De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.3.2:12.3.2 Art. 843a Rv is ook van toepassing in verzoekschriftprocedures
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.3.2
12.3.2 Art. 843a Rv is ook van toepassing in verzoekschriftprocedures
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS379555:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Van Mierlo 2010 (T&C Rv), art. 282, aant. 13 onder g.
Parl. Gesch. nieuw bewijsrecht, p. 415-420.
Van Mierlo 2010 (T&C Rv), derde boek, zevende titel, afdeling 1, inleidende opmerkingen, 5.
Sijmonsma 2007, p. 62.
HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259, r.o. 4.13(News International c.s./ABN AMRO).
HR21 februari 1986, NJ 1987, 149, r.o. 3.5(Arcalon enRamar/UnitedStates Bankruptcy Court).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 843a Rv bepaalt dat bescheiden "op vordering" worden verstrekt. Dat roept de vraag op, of bescheiden ook in een verzoekschriftprocedure opgevraagd kunnen worden. Daar ligt aan het opvragen immers geen vordering maar een verzoek ten grondslag. Op het eerste gezicht luidt het antwoord ontkennend: de wetgever heeft bij de totstandkoming van de wettelijke regeling voor de verzoekschriftprocedure aangegeven, dat het de bedoeling is dat uit de woordkeuze in een wettelijke bepaling blijkt, of een aanspraak in een dagvaardingsprocedure of een verzoekschriftprocedure geldend gemaakt moet worden. Uit het woord "vorderen" zou bij toepassing van deze regels afgeleid moeten worden, dat een verzoek om bescheiden niet in een verzoekschriftprocedure gedaan kan worden, ook niet bij wege van tegen-verzoek.1
Die uitkomst bevredigt natuurlijk niet, nu niet goed valt uit te leggen, waarom een bewijsmiddel als bescheiden wel in de dagvaardingsprocedure opgevraagd zou kunnen worden, maar niet in de verzoekschriftprocedure. Het gelijktrekken van de regeling voor de verzoekschrift- en de dagvaardingsprocedure ligt ook voor de hand, omdat de bewijsvoorschriften uit de dagvaardingsprocedure op grond van art. 284 Rv op de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn, tenzij de aard van de verzoekschriftprocedure zich daartegen verzet. Echter: de bewijsvoorschriften waar art. 284 Rv naar verwijst, zijn de bewijsvoorschriften uit afdeling 9 van titel 2 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Art. 843a Rv is opgenomen in titel 7 van boek 3 en valt dus niet onder de voorschriften die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Wie hoopvol op zoek gaat in de parlementaire geschiedenis van art. 843a Rv naar de oplossing, doet dat vergeefs. De vraag, of bescheiden in een verzoekschriftprocedure opgevraagd kunnen worden, is bij de totstandkoming van art. 843a Rv in het geheel niet onder ogen gezien. Uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van art. 843a Rv in 1988 blijkt niet van enige discussie bij het overnemen van het woord "vorderen" uit de oude wettelijke bepaling2 die nog teruggaat tot een tijd, waarin het procesrecht nog slechts de dagvaardingsprocedure kende. Dat laat ruimte voor de - logische -gedachte dat art. 843a Rv (toch) ook geldt in verzoekschriftprocedures. Die gedachte wordt dan ook vertolkt door Van Mierlo die meent, dat onder meer art. 843a Rv ook van toepassing op de verzoekschriftprocedure en met name van belang kan zijn in contentieuze verzoekschriftprocedures zoals alimentatie- en ontslagprocedures.3
Dat art. 843a Rv inderdaad ook van toepassing is in verzoekschriftprocedures, leid ik evenals Sijmonsma4 af uit het arrest News International/ABN AMRO van de Hoge Raad uit 2000. Daarin geeft de Hoge Raad aan:
"de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben".5
De Hoge Raad nam deze passage op toen hij verwoordde, welke vereisten art. 843a Rv stelt aan het opvragen van bescheiden, zodat de woordkeuze "verzoek" een bewuste keus moet zijn geweest. Dat blijkt ook het geval. Het geschil dat aan de Hoge Raad werd voorgelegd betrof de uitvoering van een rogatoire commissie. De feitenrechter had dit verzoek overeenkomstig de voorschriften van een verzoekschriftprocedure behandeld. Terecht, aangezien de Hoge Raad reeds eerder had uitgemaakt, dat uitspraken van de met uitvoering van de rogatoire commissie belaste rechter op één lijn moeten worden gesteld met beschikkingen.6