Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
§ 10.8.7 Behoud van werelderfgoed
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Artikel 10.48 (gegevensverstrekking werelderfgoed) [artikelen 20.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, en 20.7, aanhef en onder e, van de Omgevingswet]
Volgens paragraaf 199 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention van het Werelderfgoedcomité11. dient Nederland als verdragspartij de Algemene Vergadering van de UNESCO elke zes jaar te rapporteren over de wettelijke en bestuurlijke voorzieningen en andere maatregelen die zijn getroffen ter uitvoering van het werelderfgoedverdrag en over de staat van de Nederlandse werelderfgoederen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van deze rapportageverplichting. Om daaraan te kunnen voldoen heeft de minister voor elk werelderfgoed gegevens nodig van een instantie of een bestuursorgaan, aangewezen als siteholder in het managementplan, bedoeld in de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention voor dat werelderfgoed. Daarom is in dit artikel bepaald dat de siteholder voor het werelderfgoed de minister op diens verzoek de benodigde gegevens verstrekt. In de praktijk verstrekt de siteholder deze gegevens door een digitaal beschikbaar gestelde vragenlijst van het Werelderfgoedcentrum in te vullen, waarna de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deze gegevens controleert en doorstuurt naar het Werelderfgoedcentrum.
Artikel 10.49 (gegevensverstrekking activiteiten die werelderfgoed aan kunnen tasten) [artikelen 20.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, en 20.7, aanhef en onder e, van de Omgevingswet]
Eerste lid
In paragraaf 172 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention zijn richtlijnen opgenomen over het melden van bijzondere ontwikkelingen die werelderfgoederen kunnen aantasten. Op grond daarvan moeten voornemens tot ‘major restorations or new constructions’ die de uitzonderlijke universele waarde van een werelderfgoed kunnen aantasten, zo spoedig mogelijk worden gemeld bij het Werelderfgoedcomité, zodat dit comité ondersteuning kan bieden bij het zoeken van oplossingen waardoor wordt verzekerd dat de uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed behouden blijft.
In het eerste lid is daarom bepaald dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zo spoedig mogelijk op de hoogte moet worden gesteld van voornemens om activiteiten te verrichten die de uitzonderlijke universele waarde van het betrokken werelderfgoed kunnen aantasten. Deze verplichting geldt voor de siteholder van het werelderfgoed.
De meldingsplicht ziet op voornemens de siteholder zelf en op voornemens van derden. Per werelderfgoed kan het gaan om verschillende activiteiten in de fysieke leefomgeving en om activiteiten van verschillende omvang. Zo zou een wijzing van de grondwaterstand de uitzonderlijke universele waarde van Schokland en omgeving kunnen aantasten. Het vervangen van een raamkozijn kan de uitzonderlijke universele waarde van het Rietveld Schröderhuis aantasten. Het vervangen van een raamkozijn van een niet monumentaal pand aan een van de Amsterdamse grachten zal daarentegen de uitzonderlijke universele waarde van de grachtengordel van Amsterdam niet snel aantasten, omdat het daar vooral gaat om de historische stedenbouwkundige structuur van de grachtengordel. De meldingsplicht omvat dus per werelderfgoed activiteiten van verschillende aard en omvang.
Tweede lid
Dit lid verduidelijkt op welke bestuursorganen die zijn belast met de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de wet, de meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, mede rust. Dit zijn in de eerste plaats de bestuursorganen van het grondgebied waarop het werelderfgoed is gelegen. Daarnaast rust de meldingsplicht op de bestuursorganen die vanuit de uitoefening van een taak of bevoegdheid kennis hebben of krijgen van een voornemen dat de uitzonderlijke universele waarde van een werelderfgoed kan aantasten. Gedacht kan worden aan activiteiten van het betreffende bestuursorgaan zelf die impact kunnen hebben op het werelderfgoed, zoals mogelijke initiatieven voor de aanleg van nieuwe infrastructuur, maar ook om activiteiten van derden. Deze activiteiten kunnen het bestuursorgaan bijvoorbeeld ter ore komen in de vorm van een melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Hiermee wordt tevens gewaarborgd dat ook die bestuursorganen waarvan de taak- of bevoegdheidsuitoefening gevolgen heeft voor een buiten hun grondgebied gelegen werelderfgoed, een melding doen.
Voetnoten
In de Nederlandse vertaling van de verdragstekst in Trb. 1973, 155 Commissie voor het Werelderfgoed genoemd.