Einde inhoudsopgave
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 6.6
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2018
- Bronpublicatie:
27-03-2018, Stcrt. 2018, 17763 (uitgifte: 30-03-2018, regelingnummer: 2229215)
- Inwerkingtreding
01-04-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-2018, Stcrt. 2018, 17763 (uitgifte: 30-03-2018, regelingnummer: 2229215)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Het inreisverbod wordt ambtshalve opgeheven indien door of namens de vreemdeling tegen wie het inreisverbod is uitgevaardigd een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet is aangevraagd en door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is vastgesteld dat de vreemdeling voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt, indien het betreft een vergunning die verband houdt met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met e, g, j, m, n, q en s, van het Besluit.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd waaraan de rechtgevolgen, bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Wet, zijn verbonden.
3.
Het inreisverbod wordt ambtshalve opgeheven indien uit een door Nederland aangegane verdragsrechtelijke verplichting volgt dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning dient te worden verleend.