Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/132
132 Enkele aanvullende opmerkingen betreffende onverschuldigde betaling
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691630:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ingeval een kredietovereenkomst (telefoonabonnement) met gratis mobieltje is vernietigd, kan, behoudens bijzondere omstandigheden die op het tegendeel wijzen, niet worden aangenomen dat de consument het telefoontoestel te kwader trouw heeft aangenomen (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, NJ 2017/282 met nt. Jac. Hijma, AA 2016, p. 363 e.v. met nt. W.H. Boom (Lindorff/Nazier)).
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het tijdstip van ontvangst van het bedrag (art. 6:119 BW).
Parl. Gesch. Boek 6, p. 812 en HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:506, NJ 2019/212 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai. Zie ook Scheltema 1997, p. 174 en Hof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7728.
De rechtsvordering gaat lopen op het moment dat de schuldeiser daadwerkelijk met het bestaan van de vordering bekend is geworden en ‘bekend is geworden’ moet derhalve subjectief worden opgevat (HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK3696, NJ 2004/268 (Diezerpoort/Zwolle); vgl. HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0309, NJ 2006/116 met nt. C.E. Perron (Zuster W./Broer W.)).
De ontvanger die te kwader trouw een betaling heeft ontvangen, is, nadat is vastgesteld dat onverschuldigd was betaald, zonder ingebrekestelling in verzuim (art. 6:205 BW);1 dat is van belang voor de verschuldigdheid van rente.2 Op degene die blijkt onverschuldigd te hebben betaald, rust conform de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast dat aan de voorwaarde voor toepassing van art. 6:205 BW (kwade trouw) is voldaan. Van kwade trouw is pas sprake is als de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet verschuldigd was.3 De verjaringstermijn van de vordering uit onverschuldigde betaling is vijf jaar (art. 3:309 BW).4 Die termijn komt niet overeen met de administratie- en bewaarplicht van een rechtspersoon gedurende zeven jaren (art. 2:10 lid 3 BW).