NJ 2006, 116
Vordering uit onverschuldigde betaling en uit onrechtmatige daad; aanvang verjaringstermijn; bekendheidsvereiste.
HR 10-12-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0309, m.nt. C.E. du Perron
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 december 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop
- Zaaknummer
C03/254HR
- Conclusie
P-G Hartkamp
- Noot
C.E. du Perron
- LJN
AR0309
- JCDI
JCDI:ADS143449:1
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Overige verbintenissen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AR0309, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AR0309, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑12‑2004
- Wetingang
BW art. 3:309; BW art. 3:310
Essentie
Vordering uit onverschuldigde betaling en uit onrechtmatige daad; aanvang verjaringstermijn; bekendheidsvereiste.
De verjaringstermijn van de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling vangt ingevolge art. 3:309 BW aan op de dag volgend op die waarop de schuldenaar zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. 's Hofs oordeel dat de bekendheid van thans eiseres tot cassatie met de overboeking van het litigieuze bedrag naar de ‘en/of’-rekening van thans verweerder in cassatie (haar broer) impliceerde dat zij met de vordering uit onverschuldigde betaling bekend was, is onbegrijpelijk nu immers in de optiek ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.