Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.3.3.5
V.3.3.5 ….maar de mededeling leidt tot gebrekkige publiciteit
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS354016:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Daarnaast is het de vraag is of er in de praktijk wel behoefte aan publiciteit bestaat. Het belang van publiciteit moet niet worden overschat. Potentiële zakenrelaties (en ook financiers) van een onderneming zullen hun beslissing om met de onderneming te contracteren veeleer laten afhangen van het vertrouwen dat zij (menen te kunnen) hebben in de liquiditeitspositie (cash-flow) van de onderneming en de “goede naam” die de onderneming in de markt heeft. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de vorderingenportefeuille van een onderneming meestal aan de bank is verpand.
Zie ook: Kötz 2008, nr. 86.
Het voorstel van Meijers om een registerpandrecht in te voeren voor roerende zaken die tot een onderneming behoren, werd door de Tweede Kamer afgewezen vanwege de gevreesde administratieve rompslomp en omdat werd getwijfeld aan de mate van rechtszekerheid die het registratiestelsel zou bieden. Vgl. VV II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 723-724.
Een registratiestelsel met betrekking tot zekerheidsrechten, bijvoorbeeld in de lijn van Article 9 van de Amerikaanse Uniform Commercial Code is voor Nederland bepleit door: Verstijlen 2011, p. 275; Struycken 2009, p. 175 e.v.; De Serière 2003, p. 377; Struycken 1998a, p. 65-84 en Vriesendorp & Barendrecht 1993, p. 23. Kritisch daarover, mede in verband met de mogelijke introductie van een pandregister voor roerende zaken: Hamwijk 2011, p. 6 e.v.; Beekhoven van den Boezem & Goosmann 2010a, p. 751 e.v.; Beekhoven van den Boezem & Goosmann 2010b, p. 43 e.v. en Dalhuisen 1998, p. 46-47. Vgl. ook: Köster 1964, p. 97-98; Lokin & Jansen 1995, p. 84 e.v. en Beekhoven van den Boezem 2010b, p. 46 e.v.
428. De mededeling van cessie is een zeer gebrekkig publiciteitsmechanisme. De hiervoor genoemde functies zijn gebaseerd op de publiciteit die de mededeling van cessie indirect, via de schuldenaar, aan derden verschaft. De mededeling van cessie is echter een uiterst gebrekkig en inefficiënt middel om ten opzichte van derden publiciteit aan de overdracht van vorderingen toe te kennen. Het behoeft geen betoog dat het meestal op praktische dan wel commerciële gronden uitgesloten is, dat iemand, alvorens met een wederpartij te contracteren, navraag doet bij diens schuldenaren om te achterhalen of er eerdere cessies hebben plaatsgevonden.1 In het hedendaagse economische verkeer is de cessie in het bijzonder van belang voor de financiële praktijk, waarbij onder meer kan worden gedacht aan securitisation en factoring. Bij dit soort transacties gaat het meestal om bulkcessies. Ook hier zal het inwinnen van informatie bij schuldenaren – met het oog op het voorkomen van een dubbele cessie – meestal op praktische, commerciële of financiële gronden uitgesloten zijn.2
Verder is het maar de vraag of de schuldenaar wel gehouden is een (potentiële) schuldeiser van de cedent of een cessionaris van informatie te voorzien. Bovendien is de schuldenaar niet de meest aangewezen persoon om te fungeren als de administrateur van de vermogensbewegingen van de op hem bestaande vordering. Een eerder door hem ontvangen mededeling van cessie kan hem zijn ontschoten, zijn administratie kan onbetrouwbaar zijn en hij zou kunnen samenspannen met de cedent.
De conclusie kan zijn dat de mededeling geen geschikt middel is om ten opzichte van derden publiciteit aan de overdracht toe te kennen. Indien men effectief publiciteit aan een overdracht of verpanding van vorderingen op naam wil toekennen, lijkt de registratie van de cessie of verpanding in een openbaar register daarvoor de meest geëigende weg te zijn. Ook daaraan kunnen evenwel de nodige complicaties verbonden zijn, zoals administratieve rompslomp, ongewenste kenbaarheid voor concurrenten en privacybescherming van schuldenaren.3 Bovendien is het de vraag of de praktijk wel behoefte heeft aan registerpubliciteit. Het valt buiten het bestek van dit boek om daaraan nader aandacht te schenken.4