Einde inhoudsopgave
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 3 Onderzoek van de geloofsbrieven
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2019
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
22-11-2019, PbEU 2019, L 302 (uitgifte: 22-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
02-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-11-2019, PbEU 2019, L 302 (uitgifte: 22-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
1.
Na de algemene verkiezingen voor het Europees Parlement verzoekt de Voorzitter de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Parlement onverwijld de namen van de gekozen leden mee te delen zodat alle leden vanaf de opening van de eerste vergadering na de verkiezingen daadwerkelijk in het Parlement zitting kunnen nemen.
Tegelijkertijd vestigt de Voorzitter de aandacht van deze autoriteiten op de desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 en verzoekt hen de nodige maatregelen te treffen teneinde elke vorm van onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te voorkomen.
2.
De leden van wie de verkiezing aan het Parlement is meegedeeld, leggen, alvorens in het Parlement zitting te nemen, schriftelijk een verklaring af dat zij geen functie bekleden die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, lid 1 of lid 2, van de Akte van 20 september 1976. Na de algemene verkiezingen wordt deze verklaring zo mogelijk niet later dan zes dagen voor de eerste vergadering van de verkiezingen van het Parlement afgelegd. Zolang de geloofsbrieven van de leden nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, nemen de betrokkenen met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen, mits zij de bovengenoemde schriftelijke verklaring hebben ondertekend.
Wanneer aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten wordt vastgesteld dat een lid een functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, lid 1 of lid 2, van de Akte van 20 september 1976, constateert het Parlement op basis van de door zijn Voorzitter verstrekte informatie dat de zetel vacant is.
3.
Op basis van een verslag van de bevoegde commissie gaat het Parlement onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven en beslist het over de geldigheid van het mandaat van elk der nieuwgekozen leden, alsmede over eventuele bezwaren, ingebracht op grond van de Akte van 20 september 1976, met uitsluiting van die welke krachtens deze akte uitsluitend vallen onder de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst.
Het verslag van de bevoegde commissie is gebaseerd op de officiële bekendmaking door elke lidstaat van de volledige verkiezingsuitslag, onder vermelding van de namen van de gekozen kandidaten en van die van hun eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde.
Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard als de door dit artikel alsmede bijlage I van het Reglement vereiste schriftelijke verklaringen zijn opgesteld.
4.
Het Parlement gaat op grond van een voorstel van zijn bevoegde commissie onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven van individuele leden die uitgaande leden vervangen en kan zich op elk tijdstip uitspreken over eventuele bezwaren over de geldigheid van het mandaat van een lid.
5.
Indien de benoeming van een lid voortvloeit uit de terugtrekking van kandidaten van dezelfde lijst, ziet de bevoegde commissie erop toe dat de betrokken terugtrekking plaatsvond in overeenstemming met de geest en de letter van de Akte van 20 september 1976 en met artikel 4, lid 2, van het Reglement.
6.
De bevoegde commissie ziet erop toe dat alle voor de verkiesbaarheid van een lid of voor de verkiesbaarheid of volgorde van de vervangers relevante gegevens onverwijld door de autoriteiten van de lidstaten of de Unie ter kennis van het Parlement worden gebracht en dat in geval van een benoeming daarbij melding wordt gemaakt van de datum waarop de benoeming van kracht wordt.
Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van een lid een procedure openen op grond waarvan het mandaat van dit lid vervallen zou kunnen worden verklaard, verzoekt de Voorzitter deze autoriteiten hem regelmatig op de hoogte te stellen van de voortgang van de procedure. Hij verwijst de zaak naar de bevoegde commissie, op voorstel waarvan het Parlement zich over de zaak kan uitspreken.