RvdW 2016/429:Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), einde proeftijd? De stelling dat de proeftijd reeds was verstreken op het moment dat de strafbare feiten zijn gepleegd op grond waarvan de vordering tot herroeping van de VI is gedaan, vergt, mede gelet op het bepaalde in art. 15c lid 4 Sr dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, een onderzoek van feitelijke aard, zodat daarop niet voor het eerst in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan. Het hof behoefde in dit geval ook niet te laten blijken of het heeft onderzocht of de strafbare feiten (mogelijk) na afloop van de proeftijd zijn gepleegd, mede gelet op het door de verdediging in hoger beroep ingenomen standpunt dat ‘formeel gezien de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen’.