Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
Afdeling 10.1 Omgevingsplan
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Artikel 10.1 (overleg bestuursorgaan voorafgaand aan voorbereidingsbesluit) [artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
Dit artikel bevat een bestuurlijke overlegverplichting met het gemeentebestuur voor zowel provincies als het Rijk voorafgaand aan het nemen van een voorbereidingsbesluit. Het doel van het bestuurlijk overleg is om te voorkomen dat het gemeentebestuur verrast wordt met een voorbereidingsbesluit.
De gemeenteraad stelt het omgevingsplan vast. Omdat de gemeenteraad beperkt bijeenkomt, is het vanuit praktisch oogpunt wenselijk om bestuurlijk overleg te voeren met de betreffende wethouder van het college van burgemeester en wethouders. Daarom is ervoor gekozen om in dit artikel zowel het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad op te nemen.
Artikel 10.2 (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie omgevingsplan) [artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
Eerste lid
De gemeenteraad geeft op grond van artikel 16.29 van de Omgevingswet kennis van zijn voornemen om een omgevingsplan vast te stellen. Dit lid is ter uitvoering van de motie Van Veldhoven opgenomen.1. Het regelt dat de gemeenteraad bij die kennisgeving aan moet geven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken. Op die manier worden relevante partijen in een vroegtijdig stadium en op adequate wijze geïnformeerd over de inrichting van het participatieproces.
Tweede lid
Op grond van artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet wordt in dit artikel bij het vaststellen van een omgevingsplan een motiveringsplicht met betrekking tot vroegtijdige participatie voorgeschreven. In zowel de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel2. als de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel3. is het belang van vroegtijdige maatschappelijke participatie benadrukt. Een open houding van een bestuursorgaan ten opzichte van maatschappelijke initiatieven draagt bij aan de kwaliteit en snelheid van de besluitvorming en aan het draagvlak voor een te nemen beslissing. Vroegtijdige participatie geeft ruimte om alternatieven voor een besluit aan te dragen. In de nota naar aanleiding van het nader verslag is, om vroegtijdige participatie te stimuleren, toegezegd dat een motiveringsplicht over vroegtijdige participatie ook wordt voorgeschreven bij het vaststellen van omgevingsplannen, omgevingsvisies en programma's.4.
Artikel 10.2 vormt samen met de artikelen 10.7 en 10.8 van dit besluit de uitwerking van deze toezegging van de regering. Deze motiveringsplicht is naar analogie van artikel 5.51 van de Omgevingswet vormgegeven. Overigens kan de motivering worden opgenomen in het besluit tot vaststelling van het omgevingsplan, de toelichting, een zienswijzennota of een nadere bijlage bij de toelichting.
De wijze waarop het bestuursorgaan invulling geeft aan het participatieproces wordt overgelaten aan het orgaan zelf. Wie betrokken moet worden bij de vroegtijdige participatie is afhankelijk van de aard, de omvang van het besluit en de invloed van het besluit op de fysieke leefomgeving. Goede participatie vraagt immers om maatwerk. Voor een nadere toelichting op participatie wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Artikel 10.3 (toezending en overleg bij bijzondere betrokkenheid provincie) [artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
De reactieve interventiebevoegdheid van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 16.21 van de Omgevingswet, is in dit artikel nader procedureel vormgegeven. Voor een nadere toelichting op deze bevoegdheid wordt verwezen naar paragraaf 4.6.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij dit besluit.
Eerste lid
In het eerste lid is een verplichting opgenomen om een besluit tot vaststelling van een omgevingsplan onverwijld toe te zenden aan gedeputeerde staten, als zij over een onderdeel van het ontwerp van het omgevingsplan een zienswijze naar voren hebben gebracht en die zienswijze niet volledig in het omgevingsplan is overgenomen, of in een onderdeel van het omgevingsplan wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp daarvan, anders dan op grond van een zienswijze van gedeputeerde staten. Doordat gedeputeerde staten al vooruitlopend op de bekendmaking kennis kunnen nemen van een besluit tot vaststelling van een omgevingsplan, is meer tijd beschikbaar om tot een zorgvuldige afweging te komen of een interventiebesluit moet worden genomen, waarmee gedeputeerde staten bepalen dat een onderdeel van het omgevingsplan geen deel blijft uitmaken van het omgevingsplan.
Tweede lid
Het tweede lid bevat een bestuurlijke overlegverplichting voor gedeputeerde staten met het gemeentebestuur voorafgaand aan het te nemen besluit met het gemeentebestuur tot wie het besluit is gericht. Deze overlegverplichting volgt uit een toezegging in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet.5.
De gemeenteraad stelt het omgevingsplan vast. Omdat de gemeenteraad beperkt bijeenkomt, is het vanuit praktisch oogpunt wenselijk voor gedeputeerde staten om bestuurlijk overleg te voeren met de betreffende wethouder van het college van burgemeester en wethouders. Daarom is ervoor gekozen om in dit artikel zowel het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad op te nemen. Gedeputeerde staten hebben zo ook de mogelijkheid om met het college van burgemeester en wethouders te overleggen over het door hen te nemen besluit. Het doel van het bestuurlijke overleg is om te voorkomen dat het gemeentebestuur verrast wordt met een gegeven aanwijzing. Als bestuurlijk overleg om praktische redenen niet mondeling kan plaatsvinden, kan ook op andere wijze aan deze verplichting worden voldaan. Het ligt voor de hand dat al voor aanvang van de termijn van vier weken, bedoeld in artikel 16.21, vierde lid, van de Omgevingswet, contact zal zijn geweest tussen gedeputeerde staten en het gemeentebestuur.