-straat] en de [e-straat] vanuit een personenauto met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens
* wapens van categorie III, te weten:
- —
twee pistolen van kaliber 6.35mm (merk: Sundance Industries en Bruni) en
- —
een pistool van kaliber 9mm (merk: Steyr) en
* munitie van categorie III, te weten:
- —
patronen van kaliber 9mm (merk: GECO) en
- —
patronen van kaliber 6.35mnm (merk(en) Lapua en/of S&B) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.’
3.
Blijkens de als bijlage aan deze schriftuur gehechte aanvulling op het arrest heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op in totaal 42 bewijsmiddelen.
4.
Evenals in eerste aanleg, heeft de raadsman van rekwirant, mr. R.W.A. Offermans, ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2015 onder meer namens rekwirant betoogd dat deze uit noodweer heeft gehandeld. Blijkens het arrest van het Hof van 26 juni 2015, pagina 8 en 9, overwoog het Hof dienaangaande:
‘Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat in het geval het hof tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman aangevoerd dat op de kruising van de [c-straat] en de [e-straat] de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta de Opel Signum van verdachte stonden op te wachten en dat het voor de hand ligt dat vanuit deze auto's is geschoten. [slachtoffer 1] stapte immers uit zijn auto om te schieten. Dat zou hij niet hebben gedaan wanneer er eerst op hem zou zijn geschoten. Verder was er voor verdachte en [medeverdachte] niet een andere optie, omdat noch achteruitrijden noch vooruit wegrijden ertoe zou leiden dat zij zich aan een aanval konden onttrekken.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ook in het geval dat niet kan worden vastgesteld wie als eerste heeft geschoten, een beroep op noodweer moet slagen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van de volgende overwegingen. Hiervoor is vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] in de Opel Signum, kort na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1] op PD 1, op PD 2 een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht of op zijn minst niet uit de weg zijn gegaan en dat zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.
Een van de getuigen heeft verklaard dat hij de Fiat 500 en de Volkswagen Jetta enkele seconden op PD 2 naast elkaar zag stilstaan, dat hij de Volkswagen slingerend naar achteren zag rijden terwijl hij tegelijkertijd schoten hoorde. Ook wijst niet op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte].
Verdachte heeft bovendien ontkend te hebben geschoten of schieten te hebben willen medeplegen. Er komt hem onder de gegeven omstandigheden geen beroep op noodweer toe en het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.’
5.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer dan zal de rechter naar vaste jurisprudentie moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld.2. Die houden wat betreft noodweer blijkens art. 41 Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding — waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.3.
6.
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen. De voor de bewezenverklaring en het oordeel omtrent de strafbaarheid van rekwirant redengevende feiten en omstandigheden nam het Hof op in zijn overwegingen in het arrest en de in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen. Uit de bewijsvoering, meer specifiek de overwegingen met betrekking tot het bewijs op pagina 4 e.v. in het arrest, blijkt dat het Hof in de onderhavige zaak onderscheid maakt tussen 4 elkaar in een tijdspanne van ongeveer 45 minuten opvolgende situaties, te weten een treffen bij: de Esso benzinepomp, PD 1, PD 2 en PD 3. Voor het dit cassatiemiddel zijn met name de eerste drie situaties van belang. Zij worden hierna besproken.
7.
Noodweer impliceert verdedigend optreden.4. In de literatuur is de vraag gesteld of voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) een verdedigingswil is vereist, ofwel de intentie om zichzelf tegen een aanval van een ander te verdedigen.5. De Hoge Raad gebruikt de term ‘verdedigingswil’ in zijn jurisprudentie niet als onderdeel van het toetsingskader. Wel heeft de Hoge Raad in diverse arresten oordelen van hoven, inhoudende dat geen sprake was van handelen ter noodzakelijke verdediging omdat de intentie van de verdachte was gericht op het aangaan van de confrontatie met het slachtoffer, in stand gelaten.6. In 2010 oordeelde de Hoge Raad voorts dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar — naar de kern bezien — als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.7. Die benadering heeft de Hoge Raad in latere arresten herhaald.8.
8.
Blijkens voornoemde overwegingen heeft het Hof het beroep op noodweer verworpen, Zijn overwegingen rusten op twee gronden. Ten eerste hebben de medeverdachte, de heer [medeverdachte], en rekwirant de confrontatie met [slachtoffer 1] op de plek die in de bewijsvoering is aangeduid als ‘PD 2’ opgezocht, althans niet uit de weg gegaan, aldus het Hof. De tweede grond is erin gelegen dat het Hof overweegt dat rekwirant geen beroep op noodweer toekomt, nu ‘hij heeft ontkend te hebben geschoten of schiet te hebben willen medeplegen’. Beide gronden zullen hierna worden besproken.
9.
Het hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer onvoldoende met redenen omkleed, nu het Hof er ten onrecht vanuit is gegaan dat rekwirant de confrontatie heeft opgezocht, terwijl de bij zijn oordeel betrokken bewijsvoering juist het beeld laten zien waarin rekwirant voorafgaand aan en op PD 2 een confrontatie zo veel mogelijk uit de weg is gegaan. Om een goed beeld te krijgen van de feitelijke gang van zaken op PD 2, waaruit het Hof afleidt dat van noodweer geen sprake is, is het van belang naast de omstandigheden op PD 2, ook te kijken naar de feiten en omstandigheden die aan PD 2 voorafgingen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen die aan PD 2 voorafgingen volgt dat het de intentie van rekwirant was om een confrontatie uit de weg te gaan en aan een vuurgevecht niet deel te nemen.
10.
De bewijsoverwegingen van het Hof op pagina 2, 3 en 4 van het arrest komen er — voor zover van belang voor dit middel en kort weergegeven -voor de situatie die aan PD 2 voorafgaat op neer dat:
- —
medeverdachte [medeverdachte] problemen heeft met de broers [slachtoffers] en dat rekwirant van die problemen weet;
- —
[medeverdachte] en medeverdachte in een Opel Signum, voor een ontmoeting met de broers [slachtoffers], naar een Esso pompstation rijden;
- —
[slachtoffer 1] in een witte Fiat 500 naar dat pompstation rijdt;
- —
[slachtoffer 2] in een VW Jetta naar dat pompstation rijdt;
- —
[slachtoffer 2] en [medeverdachte] elkaar bij het pompstation over en weer duwen
- —
rekwirant zich met deze 8 minuten durende ontmoeting niet bemoeit;
- —
zij allen het pompstation verlaten en [slachtoffer 2] een vriend een sms stuurt met de tekst: ‘Bid voor me, ik hou van je broer’;
11.
Deze feiten en omstandigheden wijze erop dat rekwirant zich ten tijde van het (eerste) treffen tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] afzijdig houdt. Hij bemoeit zich niet met hun problemen. Na de ruzie tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] rijdt hij met [medeverdachte] in de Opel Signum weg.
12.
De hieropvolgende situatie heeft het Hof in zijn overwegingen op pagina 4 van het arrest aangeduid als ‘PD 1’. PD 1 vindt plaats op de openbare weg, op de hoek van de [c-straat] en [d-straat] te Almere. Het Hof overweegt — wederom kort weergegeven — met betrekking tot PD 1 dat:
- —
[slachtoffer 1], in zijn witte Fiat 500, [medeverdachte] en rekwirant, in hun Opel Signum, opzoekt;
- —
[slachtoffer 1] zijn Fiat achter de Opel parkeert, uitstapt en richting de Opel (waarin [medeverdachte] en rekwirant zitten) loopt;
- —
[slachtoffer 1] een pistool pakt en meermalen met de arm naar voren in de richting van [medeverdachte] en rekwirant schiet;
- —
[medeverdachte] en rekwirant in de Opel hard wegrijden;
- —
[slachtoffer 1] in zijn Fiat stapt en eveneens wegrijdt.
13.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat door [slachtoffer 1] op [medeverdachte] en rekwirant schiet en zij — kennelijk overdonderd en geschrokken9. — vluchten door hard van hem weg te rijden. Zij onttrekken zich op PD 1 derhalve aan de aanranding door [slachtoffer 1]. De rol van rekwirant bestaat er tot dit moment in dat hij zich in de (eerste) ruzie bij het pompstation afzijdig houdt en in de volgende situatie (op PD 1) moet vluchten voor zijn leven.
14.
Ongeveer 2 minuten na PD 1 begint PD 2.10. Met betrekking tot PD 2 overweegt het Hof, op pagina 4 en 5 van het arrest:
‘PD 2 hoek [e-straat] en [c-straat]
Van de camerabeelden van het Shell-pompstation in de buurt van PD2 is een beschrijving gegeven met de beweging van auto's. Daaruit kan worden afgeleid dat om ongeveer 00.39 uur de Opel Signum en de Fiat 500 ongeveer 10 seconden stilstaan bij de kruising. De Fiat staat aan het eind van de [c-straat] met de neus richting de [e-straat] en de Opel staat daar haaks op aan de [e-straat] bij een lantaarnpaal met de neus richting het Shell-pompstation.
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] zien eerst de Fiat en de VW Jetta naast elkaar staan op de [c-straat]. Ze horen schoten en zien de VW Jetta hard achteruit rijden. Na het schieten rijdt de VW Jetta weer naast de Fiat. Daarna rijden de beide auto's achter elkaar hard weg richting de Shell en de [wijk 1], de VW Jetta voorop ([getuige 1] p. 1217).
De getuige [getuige 3] ziet dezelfde man als de eerste schutter (PD I) met één been uit de witte auto staan. Het portier is open. Ze hoort meerdere schoten door elkaar. (p.1204)
Op PD 2 worden, vlakbij de plaats waar de Fiat 500 heeft gestaan, 5 hulzen gevonden, een verwrongen kogelmantel met loden kogelkop en een wieldop Fiat 500 met schotinslag (p.1137). Bij nader onderzoek blijken deze hulzen met hetzelfde wapen te zijn afgeschoten als de 7 hulzen op PD 1.
De Opel Signum blijkt schotbeschadigingen te hebben aan de passagierszij de: haaks op de bovenkant van het voorportier, op het achterwiel, schuin midden op het voorportier en (waarschijnlijk als ricochet) schuin op de onderstijl en het voorwiel.
Voorts is er een inslag op de gevel van New York Pizza gevonden (in een rechte lijn met de plaats van de Fiat 500 via de plaats van de Opel Signum, op ongeveer 1.20 m. hoog) en zijn bloedsporen van de inzittende [medeverdachte] gevonden, onder meer op de kofferdeksel van de Opel Signum.
Voor het schieten in de tegenovergestelde richting, vanuit de Opel Signum naar de Fiat 500 zijn de volgende bewijzen:
- —
een inschot in de motorkap van de Fiat 500 (door een vervanging van het rechter portier konden mogelijke beschadigingen daar niet meer worden getraceerd);
- —
een schampschot en een inschot op een boom in één lijn van de [e-straat] (lantaarnpaal) naar de [c-straat] (plaats Fiat);
- —
kruitsporen in de Opel Signum en schiethanden van verdachte, die wijzen op een betrokkenheid bij een schietincident in totaal 9 gevonden hulzen in en bij de Opel Signum, zeer waarschijnlijk afgeschoten met het Steyr-wapen, één van de drie aangetroffen vuurwapens;
- —
een deel van de 9 hulzen en de drie vuurwapens zijn vlakbij de Opel Signum gevonden in een tasje met DNA-sporen van [medeverdachte] en verdachte;
- —
DNA-sporen in de kolf van het Steyr-wapen matchen met verdachte en een bloedspoor aan de onderzijde met [medeverdachte].
Uit de camerabeelden van het Shell-pompstation blijkt dat eerst de Opel Signum wegrijdt van PD 2, 11 sec. later de VW Jetta en 5 sec. later de Fiat 500, deze laatste met lekke band en een benzinelek.’
15.
De eerst vraag die voorligt, is of uit deze overwegingen, waarnaar het Hof bij zijn oordeel omtrent de strafbaarheid van rekwirant verwijst, volgt dat rekwirant en zijn medeverdachte, de heer [medeverdachte], op PD 2 met [slachtoffer 1] een nieuwe confrontatie hebben opgezocht en/of die niet uit de weg zijn gegaan. Naar mening van rekwirant moet die vraag ontkennend worden beantwoord. Nadat rekwirant en [medeverdachte] op PD 1 door [slachtoffer 1] werden beschoten, zijn zij hard weggereden, van hem weggevlucht en zijn zij een andere straat ingereden dan [slachtoffer 1]. Uit de bewijsvoering volgt dat zij elkaar een aantal straten verderop in de buurt van een Shell pompstation wederom zien staan en dat zij zich ongeveer 10 seconde in die patstelling bevinden. Niet blijkt of zij op dat punt hebben afgesproken om het tot een nieuwe confrontatie te laten komen, maar — gelet op het feit dat rekwirant en [medeverdachte] in paniek wegvluchtte en zij [slachtoffer 1] nagenoeg direct daarna wederom treffen — kan ervan worden uitgegaan dat de patstelling niet is geënsceneerd. Dat rekwirant, zoals het Hof overweegt, ‘de confrontatie op PD 2 heeft opgezocht’, volgt uit het voorgaande in elk geval niet.
16.
Bij de bewijsoverwegingen heeft het Hof de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] betrokken. Zij verklaren dat zij op PD 2 naast de Fiat (van [slachtoffer 1]) een VW Jetta (met daarin vermoedelijk [slachtoffer 2]) zien staan en dat zij schoten horen. Tijdens het geluid van de schoten rijdt de VW Jetta hard achteruit, nadat het schieten is gestopt rijdt hij vooruit en vervolgens rijdt hij samen met de Fiat weg. Deze omstandigheid betrekt het Hof bij zijn oordeel dat een beroep op noodweer door rekwirant niet kan slagen, nu dat rijgedrag van de VW Jetta ‘niet wijst op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte].’ Om een aantal redenen kan die omstandigheid dat oordeel omtrent noodweer niet dragen. Ten eerste blijkt uit de bewijsvoering dat in elk geval vanuit de Fiat (van [slachtoffer 1]) richting rekwirant en [medeverdachte] is geschoten. Getuige [getuige 3] ziet dat ‘dezelfde man als op PD 1’ (lees: [slachtoffer 1]) met één been uit de witte auto stapt en dat zij ‘door elkaar meerdere schoten hoort.’ Op de plek waar de Fiat heeft gestaan, worden 5 hulzen aangetroffen.11. Bovendien blijkt de Opel (van rekwirant en [medeverdachte]) aan de passagierszijde (dat is de zijde die, gelet op de door het Hof beschreven feitelijke situatie, in de richting van de Fiat van [slachtoffer 1] heeft gestaan) 5 schotbeschadigingen te hebben. Dat aantal beschadigingen past overigens bij het aantal (van 5) aangetroffen hulzen rond de Fiat. Het oordeel van het Hof dat er ‘over en weer is geschoten’, past bij de bevindingen dat ook in en om de Fiat schotbeschadigingen zijn aangetroffen. Het voorgaande betekent dat in elk geval (of: ‘ook’) vanuit de Fiat in de richting van rekwirant is geschoten. Dat het achteruitrijden door de VW Jetta wijst op een door rekwirant opgezochte confrontatie, volgt niet uit de bewijsvoering, nu daaruit — zonder informatie wie met het schieten begon — evenwel volgt dat rekwirant zichzelf en [medeverdachte] door terug te schieten tegen het schieten door [slachtoffer 1] heeft moeten beschermen. Dat is eerder een verdedigende actie dan een confrontatiezoekende, althans is het oordeel dat het rijgedrag van [slachtoffer 2] ‘niet wijst op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte]’, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
17.
Ten tweede is het gissen naar de reden waarom de VW Jetta achter- en vooruit reed, althans kan uit dat enkele gegeven niet zonder meer worden opgemaakt dat rekwirant een confrontatie zocht. Dat rijgedrag kan er evengoed op duiden dat de VW Jetta achteruit reed om afstand te nemen van de rondvliegende patronen uit de loop van het pistool van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] stond, zo volgt uit de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], immers direct naast de VW Jetta en schoot, terwijl hij half uit zijn portier was gestapt, in de richting van rekwirant. Overigens past die opvallende houding van [slachtoffer 1] (half staand naast zijn auto, met een open portier) naar mening van rekwirant bij de stelling dat hij de confrontatie zocht en dat rekwirant (terwijl hij in zijn auto dekking zocht tegen de aanranding door [slachtoffer 1]) zichzelf daartegen moest verdedigen.
Wat de reden van het opvallende rijgedrag van de VW Jetta ook was, dit kan het oordeel dat dit ‘niet wijst op een verdedigende actie van de zijde van verdachte en [medeverdachte]’ niet dragen.‘
18.
Voorts betrekt het Hof bij zijn oordeel dat rekwirant de confrontatie heeft opgezocht de omstandigheden dat ‘zij, met drie vuurwapens en een kogelwerend vest in hun bezit, hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet, dat vanuit de voertuigen vrij zicht was op het andere voertuig en dat daarna over en weer is geschoten.’ Ook die omstandigheden wijze niet op een in de onderhavige zaak door rekwirant opgezochte confrontatie. Zo is de afstand tussen de voertuigen niet vastgesteld. Die afstand kan overigens wel zeer van belang zijn voor het antwoord op de vraag of voor rekwirant de mogelijkheid bestond om zich aan de aanranding te onttrekken, in die zin of de verdediging geboden was.12. Immers, het feit dat rekwirant door [slachtoffer 1] op korte afstand wordt beschoten, leidt mogelijk eerder tot handelen ter noodzakelijke verdediging (het terugschieten door cliënt), dan wanneer die afstand groter is. In elk geval is het onder de gegeven omstandigheden niet evident dat rekwirant de confrontatie heeft opgezocht, dan wel is onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd waarom in de korte afstand tussen hen, zonder dat die afstand is gepreciseerd, reden wordt gezien van confrontatiezoekend handelen uit te gaan, terwijl daarin juist reden moet worden gezien dat hij zich aan die aanranding niet kon onttrekken en zichzelf (derhalve) moest verdedigen. Tenslotte volgt uit de door het Hof bij zijn oordeel betrokken bewijsmiddelen, meer specifiek nummer 19: het proces-verbaal van relaas naar aanleiding van het bekijken van beelden van de Shell [e-straat] te Almere, dat:
- —
eerst rekwirant in zijn Opel komt aanrijden,
- —
hij niet de kruising direct overrijdt maar net voor de kruising stopt,
- —
pas daarna de Fiat met [slachtoffer 1] komt aanrijden en eveneens net voor de kruising stopt,
- —
de VW Jetta komt aanrijden,
- —
vervolgens eerst rekwirant wegrijdt,
- —
de VW Jetta hem volgt en
- —
de Fiat 500 als laatste achter hen aanrijdt.
19.
De motivering van het Hof dat rekwirant en [medeverdachte] de confrontatie (mede) hebben opgezocht nu zij ‘hun auto op betrekkelijk korte afstand van de Fiat 500 met [slachtoffer 1] hebben stilgezet’, wordt derhalve weersproken door objectief bewijs, het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van relaas naar aanleiding van het bekijken van camerabeelden. Daaruit blijkt dat rekwirant al voor de kruising stilstond toen de broers [slachtoffers] kwamen aanrijden, de [slachtoffers]’ hun auto derhalve op afstand van de auto van rekwirant tot stilstand brachten en, zoals in elk geval uit het overige bewijs volgt, [slachtoffer 1] het vuur op rekwirant opende.13. Ook in het feit dat rekwirant, gelet op de camerabeelden, als eerste wegreed (, zoals hij dat overigens ook daarvoor bij het Esso pompstation en op PD 1 al deed) kan bevestiging worden gevonden voor confrontatiemijdend gedrag, althans kan is niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd het oordeel dat rekwirant ‘door zijn auto op korte afstand van [slachtoffer 1] stil te zetten’ de confrontatie heeft opgezocht.
20.
Ook volgt uit het dossier niet of het kogelwerende vest is gebruikt. Het enkele bezit van dat voorwerp wijst niet op een confrontatie, maar pas meer bij een verdedigingswil (, althans bij een wil om het lichaam te beschermen tegen een aanranding). Voor de aangetroffen vuurwapens geldt dat in elk geval één van die wapens is gebruikt, maar daaruit volgt nog niet dat het vuurwapen uitsluitend is gebruikt om de ander met het wapen te confronteren. Onder de door het Hof genoemde omstandigheden is eerder sprake van een zichzelf tegen de kogelregen van een ander beschermende verdedigingsactie. Overigens, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aan het beroep op noodweer mede ten grondslag legde, is niet vastgesteld wie er als eerste heeft geschoten. Het Hof is op dat deel van het verweer in zijn bewijsvoering niet ingegaan. Het antwoord op de vraag wie als eerste heeft geschoten, is belangrijk voor de vaststelling of de confrontatie is opgezocht, dan wel of door terug te schieten tegen de confrontatie [slachtoffer 1] weerstand is geboden. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen, de getuigenverklaringen en camerabeelden blijkt in elk geval niet dat rekwirant als eerste schoot en is het oordeel dat het bezit van de vuurwapens wijst op confrontatiezoekend gedrag niet, zonder meer, voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
21.
Tenslotte kan, zoals hiervoor weergegeven, een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept op grond van diens bedoeling kan worden aangemerkt als verdedigend, maar — naar de kern bezien — als aanvallend. De bedoeling van rekwirant volgt uit de verklaring van rekwirant die het Hof als bewijsmiddel 7 in de aanvulling op het arrest heeft opgenomen en inhoudt — voor zover van belang voor dit middel:
‘Ik zag de Shell. Ik hoorde een inslag. Ik zag [medeverdachte] twee pistolen onder zijn kleding vandaag halen. Ik zag licht van knallen op mij afkomen. [medeverdachte] ging terugschieten.’ […] ‘Ik reed met hoge snelheid weg. Ik werd achterna gezeten door de VW. Ik hoorde inslagen in de auto.’14.
22.
De bedoeling van rekwirant (en de medeverdachte) was, gelet op de verklaring van rekwirant, om zich te verdedigen tegen de aanranding door [slachtoffer 1]. Rekwirant hoorde een inslag en zag licht van knallen op zich afkomen. Pas daarna reageerde [medeverdachte] (direct) door terug te schieten. Overigens lijkt de tijd om weg te rijden er derhalve niet te zijn geweest.
23.
Tenslotte het oordeel van het Hof dat rekwirant geen beroep op noodweer toekomt nu ‘verdachte heeft […] ontkend te hebben geschoten of schieten te hebben willen medeplegen.’ Naar mening van rekwirant is ook dit oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende begrijpelijk. Daarvoor wijst rekwirant ten eerste op zijn verklaring van 12 juni 2015 ter terechtzitting in hoger beroep, waaruit volgt:
‘Ik heb dat wapen vast gehad. Vanuit de auto waarin wij zaten, een Opel Signum, is geschoten. Ik heb daarbij de buitenkant van mijn hand verbrand.’15.
24.
Hieruit volgt (zacht uitgedrukt) niet bepaald, zoals het Hof overweegt, dat rekwirant heeft ontkent te hebben geschoten. In zoverre is dat oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
25.
Ook is niet in te zien waarom rekwirant, bijvoorbeeld als medepleger, geen beroep op noodweer zou toekomen indien, zoals rekwirant (ook) verklaart, de medeverdachte door de noodzakelijke verdediging van zijn en een anders (lees: rekwirant’) lijf tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding door de aanrander, terugschiet. Wat dat betreft verklaart rekwirant:
‘Ik zag de Shell. Ik hoorde een inslag. Ik zag [medeverdachte] twee pistolen order zijn kleding vandaag halen. Ik zag licht van knallen op mij afkomen. [medeverdachte] ging terugschieten.’ […] ‘Ik reed met hoge snelheid weg. Ik werd achterna gezeten door de VW. Ik hoorde inslagen in de auto. ’16.
26.
Ook uit deze verklaring volgt allerminst dat, zoals het Hof overweegt, rekwirant heeft ontkent ‘schieten te hebben willen medeplegen’. Ook in zoverre is dat oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
Conclusie
27.
Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer doen steunen op de grond dat geen sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging, omdat de intentie van rekwirant was gericht op het aangaan van de confrontatie met het slachtoffer. Uit de door het Hof tot uitgangspunt genomen feiten en omstandigheden heeft hij niet kunnen afleiden dat de verdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. In het licht van de feitelijke gang van zaken is het oordeel van het Hof dat rekwirant de confrontatie heeft opgezocht derhalve, zonder nadere motivering, die ontbreekt., niet begrijpelijk. Al het voorgaande brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
II. Schending van artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR geschonden, daar sinds het instellen van het beroep in cassatie op 1 juli 2015 en de behandeling in cassatie zoveel tijd is verstreken, dat de berechting niet meer heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn. Bat dient strafvermindering tot gevolg te hebben.
Toelichting
1.
Op 1 juli 2015 is namens rekwirant beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 26 juni 2015. Eerst op 21 februari 2018 zijn de stukken bij uw Raad binnengekomen.
2.
Nu tussen het tijdstip waarop het beroep in cassatie is ingesteld en dat waarop de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen ruim 31 maanden zijn verstreken, waarbij niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop in deze zaak zouden kunnen rechtvaardigen, moet naar de mening van rekwirant worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat dient te leiden tot strafvermindering.17.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden op 26 juni 2015 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. R. van Leusden
Amsterdam, 6 juli 2018
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑05‑2018
De gewijzigde tenlastelegging in het arrest wijkt op twee punten af van de gewijzigde tenlastelegging in het vonnis van 31 maart 2014 in de onderhavige zaak, te weten: dat in het arrest onder 2 achter ‘twee pistolen van kaliber 6.35 mm (merk: Sundance Industries)’ is toegevoegd ‘en/of merkloos’ en dat onder 2 achter ‘munitie van categorie’ is weggevallen ‘II en/of.’
Zie HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, r.o. 3.1.2.
Zie onder meer HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006/509, r.o. 3.5.1.
Zie de conclusie van Mr. F.W. Bleichrodt van 13 februari 2018, ECLI:PHR:2018:123 en J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 322.
Zie voor een bespreking van dit vereiste met verwijzingen naar literatuur A.J. Machielse, Noodweer in het strafrecht, Amsterdam 1986, p. 588 e.v. Zie ook T. Bertens, ‘Eigen schuld en noodweer’, in: M.J.A. Duker e.a. (red.), Welberaden. Beschouwingen over de rechtsontwikkeling in de rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2009, p. 1–13 en R. Jansen, ‘Verdedigingswil bij noodweer’, DD 2015, p. 435–445.
HR 27 mei 1935, NJ 1935, p. 1197, HR 10 februari 1987, NJ 1987/950, HR 16 november 2004, ECLI :NL:HR:2004: AR2443, NJ 2007/467.
HR 9 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339. Zie hierover A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 8 bij art. 41 Sr (actueel tot en met 1 mei 2016).
HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:LBT2175, NJ 2012/474 m.nt. Borgers, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, NJ 2016/154 m.nt. Rozemond en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. Rozemond, rov. 3.3. Zie ook HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9085.
Mede gelet op de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaringen van rekwirant zoals door hem ter terechtzitting in hoger beroep op 12 juni 2015 afgelegd, zie bewijsmiddel 1 in de aanvulling op het arrest, en de verklaring die hij op 13 September 2013 bij de rechter-commissaris aflegde, zie bewijsmiddel 7 in de aanvulling op het arrest.
Zie de bewijsoverwegingen van het Hof op pagina 4 van het arrest van 26 juni 2015.
Zie de bewijsoverwegingen van het Hof op pagina 4 van het arrest van 26 juni 2015
Zie ook Hoge Raad, 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:106.
Waarbij moet worden opgemerkt dat in strijd met die objectieve en niet te beinvloeden bewijs de getuige [getuige 2] kennelijk een van deze feiten afwijkende herinnering heeft aan de volgorde van het komen aanrijden.
Zie de als bewijsmiddel 7 in de aanvulling opgenomen verklaring van rekwirant van 13 september 2013.
Zie de als bewijsmiddel 1 in de aanvulling opgenomen verklaring van rekwirant van 12 juni 2015.
Zie de als bewijsmiddel 7 in de aanvulling opgenomen verklaring van rekwirant van 13 september 2013.
Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.5.2.