Zie onder meer HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6206.
HR, 13-12-2022, nr. 21/01340
ECLI:NL:HR:2022:1853
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
21/01340
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1853, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑12‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:938
ECLI:NL:PHR:2022:938, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1853
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0256
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van cannabis, art. 8.5 WVW 1994. Bloedonderzoek, strikte waarborg van art. 13.1.d Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in verkeer. Zijn bloedmonsters van verdachte zo spoedig mogelijk toegezonden aan NFI, nu deze 6 dagen na bloedafname zijn ontvangen door NFI? Van ‘een onderzoek’ a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee wetgever dat onderzoek met het oog op betrouwbaarheid van resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als strikte waarborgen. Rechtspraak HR houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van art. 13.1.d Besluit, dat inhoudt dat na bloedafname buisje met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium a.b.i. art. 14.2 Besluit wordt gezonden (vgl. HR:2020:1684). Hof heeft vastgesteld dat bloedmonsters op 27-6-2018 bij verdachte zijn afgenomen en dat NFI de bloedmonsters, 6 dagen na bloedafname, op 3-7-2018 heeft ontvangen. ‘s Hofs hierop gebaseerde oordeel dat bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij laboratorium a.b.i. art. 13.1.d Besluit is niet onbegrijpelijk. HR merkt n.a.v. CAG nog op dat rechter alleen concrete vaststellingen hoeft te doen over wijze van bewaren van bloed na afname daarvan en tijdens transport naar laboratorium, als hij die wijze van bewaren betrekt bij oordeel of sprake is van “zo spoedig mogelijk” bezorgen van buisje met bloed a.b.i. art. 13.1.d (oud) Besluit (vgl. HR:2022:568). Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01340
Datum 13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2021, nummer 21-000999-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het keert zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat is voldaan aan het voorschrift dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ worden bezorgd bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit).
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juni 2018 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Het standpunt van de verdediging
(...) Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het bloed na afname niet zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het bloedonderzoek verricht, is ingezonden. Het vereiste van een spoedig bezorging is een strikte waarborg, nu het ziet op de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van WVW 1994. Bewijsuitsluiting dient het gevolg te zijn, zodat ook dan vrijspraak moet volgen.
(...)
Overwegingen van het hof
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de WVW 1994 is slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed.
(...)
In artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit is vastgelegd dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk dienen te worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990 (ECLI:NL:HR:1990:AD6972) moet hieronder worden begrepen dat de bloedmonsters ook zonder uitstel worden toegezonden aan het laboratorium. Deze waarborg is een strikte waarborg, zodat het onderzoek bij het niet naleven daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed van 27 juni 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 om 22.45 uur bij verdachte zijn afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld en zich ervan vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het NFI te Den Haag. Op de aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van 27 juni 2018 is genoteerd dat het NFl op 3 juli 2018 de bloedmonsters heeft ontvangen. Dit is zes dagen na het afnemen daarvan. Vervolgens blijkt uit het “Rapport drugs in het verkeer” van 13 juli 2018 dat de bloedmonsters op 6 juli 2018 zijn ontvangen door [betrokkene 1], Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Derhalve is aan de betreffende waarborg voldaan en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs worden gebezigd.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde – van belang:
- artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- artikel 13 lid 1 Besluit:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.4.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.4.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 bij de verdachte zijn afgenomen en dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) de bloedmonsters, zes dagen na de bloedafname, op 3 juli 2018 heeft ontvangen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ zijn bezorgd bij een laboratorium als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld op welke dag de politie de bloedmonsters heeft verzonden naar het NFI.
2.6
Naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.14-2.18 merkt de Hoge Raad nog op dat de rechter alleen concrete vaststellingen hoeft te doen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, als hij die wijze van bewaren betrekt bij het oordeel of sprake is van het “zo spoedig mogelijk” bezorgen van het buisje of de buisjes met bloed, als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
2.7
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Rijden onder invloed van cannabis en onderzoek ex art. 8 lid 5 WVW 1994. Is het bloedmonster zo spoedig mogelijk conform de waarborg van art. 13 lid 1 sub d (oud) Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen bezorgd bij een laboratorium (in casu 6 dagen na afname)? De AG gaat ten overvloede in op de strekking van HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568, waarin van de rechter concrete vaststellingen worden geëist met betrekking tot de omstandigheden waaronder het bloed is bewaard. Een dergelijke situatie doet zich volgens de AG in onderhavige zaak niet voor. Het advies is verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01340
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 23 maart 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens "overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis. Ook is aan hem een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het rijden onder invloed van cannabis.
2. Het middel
2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in art. 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het keert zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat voldaan is aan het voorschrift dat de bloedmonsters ‘zo spoedig mogelijk’ worden bezorgd bij het laboratorium als voorgeschreven in art. 13 lid 1 onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit).
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op 27 juni 2018 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,7 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 9 maart 2021 bij het hof heeft de raadsvrouw het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnotities. Deze houden in dat het volgende verweer is gevoerd:
“Niet zo spoedig mogelijk bezorgd bij het laboratorium
19. Uit het dossier en de later door de advocaat-generaal overgelegde stukken blijkt dat cliënt op woensdag 27 juni 2018 is aangehouden en zijn bloed heeft moeten afstaan. Vervolgens is het bloed kennelijk naar het NFI gestuurd, alwaar het op pas op dinsdag 3 juli 2018 is ontvangen en weer enkele dagen daarna, op 6 juli 2018, is het bloed ontvangen bij het laboratorium dat uiteindelijk het bloed heeft onderzocht. De verdediging meent allereerst dat daarmee niet kan worden gesteld dat het bloed zo spoedig mogelijk is ingezonden bij het laboratorium dat het bloedonderzoek verricht, zoals vereist volgens artikel 13, eerste lid onder d, van het Besluit.
20. Uit de algemene toelichting van het NFI, zoals toegezonden door de advocaat-generaal, blijkt dat het bloed zo spoedig mogelijk na afname bezorgd dient te worden vanwege beperkte stabiliteit van alcohol, drugs en medicijnen bij niet-gekoelde opslag. Het is leuk en aardig dat het vervolgens kennelijk bij een temperatuur van -20 graden Celcius is getransporteerd, maar hoe het bloed in de zes dagen tussen de afname van het bloed en het ontvangst bij het NFI is bewaard, is volstrekt onduidelijk.
21. Het vereiste van spoedige bezorging is een strikte waarborg, nu het ziet op de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Ook om deze reden zou het ‘onderzoek’ niet tot het bewijs kunnen bijdragen, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.”
2.4
Het arrest van het hof houdt – voor zover van belang – als bewijsoverwegingen in:
“Het standpunt van de advocaat-generaal
(…)
Voorts heeft de advocaat-generaal betoogd dat er is voldaan aan het vereiste dat het bloed zo spoedig mogelijk bij het laboratorium wordt bezorgd. Het bloed is afgenomen op 27 juni 2018 om 22.45 uur en op 3 juli 2018 bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) binnen gekomen. Dit betekent dat het binnen 6 dagen, met in begrip van een weekend, bij het NFI is bezorgd. Dit is zo spoedig mogelijk en de onderzoeksresultaten kunnen derhalve voor het bewijs worden gebezigd.
(…)
Het standpunt van de verdediging
(…) Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het bloed na afname niet zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het bloedonderzoek verricht, is ingezonden. Het vereiste van een spoedig bezorging is een strikte waarborg, nu het ziet op de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van WVW 1994. Bewijsuitsluiting dient het gevolg te zijn, zodat ook dan vrijspraak moet volgen.
Overwegingen van het hof
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de WVW 1994 is slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed.
(…)
In artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit is vastgelegd dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk dienen te worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990 (ECLI:NL:HR:1990:AD6972) moet hieronder worden begrepen dat de bloedmonsters ook zonder uitstel worden toegezonden aan het laboratorium. Deze waarborg is een strikte waarborg, zodat het onderzoek bij het niet naleven daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed van 27 juni 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 27 juni 2018 om 22.45 uur bij verdachte zijn afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld en zich ervan vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het NFI te Den Haag. Op de aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van 27 juni 2018 is genoteerd dat het NFl op 3 juli 2018 de bloedmonsters heeft ontvangen. Dit is zes dagen na het afnemen daarvan. Vervolgens blijkt uit het “Rapport drugs in het verkeer” van 13 juli 2018 dat de bloedmonsters op 6 juli 2018 zijn ontvangen door [betrokkene] , Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Derhalve is aan de betreffende waarborg voldaan en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs worden gebezigd.”
2.5
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang (zoals die golden ten tijde van het ten laste gelegde feit):
Art. 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- Art. 13 lid 1 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.6
In de rechtspraak van de Hoge Raad zijn deze bepalingen als volgt nader uitgelegd. Van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 1 onder b WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel ofwel zo spoedig mogelijk wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of het bloedmonster inderdaad zo spoedig mogelijk is bezorgd, terwijl zijn oordeel dienaangaande wegens de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.1.
2.7
De vraag wanneer een bloedmonster zo spoedig mogelijk is verzonden, laat zich dus niet eenduidig beantwoorden. Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad leid ik af dat een ontvangst tot acht dagen na afname van het bloed nog door de beugel lijkt te kunnen, zeker als er feestdagen tussen verzending en ontvangst zaten2.en/of als op dat punt in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd.3.Anders ligt het kennelijk bij een verloop van negen dagen en een wel daaromtrent gevoerd verweer.4.Elf dagen vindt de Hoge Raad zonder nadere motivering te bont.5.
2.8
Verder is nog het recente arrest van de Hoge Raad van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568 van belang. Dit arrest houdt onder andere het volgende in:
“2.4 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van vandaag in de zaak 21/00633, ECLI:NL:HR:2022:567, onder meer het volgende overwogen:
“Betreft artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit een strikte waarborg?
2.5.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.5.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
2.6.1
In de cassatieschriftuur wordt naar voren gebracht dat, waar het gaat om het door de politie direct na de afname bewaren van het bloed en de verzending van het bloed, de werkwijze met ingang van 1 januari 2019 is veranderd en dat die werkwijze, zoals blijkt uit de vaststellingen van het hof, ook in deze zaak is gehanteerd. Sinds die datum wordt het afgenomen bloed tot aan het moment van transport naar het laboratorium opgeslagen in een vriezer bij -20 °C. Ook het transport vanaf de politie naar het laboratorium vindt met ingang van 1 maart 2019 plaats in een vriezer bij -20 °C. Door deze nieuwe manier van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium doet zich, zo wordt naar voren gebracht, niet langer het risico van bederf voor en heeft een eventuele vertraging in de aflevering bij het laboratorium geen invloed op de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek.
2.6.2
In de cassatieschriftuur wordt de vraag gesteld of, gelet op wat is gesteld over de nieuwe praktijk van bewaren en transporteren, het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, nog steeds moet worden gerekend tot de strikte waarborgen. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarvoor is van belang dat er (vooralsnog) geen wettelijke voorschriften bestaan met betrekking tot de wijze van opslag van een bloedmonster op het politiebureau direct na de afname van bloed en de verzending naar het laboratorium. Dat ligt overigens anders voor de opslag van een bloedmonster in het laboratorium en het transport in verband met tegenonderzoek. Daarvoor gelden de (strikte) waarborgen die zijn neergelegd in Bijlage 1 bij de Regeling.
2.6.3
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn echter wel relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het onder 2.5.2 genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.”
2.5.1
Het hof heeft geoordeeld dat het niet in acht nemen van de termijnen – waarbij het hof mede het oog heeft op de termijn van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit voor het na de bloedafname verzenden van het buisje of de buisjes met bloed naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium – niet eraan in de weg staat dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs worden gebruikt. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat “de werkwijze van de politie en het laboratorium (...) thans zodanig is ingericht dat de kwaliteit van het bloed gewaarborgd is”.
2.5.2
Voor zover het hof hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, niet (langer) een strikte waarborg betreft, getuigt het – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – van een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof dat niet heeft miskend maar het oordeel zo moet worden begrepen dat de verzending van het afgenomen bloed in het licht van de gevolgde werkwijze ‘zo spoedig mogelijk’ en daarmee in overeenstemming met artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit heeft plaatsgevonden, is het ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof geen concrete vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.”
2.9
Tot zover het juridisch kader.
2.10
De klacht in cassatie is dat het hof aan de verwerping van het verweer dat de bloedmonsters niet ‘zo spoedig mogelijk zijn bezorgd’ als bedoeld in art. 13 lid 1 onder d van het Besluit ten grondslag heeft gelegd dat blijkens het proces-verbaal de opsporingsambtenaar de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit heeft gewaarmerkt, direct heeft verpakt, verzegeld en zich ervan heeft vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het NFI, maar dat nergens uit kan blijken wanneer de bloedmonsters daadwerkelijk vanaf het politiebureau naar het NFI zijn verzonden. Omdat geen duidelijkheid bestaat over het moment waarop de bloedmonsters zijn verzonden – het enige dat vaststaat is dat het NFI ze zes dagen na het afnemen daarvan heeft ontvangen – is het oordeel van het hof dat dit tijdsverloop kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk bezorgen’ volgens de stellers van het middel onvoldoende met redenen omkleed.
2.11
Ik meen dat deze klacht faalt. De wet noch de rechtspraak vereist immers dat wordt vastgesteld op welke dag de bloedmonsters daadwerkelijk zijn opgehaald, zolang de bezorging maar ‘zo spoedig mogelijk’ is. Ook voor de achterliggende gedachte van het “bezorg”-voorschrift van art. 13 lid 1 sub d van het Besluit, te weten het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname voorkomen6., is het exacte moment van verzending niet van belang, áls het tijdsverloop tot bezorging bij het laboratorium maar beperkt blijft. Gelet hierop kan het middel niet slagen.
2.12
Ten overvloede wil ik nog opmerken dat uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat de bloedmonsters ’s avonds laat op 27 juni 2018 zijn afgenomen. Uit het op diezelfde dag opgemaakte, die dag gesloten en ondertekende proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ maak ik op dat de verbalisant heeft gerelateerd zoals het hof heeft overwogen: “ik (…) heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.” Hieruit leid ik af dat de verbalisant de bloedmonsters dus op dezelfde dag nog heeft verzonden, dat wil zeggen: heeft aangeboden aan de postkamer om te worden opgehaald door een koerier.
2.13
Het middel faalt.
Beschouwing ten overvloede
2.14
Een ander punt is of het oordeel van het hof dat de bloedmonsters zes dagen na afname zijn ontvangen en daarmee zo spoedig mogelijk zijn bezorgd, toereikend is gemotiveerd in het licht van het hiervoor geciteerde arrest van 12 april 2022. Daarin casseerde de Hoge Raad immers omdat het hof “geen concrete vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium”. Hoewel hierover in cassatie niet wordt geklaagd (de schriftuur dateert ook van vóór dit arrest), zie ik – ten behoeve van de rechtspraktijk – aanleiding ten overvloede bij dit punt stil te staan, omdat ik mij de vraag heb gesteld hoe dit arrest zich verhoudt tot de eerdere rechtspraak waarnaar ik hiervoor heb verwezen.
2.15
Zoals ik hiervoor uiteen heb gezet, is het oordeel of sprake is van een ‘zo spoedig mogelijke’ bezorging als bedoeld in art. 13 lid 1 sub d van het Besluit voorbehouden aan de feitenrechter. Uit de (oudere) rechtspraak van de Hoge Raad lijkt te kunnen worden afgeleid dat een tijdsverloop tot en met ongeveer een week zonder nadere motivering door de feitenrechter in beginsel wordt geaccepteerd.7.De vraagt rijst echter of het arrest van 12 april 2022 een koersverandering betekent ten opzicht van deze jurisprudentie. Het arrest zou zo kunnen worden opgevat dat voor wat betreft verzendingen onder het ‘oude systeem’ zoals dat gold tot 1 januari 2019 – waarin kennelijk niet in een bewaring en transport bij -20 graden werd voorzien – voor de begrijpelijkheid van het oordeel dat van een ‘zo spoedig mogelijke’ bezorging sprake is, een nadere motivering van de feitenrechter wordt verlangd over de wijze van bewaring van het bloedmonster in het tijdsbestek tussen de afname en het ontvangst bij het laboratorium. Mijn ambtgenoot Hofstee zag zich met dezelfde vraag geconfronteerd in een zaak waarin het tijdsverloop vijf dagen was. Hofstee merkte hierover in een voetnoot (3) van zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2022:4798.het volgende op:
“Volledigheidshalve wijs ik erop dat uit HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568 (hierboven genoemd in het juridisch kader) kan worden afgeleid dat onder bepaalde omstandigheden concrete vaststellingen over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium nodig zijn voor een toereikend gemotiveerd oordeel dat de verzending van het afgenomen bloed in het licht van de gevolgde werkwijze ‘zo spoedig mogelijk’ en daarmee in overeenstemming met art. 13 eerste lid aanhef en onder d, Besluit heeft plaatsgevonden. Als ik voormeld arrest goed versta, worden dergelijke concrete vaststellingen vereist als het door het hof vastgestelde tijdsverloop tussen de bloedafname en de ontvangst van het bloedmonster door het laboratorium dusdanig is dat niet reeds op basis van het beperkte tijdsverloop tussen afname en ontvangst van het bloed is of kan worden gezegd dat de verzending van het afgenomen bloed ‘zo spoedig mogelijk’ en daarmee in overeenstemming met art. 13, eerste lid aanhef en onder d, Besluit heeft plaatsgevonden. Naar mijn inzicht is in de voorliggende zaak sprake van een geval waarin de vaststellingen van het hof over het tijdsverloop tussen bloedafname en ontvangst van het bloed voldoende grond bieden voor een begrijpelijk oordeel dat art. 13, eerste lid aanhef en onder d, Besluit is nageleefd. Vgl. voor een geval waarin het vastgestelde tijdsverloop dusdanig was – elf dagen – dat nadere motivering was vereist voor een begrijpelijk oordeel dat de verzending van het bloed voldoende spoedig had plaatsgevonden: HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6206, NJ 2012/350.”
2.16
Hofstee interpreteert het arrest van 12 april 2022 dus zo, dat in gevallen waarin sprake is van een beperkt tijdsverloop tussen afname van het bloed en ontvangst van het bloedmonster bij het laboratorium, het oordeel dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk is bezorgd geen nadere motivering behoeft. Maar wanneer de tijdspanne langer dan beperkt is (en het een geval van voor 1 januari 2019 betreft), de rechter nadere concrete vaststellingen zal moeten doen over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport (omdat dit tot 1 januari 2019 niet standaard werd gewaarborgd). De afdoening van de Hoge Raad van de zaak met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering, geeft geen uitsluitsel of deze uitleg juist is. Ik schaar mij achter de uitleg van Hofstee. Met name de laatste zinsnede in rechtsoverweging 2.6.3 van het arrest van 12 april 2022 dat “de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium” niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden, wijst in deze richting.
2.17
Overigens merk ik op dat art. 13 lid 1 sub d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer per 1 juli 2022 zodanig is gewijzigd dat de opsporingsambtenaar er voor moet zorgen dat het bloedmonster binnen vier weken wordt bezorgd bij het laboratorium.9.Bij de sinds januari 2019 ingevoerde wijze van bewaring en vervoer bij -20 graden, ziet de wetgever in een dergelijk lange termijn kennelijk geen problemen.
2.18
Voor wat betreft de onderhavige zaak ben ik (hoewel dus ten overvloede) in dat verband van mening dat het oordeel van het hof dat de bezorging van de bloedmonsters zes dagen na afname van het bloed als ‘zo spoedig mogelijk’ en daarmee in overeenstemming met art. 13 lid 1 sub d van het Besluit kan worden gezien, toereikend is gemotiveerd; ook zonder vaststellingen over de wijze van bewaring en transport.
3. Conclusie
3.1
Het middel faalt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2022
HR 27 maart 1990, NJ 1991, 42. Zie bijvoorbeeld ook recent HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:992 (art. 81 lid 1 RO), waarin het ging om een tijdsbestek van vijf dagen na de afname
HR 12 april, ECLI:NL:HR:2022:568.
HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6206.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld ECLI:NL:PHR:2020:745 onder 3.12, voorafgaand aan HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684, waarin hij het voorkomen van bederf en verwisseling van het bloedmonster noemt als achterliggende ratio.
Vgl. ook de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Silvis ECLI:NL:PHR:2012:BW6206: “Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat een vertraging in de verzending van het bloedmonster van een paar dagen tot een week rond bijvoorbeeld de kerstdagen door de Hoge Raad nog wordt geaccepteerd.”
Voorafgaand aan HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:992 (art. 81 lid 1 RO).
Besluit van 15 februari 2022, houdende wijziging van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers en het Besluit rijden onder invloed BES in verband met onder meer het wijzigen van de onderzoekstermijn voor bloedonderzoeken 15 februari 2022, Stb. 2022, 77, in werking getreden op 1 juli 2022, Stb. 2022, 142. Zie ook de noot van Vellinga onder het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:576, NJ 2022/239.