HR, 28-01-2014, nr. 13/03291
ECLI:NL:HR:2014:188
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
13/03291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:188, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2433, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2433, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:188, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. I.c. gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van o.m. geldbedragen die naar het oordeel van het Hof afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven welke kennelijk verband houden met kort gezegd het bewezenverklaarde bezit van een vuurwapen en cocaïne, en heeft het Hof geoordeeld dat zulks (medeplegen van) witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
28 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/03291
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 november 2012, nummer 23/002158-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terug- of verwijzing van de zaak naar het/een Gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 5 bewezenverklaarde medeplegen van "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 19 oktober 2010, te Oostzaan, tezamen en in vereniging met een ander, 39.935 euro en 23.855 bolivares en 10.110 arabische emir en twee horloges (merk Rolex) en een horloge (merk Audemars Piquet) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft met betrekking tot een op het onder 5 tenlastegelegde gericht bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"In de woning van de verdachte zijn aanzienlijke geldbedragen aangetroffen in verschillende valuta's en in kleine coupures. Daarnaast is een drietal dure horloges aangetroffen.
Vooropgesteld moet worden dat het opsporingsonderzoek in de onderhavige strafzaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld en de horloges. Dit staat echter niet in de weg aan een bewezenverklaring van witwassen, nu onder omstandigheden kan en mag worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat deze vermogensbestanddelen van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is het volgende van belang. In de woning van de verdachte zijn tevens een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en een vuurwapen aangetroffen. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gepaard gaan met (de aanwezigheid van) grote hoeveelheden contant geld. Deze omstandigheden tezamen vormen zulke sterke aanwijzingen voor een criminele herkomst van het bij de verdachte aangetroffen geld, dat het hof deze voldoende acht voor een bewezenverklaring dat dit geld en de dure horloges (on)middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Tevens rechtvaardigen deze omstandigheden een vermoeden van witwassen. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft over de gepretendeerde herkomst van het geld.
(...)
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat noch uit de door de verdachte overgelegde stukken, noch anderszins, aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geld en de horloges een legale herkomst hebben. De daartoe aangevoerde informatie is niet zodanig concreet dat van het openbaar ministerie mag worden gevergd dat hij een nader onderzoek doet instellen zoals door de verdediging is betoogd.
Subsidiair heeft de verdediging, met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN BM4440), gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het ten laste gelegde witwassen. Het enkele voorhanden hebben door de verdachte van geld en horloges die afkomstig zijn van een door de verdachte zelf begaan misdrijf kan niet worden aangemerkt als witwassen.
Voor witwassen wordt in beginsel een handeling gevergd die er op is gericht om de eigen criminele opbrengsten veilig te stellen. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte een dergelijke handeling heeft verricht.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat, ook in het geval het witwassen de opbrengsten uit eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vast is komen te staan dat het enkele voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen, kan de gedraging van de verdachte niet als witwassen worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat daarvan in het geval van de verdachte geen sprake is. Immers heeft de verdachte handelingen moeten verrichten om in het bezit te komen van het geld en de horloges. Om de drugs, de horloges en het wapen in bezit te krijgen heeft hij deze moeten verwerven door deze met de opbrengsten van criminele activiteiten aan te schaffen. Deze handelingen nu zijn als witwassen aan te merken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen en horloges."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
2.4.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van onder meer geldbedragen die naar het oordeel van het Hof afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven welke kennelijk verband houden met kort gezegd het bewezenverklaarde bezit van een vuurwapen en cocaïne, en heeft het Hof geoordeeld dat zulks (medeplegen van) witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014.
Conclusie 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Witwassen. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. I.c. gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van o.m. geldbedragen die naar het oordeel van het Hof afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven welke kennelijk verband houden met kort gezegd het bewezenverklaarde bezit van een vuurwapen en cocaïne, en heeft het Hof geoordeeld dat zulks (medeplegen van) witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 13/03291
Mr. Wortel
Zitting 17 december 2013
conclusie inzake
[verdachte]
1.1 Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 30 november 2012 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte wegens (3) “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, (4) “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en (5) “medeplegen van witwassen” is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijkomende beslissingen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen.
1.2 Namens de verdachte heeft mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld.
2. Ten laste van de verdachte is, voor zover van belang voor beoordeling van de voorgestelde middelen, bewezenverklaard dat:
“hij op 19 oktober 2010, te Oostzaan, tezamen en in vereniging met een ander, 39.935 euro en 23.855 bolivares en 10.110 arabische emir en twee horloges (merk Rolex) en een horloge (merk Audemars Piquet) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
3.1 Het eerste middel behelst de klacht dat deze bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd omdat de gebezigde bewijsmiddelen, met name in het licht van hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd, niet het oordeel kunnen dragen dat de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen op enigerlei wijze van misdrijf afkomstig zijn.
3.2 Het middel faalt. Het Hof heeft in tamelijk uitvoerige overwegingen uiteengezet waarom de stellingen van de verdachte met betrekking tot een legale herkomst/financiering van die bij hem aangetroffen voorwerpen en de in dat verband door de verdediging overgelegde stukken geen geloofwaardige verklaring voor de herkomst van die voorwerpen opleveren, en waarom wèl kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat deze vermogensbestanddelen van misdrijf afkomstig zijn.
Dit aan de feitenrechter voorbehouden oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nog breedvoeriger motivering.
4.1 Het tweede middel klaagt er in hoofdzaak over dat de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen en de overwegingen van het Hof niet kan worden afgeleid dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld en de horloges.
4.2 Het Hof heeft overwogen, voor zover bij de beoordeling van dit middel van belang:
“Subsidiair heeft de verdediging, met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN BM4440), gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het ten laste gelegde witwassen. Het enkele voorhanden hebben door de verdachte van geld en horloges die afkomstig zijn van een door de verdachte zelf begaan misdrijf kan niet worden aangemerkt als witwassen.
Voor witwassen wordt in beginsel een handeling gevergd die er op is gericht om de eigen criminele opbrengsten veilig te stellen. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte een dergelijke handeling heeft verricht.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat, ook in het geval het witwassen de opbrengsten uit eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vast is komen te staan dat het enkele voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen, kan de gedraging van de verdachte niet als witwassen worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat daarvan in het geval van de verdachte geen sprake is. Immers heeft de verdachte handelingen moeten verrichten om in het bezit te komen van het geld en de horloges. Om de drugs, de horloges en het wapen in bezit te krijgen heeft hij deze moeten verwerven door deze met de opbrengsten van criminele activiteiten aan te schaffen. Deze handelingen nu zijn als witwassen aan te merken.”
4.3 Terzijde merk ik op dat het middel nog een tweede klacht bevat die hoe dan ook niet kan slagen. Dat is de klacht dat het Hof de bewezenverklaring heeft gedenatureerd door in zijn overwegingen te betrekken dat de daar genoemde voorwerpen zijn verworven, terwijl de bewezenverklaring alleen het voorhanden zijn betreft.
Ik zie geen enkele reden waarom het Hof de wijze van verwerving (met name de bekostiging met crimineel geld) niet als redengevend zou mogen beschouwen voor het verhullende/verbergende karakter van het voorhanden hebben van die aldus verkregen voorwerpen, en denaturering van de tenlastelegging kan ik daar zeker niet in zien.
In verband met deze klacht wordt in de toelichting op het middel verder opgemerkt dat het Hof in zijn overwegingen verwijst naar “de drugs, de horloges en het wapen”, terwijl de bewezenverklaring van dit feit naast de horloges geldbedragen noemt, maar geen drugs en evenmin een wapen. Ook daarin kan, anders dan in de toelichting op het middel bij 11.12 is gesteld, geen “(feitelijke) denaturering” worden gezien.
De gedachte kwam bij me op dat hier sprake kan zijn van een misverstand, in die zin dat onvoldoende is onderkend dat het in de rechtspraak ontwikkelde begrip ‘denaturering’ is georiënteerd op de tenlastelegging. Dan gaat het namelijk om een bewezenverklaring waarbij aan de bewoordingen van de tenlastelegging een andere betekenis is toegekend dan de steller van die tenlastelegging kennelijk voor ogen heeft gehad. Deze onderdelen van het middel hebben, als ik het goed zie, niets te maken met uitleg van de tenlastelegging, maar doelen simpelweg op een bewijsmanco. In dat verband zal bezien moeten worden welke betekenis de woorden “de drugs, de horloges en het wapen” in ’s Hofs overweging kunnen hebben, maar dat valt samen met het primaire middelonderdeel.
4.4 Met betrekking tot de hoofdklacht in dit middel merk ik het volgende op. In hoger beroep wees de verdediging op HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655. In de toelichting op het middel worden nog andere uitspraken genoemd, waaronder HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302. In deze arresten, waarmee het Hof in de onderhavige zaak uiteraard nog geen rekening kon houden, is de in het arrest van 26 oktober 2010 uitgezette lijn gepreciseerd. Deze uitspraken beogen te waarborgen dat het voorhanden hebben of verwerven van het door eigen misdrijf verkregen gewin slechts dan als ‘witwassen’ strafbaar is, en dus een zelfstandig strafbaar feit oplevert, indien de wijze van voorhanden hebben of verwerven een specifiek verwijt rechtvaardigt naast de strafbaarheid (om welke reden dan ook) van de gedraging die tot bezitsverkrijging voerde. In dat geval zal de rechter dus moeten motiveren hoe hij heeft vastgesteld dat de verdachte het voorwerp in kwestie niet slechts heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, maar dat diens gedragingen kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp.
4.5 Ten aanzien van de praktische toepassing van dit motiveringsvoorschrift houd ik de aarzelingen die ook in de onlangs genomen conclusie inzake griffienummer 12/05764 al even werden aangestipt. Het vertrekpunt blijft in de bovengenoemde uitspraken dat wetstekst noch wetshistorie eraan in de weg staan dat iemand wordt veroordeeld voor één van de in de art. 420bis en 420quater Sr genoemde gedragingen, verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf. Ik vind het buitengewoon lastig om aan dat uitgangspunt recht te blijven doen en tegelijkertijd voldoende onderscheidende betekenis te geven aan het ‘kennelijk op verbergen/verhullen van de criminele herkomst gericht’.
Dat hangt er vooral mee samen dat het bezit van (betrekkelijk) grote hoeveelheden contant geld in veel gevallen rechtstreeks samenhangt met de succesvolle uitvoering van een misdrijf, maar omgekeerd ook (als ervaringsregel) gezegd kan worden dat bij een niet-criminele levenswandel, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet spoedig te verwachten is dat iemand zo veel contant geld in bezit heeft. Hetzelfde geldt voor het bezit van luxe artikelen die met de bekende, legale middelen van bestaan niet in overeenstemming zijn te brengen.
4.6 Het thuis voorhanden hebben van een bedrag aan contant geld, zó groot dat een oppassende doorsneeburger het al lang naar de bank zou hebben gebracht, zo niet voor de rente dan toch minstens voor de veiligheid, roept verbazing op. Misschien kan die verbazing worden weggenomen, maar als een bevredigende (gedocumenteerde) verklaring uitblijft, blijft de gedachte zich opdringen dat de reden voor het aanhouden van die contanten is gelegen in beduchtheid voor lastige vragen van bankemployés of van de belastinginspecteur. Met andere woorden: zou niet te verdedigen zijn, en eigenlijk wel voor de hand liggen, dat het thuis voorhanden hebben van veel contant geld spoedig (bij uitblijven van een bijzondere, steekhoudende verklaring) mag worden gezien als een poging de onwettige herkomst te verbergen of te verhullen? De vervolgvraag is dan wat de rechter nog aan bijzonderheden moet vaststellen om toereikend te motiveren dat er inderdaad sprak is van ‘witwassen’. Is relevant dat de stapeltjes bankbiljetten verspreid over de woning zijn gevonden, of op zulke plaatsen als de vrieskist of de wasmand? Of dat er vreemde valuta bij zaten die kunnen corresponderen met een bepaald type delict, zoals Zuid Amerikaans geld kan passen bij de handel in cocaïne? Meer algemeen gezegd: als we het er over eens zijn dat – behoudens makkelijk te documenteren bijzondere omstandigheden – het bezit van een groot bedrag aan contant geld is te beschouwen als een afwijking van het normale gedragspatroon, wat moet de rechter dan nog méér vaststellen om de kennelijke toeleg op verbergen/verhullen van de criminele herkomst aan te nemen?
4.7 Eenzelfde twijfel koester ik ten aanzien van het (verwerven en) voorhanden hebben van kostbare snuisterijen zoals horloges of automobielen. Zou men niet mogen aannemen dat zulke aankopen, gedaan door degene die de rechter niet kan overtuigen van voldoende legale middelen, in de regel zullen zijn ingegeven door de gedachte dat op die manier koopkracht kan worden ontleend aan geld dat voor het oog van de wereld niet te verantwoorden is? Een beetje retorisch geformuleerd: ervan uitgaande dat een drugshandelaar of een zwendelaar de bank zal mijden omdat daar lastige vragen kunnen worden verwacht, ligt het dan niet voor de hand om de gang naar de juwelier of de autohandelaar, die niet zo nieuwsgierig zijn of met stromannen om de tuin geleid kunnen worden, aan te merken als een gedraging die is gericht op verbergen/verhullen van de criminele herkomst van het slechts via deze omweg bruikbare geld?
4.8 Bij al deze onzekerheid komt het me dringend aangewezen voor de feitenrechter zo precies mogelijk uiteen te zetten hoe aan de in de bovengenoemde uitspraken ontwikkelde motiveringsplicht kan worden voldaan. Dat is geen sinecure als tegelijkertijd vermeden moet worden dat het nog steeds geldende uitgangspunt –de strafbaarheid van witwassen van eigen crimineel gewin is niet bij voorbaat uitgesloten – in de praktijk geheel zal worden losgelaten, hetgeen op het bezwaar zou stuiten dat de wetgeving juist naar een verruiming van het bereik van de onderhavige strafbaarstellingen tendeert, vgl. art. 1 Richtlijn 2005/60/EG, Pb EU 2005, L 309.
4.9 Het zal duidelijk zijn dat ik ten aanzien van het bewezenverklaarde witwassen van de horloges weinig reden tot ingrijpen zie. De door het Hof gekozen bewijsconstructie houdt niet in dat die horloges door enig bepaald, door hemzelf begaan misdrijf in het bezit van de verdachte zijn gekomen. De zin “[o]m de drugs, de horloges en het wapen in bezit te krijgen heeft hij deze moeten verwerven door deze met de opbrengsten van criminele activiteiten aan te schaffen” zal aldus verstaan moeten worden dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte kennelijk veel geld heeft kunnen spenderen (de bewezenverklaring onder 4 houdt in dat de verdachte bijna 90 gram cocaïne in bezit had) en het ontbreken van een aannemelijke legale financiering in combinatie met de aard van de aangeschafte voorwerpen, die wat de cocaïne en het wapen betreft een indicatie vormen voor betrokkenheid bij misdadig gedrag, voldoende aanwijzing oplevert dat de horloges zijn gekocht met crimineel verkregen geld.
In de door het Hof gekozen bewijsvoering zijn de horloges dus geen rechtstreekse “buit” van een zelf begaan misdrijf, zodat een nadere verantwoording van een kennelijke gerichtheid op verbergen of verhullen van de criminele herkomst niet aan de orde is. Ik neem aan dat het Hof dit tot uitdrukking heeft willen brengen met de zin “[h]et hof is van oordeel dat daarvan in het geval van de verdachte geen sprake is”.
4.10 Voor zover die overweging op de bij de verdachte aangetroffen geldbedragen slaat, kan ik haar niet zonder meer volgen. Ik wil wel aannemen dat er in het algemeen handelingen verricht zullen moeten worden om aan geld te komen, maar juist omdat het Hof (in een hiervoor niet weergegeven deel van zijn overwegingen) heeft benadrukt dat er geen “direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld en de horloges” is, heeft vastgesteld dat de verdachte het (Nederlands en buitenlands) geld in kleine coupures voorhanden had, en in zijn overwegingen ook een verband met verdovende middelen heeft gelegd, sluit de bewijsvoering niet uit dat het geld rechtsreeks door eigen misdrijf is verkregen.
Uitgaande van de hiervoor, bij 4.5 genoemde uitspraken van de Hoge Raad zou dus nader uiteengezet moeten zijn waarom kan worden aangenomen waarom het (voorgezet) bezit van de geldbedragen er kennelijk toe strekte de misdadige herkomst daarvan te verbergen of te verhullen, en die nadere uiteenzetting is in de bestreden uitspraak niet te vinden.
Het middel is dus ten dele terecht voorgesteld.
5. Het eerste middel leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
In verband met het gedeeltelijk slagen van het tweede middel strekt deze conclusie ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de strafoplegging, met terug- of verwijzing van de zaak naar het/een Gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
wnd A-G