Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2004/25/EG betreffende het openbaar overnamebod (Dertiende richtlijn)
Artikel 4 Toezichthoudende autoriteit en toepasselijk recht
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 12-08-2022.
- Bronpublicatie:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Inwerkingtreding
11-02-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
1.
De lidstaten wijzen de autoriteit of autoriteiten aan die belast zijn met het toezicht op een bod dat onder de krachtens deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften valt. De aan te wijzen autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties, ofwel verenigingen of private lichamen die zijn erkend bij de nationale wetgeving dan wel door overheidsinstanties die bij het nationale recht uitdrukkelijk voor dat doel zijn gemachtigd. De lidstaten stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis met vermelding van de eventuele taakverdeling. De lidstaten dragen er zorg voor dat deze autoriteiten hun taken onpartijdig en onafhankelijk van alle partijen bij het bod uitoefenen.
2
a)
De toezichthoudende autoriteit die ten aanzien van een bod bevoegd is, is de autoriteit van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft, indien de effecten van die vennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat zijn toegelaten.
b)
Zijn de effecten van de doelvennootschap niet toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft, dan is de ten aanzien van het bod bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten wel tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.
Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan is de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt werden toegelaten.
c)
Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan één lidstaat tegelijk voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan bepaalt de doelvennootschap welke toezichthoudende autoriteit van deze lidstaten ten aanzien van het bod bevoegd is door die gereglementeerde markten en de desbetreffende toezichthoudende autoriteiten op de eerste handelsdag in kennis te stellen van haar keuze.
Indien de effecten van de doelvennootschap op de in artikel 21, lid 1, vermelde datum reeds in meer dan één lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en die toelatingen gelijktijdig zijn verkregen, komen de toezichthoudende autoriteiten van die lidstaten binnen vier weken na de in artikel 21, lid 1, vermelde datum overeen welke toezichthoudende autoriteit ten aanzien van het bod bevoegd is. Bij gebreke van een besluit van de toezichthoudende autoriteiten wijst de doelvennootschap de bevoegde toezichthoudende autoriteit aan op de eerste handelsdag volgend op het verstrijken van die periode van vier weken.
d)
De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder c) bedoelde besluiten openbaar worden gemaakt.
e)
In de onder b) en c) bedoelde gevallen worden aangelegenheden in verband met de geboden vergoeding, in het bijzonder de prijs, alsmede aangelegenheden in verband met de biedingsprocedure, in het bijzonder informatie over het besluit van de bieder om een bod uit te brengen, de inhoud van het biedingsbericht en de openbaarmaking van het bod, behandeld volgens de voorschriften van de lidstaat van de bevoegde toezichthoudende autoriteit. Voor aangelegenheden in verband met de informatieverstrekking aan de werknemers van de doelvennootschap en aangelegenheden in verband met het vennootschapsrecht, in het bijzonder het percentage van de stemrechten waarmee zeggenschap wordt verkregen en eventuele afwijkingen van de biedplicht, alsmede de voorwaarden waaronder het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap handelingen mag verrichten die het bod zouden kunnen dwarsbomen, zijn de toepasselijke voorschriften die van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft en is de toezichthoudende autoriteit van deze lidstaat bevoegd.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle personen die bij hun toezichthoudende autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, gebonden zijn door het beroepsgeheim. Onder het beroepsgeheim vallende gegevens mogen aan geen enkele persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij zulks geschiedt op grond van wettelijke bepalingen.
4.
De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten in de zin van deze richtlijn en de andere autoriteiten die toezicht houden op kapitaalmarkten, in het bijzonder overeenkomstig Richtlijn 93/22/EEG, Richtlijn 2001/34/EG, Richtlijn 2003/6/EG en Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten, werken samen en wisselen gegevens uit telkens wanneer dat voor de toepassing van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften noodzakelijk is, en met name in de in lid 2, onder b), c) en e), bedoelde gevallen. Aldus uitgewisselde gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht waaraan eenieder gehouden is die werkzaam is of is geweest bij de toezichthoudende autoriteiten die de gegevens ontvangen. De samenwerking omvat de bevoegdheid om juridische documenten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van maatregelen van bevoegde toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot biedingen, officieel te doen toekomen, alsmede andere bijstand waarom de betrokken toezichthoudende autoriteiten redelijkerwijs kunnen verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar werkelijke of vermeende inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften.
5.
De toezichthoudende autoriteiten beschikken over alle bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken, waartoe met name behoort de taak er zorg voor te dragen dat de partijen bij het bod de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven.
Met inachtneming van de in artikel 3, lid 1, omschreven algemene beginselen kunnen de lidstaten in de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften voorzien in afwijkingen van die voorschriften:
- i)
door dergelijke afwijkingen in hun nationale voorschriften op te nemen om rekening te houden met omstandigheden die op nationaal niveau worden vastgesteld,
en/of
- ii)
door hun toezichthoudende autoriteiten, op hun bevoegdheidsterreinen de bevoegdheid verlenen om van die nationale voorschriften af te wijken, teneinde rekening te houden met de in punt i) bedoelde omstandigheden of met andere specifieke omstandigheden, waarbij in het laatste geval een met redenen omkleed besluit moet worden vereist.
De lidstaten zorgen ervoor dat artikel 5, lid 1, van deze richtlijn niet van toepassing is in geval van toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) of titel V van Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet.
6.
Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om rechterlijke of andere instanties aan te wijzen die tot taak hebben geschillen te beslechten en uitspraak te doen over onregelmatigheden die zich in een biedingsprocedure hebben voorgedaan; zij laat ook de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om te bepalen of en onder welke omstandigheden partijen bij een bod het recht hebben om een administratieve of gerechtelijke vordering in te stellen. Met name laat deze richtlijn de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat onverlet om een vordering niet ontvankelijk te verklaren en om zich uit te spreken over de vraag of een dergelijke vordering gevolgen heeft voor het resultaat van het bod. Deze richtlijn laat tevens de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om rechtsregels vast te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten of de beslechting van geschillen tussen de partijen bij een bod.
Voetnoten
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandkoming van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/ EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365 en Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/ EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PB L 022 van 22.1.2021, blz. 1).