Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/9.2.3.2
9.2.3.2 Contractuele (bijzondere) kwaliteitsrekening en de zaak Koren q.q./Tekstra q.q.
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396946:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor een goed voorbeeld daarvan het hiervoor in noot 10 genoemde arrest Hof Amsterdam 3 mei 2001 (fOR 2002/84, m.nt. A. Steneker); zie ook nog hierna noot 40.
Zie HR 12 januari 2001, NJ 2002, 371, m.nt. HP; JOR 2001/50, m.nt. Kortmann en Steneker.
Zie het eerder in de noten 10 en 38 genoemde arrest Hof Amsterdam 3 mei 2001 (fOR 2002/84, m.nt. A. Steneker) waarin dat is gebeurd.
Zie aldus in NJ 2002, 371 (p. 2040, l.k.).
In een door de Rechtbank Zwolle (15 november 2000, JOR 2001/49, m.nt. Kortmann en Steneker) berecht geval zou door de Ontvanger, indien juist zou zijn dat sprake was van een bijzondere kwaliteitsrekening (bij de Bank) op naam van de advocaten van beide partijen, dan ten onrechte onder de Bank derdenbeslag gelegd zijn. De rechtbank kon echter aan deze kwestie (zie ook de noot onder 3 en 4) voorbijgaan, omdat hiervan door de Bank geen punt was gemaakt, en zij bovendien reeds overeenkomstig die - achteraf bezien onjuiste - Verklaring tot betaling aan de Ontvanger was overgegaan. In appèl is opnieuw door de Bank de vraag aan de orde gesteld of haar ter zake een vordering uit onverschuldigde betaling toekomt (zie daarover § 53.4.4, met name nr. 250, onder 1, met daarbij noot 221).
Zie daarover ook A.M. Avezaat, De kwaliteitsrekening, 2002, p. 46-47.
520. Zoals hiervoor (nr. 519) reeds is aangestipt, komt het in de praktijk regelmatig voor dat, in geval van geschillen waarover tussen twee of meer partijen geprocedeerd wordt of zal gaan worden, een bijzondere rekening wordt geopend waarop het omstreden bedrag (vaak de opbrengst van een beslagen onroerende zaak of ander goed) wordt gestort. Zo'n rekening wordt dan meestal gesteld op naam van de advocaten van de strijdende partijen, met (o.m.) de bepaling dat zij daarover uitsluitend gezamenlijk kunnen beschikken. Een dergelijke rekening kan uiteraard ook worden gesteld op naam van (bijv.) alléén de notaris, mits duidelijk - conform het arrest inzake Slis Stroom (zie hiervoor nr. 515) - met vermelding van zijn hoedanigheid en de namen van partijen die bij het geschil betrokken zijn. In de praktijk wordt meestal maar zeker niet altijd en ook niet steeds even duidelijk en deskundig1 - een depot-overeenkomst opgemaakt waarin de rechten en verplichtingen van partijen zijn vastgelegd. Het belangrijkste punt om goed te regelen is uiteraard wélke partij, onder wélke voorwaarde(n) uiteindelijk recht op uitkering van het depotbedrag (vermeerderd met rente) kan doen gelden. De bank waar de te verdelen geldsom is gestort, zal in de regel niet op de hoogte zijn van deze afspraken. Zij heeft uitsluitend te maken met degene op wiens naam de rekening is ingesteld, zij het dat uit die tenaamstelling wél blijkt dat de rekeninghouder niet zélf de materiële rechthebbende is.
In de zaak Koren q.q./Tekstra q.q.2 heeft de Hoge Raad de gelegenheid gekregen een oordeel te geven over het rechtskarakter van een bij overeenkomst in het leven geroepen bijzondere - in dit geval ook: notariële - kwaliteitsrekening. Op de door de notaris in zijn naam en hoedanigheid geopende rekening, werd de (netto- )opbrengst van een voordien in beslag genomen en daarna verkochte onroerende zaak gestort. Een en ander was in dit geval al geschied vóórdat de partij (K), die als bestuurder door Mr. Tekstra in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van een besloten vennootschap op grond van art. 2:248 persoonlijk aansprakelijk was gesteld, ook zélf failliet werd verklaard. Vóór het faillissement van K was ook al afgesproken dat het door de notaris beheerde depot zou worden uitgekeerd aan diegene die in het geschil definitief in het gelijk zou worden gesteld, waartoe de notaris dan van beide partijen opdracht zou moeten krijgen. Mr. Koren vorderde echter, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van K, van (o.a.) de notaris onmiddellijke vrijgave van het gehele depot ten behoeve van de boedel. De notaris weigerde hieraan zijn medewerking te verlenen, omdat dit verzoek niet, conform de overeengekomen depot-voorwaarden, mede door Mr. Tekstra werd gedaan. Het zal duidelijk zijn dat, wanneer de vordering Mr. Koren zou worden toegewezen, het doel van deze bijzondere kwaliteitsrekening - goederenrechtelijke afzondering van het gedeponeerde bedrag van bérde vermogens - geheel zou worden voorbij geschoten. Door de rechtbank werd de vordering van Mr. Koren afgewezen. Na tegen dat vonnis ingestelde sprongcassatie (art. 398), oordeelde de Hoge Raad over een en ander als volgt (r.o. 33.):
'Bij de beoordeling van dit onderdeel moet het volgende worden vooropgesteld. In zijn arrest van 3 februari 1984, nr. 12219, NJ 1984, 752, heeft de Hoge Raad - voor zover thans van belang - geoordeeld "(...) dat niet de weg is gekozen van storting van het bedrag op een afzonderlijke rekening ten name van de notaris met vermelding van diens hoedanigheid van opdracht-nemer van de betreffende koper en verkoper, noch een - wat betreft het afgescheiden blijven van het overgemaakte bedrag van het vermogen van de notaris - daarmee gelijk te stellen weg". Aldus heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard van de bijzondere notariële kwaliteitsrekening, geopend voor één transactie. Ook onder de werking van art. 3:84 lid 3 BW "blijft (toegelaten) de figuur van de girorekening die door bijv. een notaris ten behoeve van één of meer anderen wordt geopend in dier voege dat het daarop gestorte bedrag niet in zijn vermogen valt, mits van de hoedanigheid waarin hij ten behoeve van die anderen optreedt, uit de tenaamstelling van de rekening blijkt", aldus Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1202. Voormeld arrest heeft voorts voor de wetgever de aanleiding gevormd om in art. 25 van de nieuwe Wet op het Notarisambt een regeling te treffen voor de algemene notariële kwaliteitsrekening. Blijkens deze bepaling is de notaris als lasthebber van de gerechtigden tegenover de kredietinstelling bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening. Rechthebbenden op het saldo van de bijzondere rekening zijn degenen ten behoeve van wie gelden op die rekening zijn bijgeschreven, onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden. Tussen deze rechthebbenden geldt met betrekking tot die gelden een gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1 BW.
Met het in de vorige alinea overwogene strookt het ook bij een bijzondere notariële kwaliteitsrekening aan te nemen dat de gezamenlijke rechthebbenden deelgenoot zijn in een gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1 BW. De deelgenoten hebben bij de verdeling van deze gemeenschap een voorwaardelijk recht op toedeling van de door de notaris beheerde vordering op de kredietinstelling. Wordt een van de deelgenoten failliet verklaard, dan brengt het beginsel dat de curator vermogensrechtelijk dezelfde positie inneemt als de gefailleerde ten opzichte van zijn wederpartij had of zou hebben gehad, mee dat het voorwaardelijk recht dat aan de deelgenoot toekwam in diens faillissement valt.'
Nadere analyse van dit arrest
521. Hoewel deze overwegingen aan duidelijkheid weinig te wensen overlaten, zullen er toch een paar kanttekeningen bij dit arrest worden geplaatst. De in dit geval in het leven geroepen
'bijzondere notariële kwaliteitsrekening'
is door de Hoge Raad, wat rechtskarakter en rechtsgevolgen betreft, volledig op één lijn gesteld met de in art. 25 Wet op het notarisambt vorm gegeven algemene notariële kwaliteitsrekening. Ook bij de bijzondere (notariële) kwaliteitsrekening en de daarop gestorte gelden, is tussen de rechthebbenden sprake van een ('eenvoudige') gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1
'met betrekking tot die gelden.'
Bij de verdeling van deze gemeenschap (vgl. art. 3:178 lid 1) - die in dit geval slechts bestond tussen twee rechthebbenden, maar ook méér rechthebbenden zal kunnen omvatten - hebben de deelgenoten
'een voorwaardelijk recht van toedeling van de door de notaris beheerde vordering op de kredietinstelling.'
Ook hier hebben de deelgenoten dus niet een rechtstreeks vorderingsrecht jegens de bank, ook al zijn alleen zij of hun curator gezamenlijk de (voorwaardelijk) rechthebbenden van dat vorderingsrecht. Op deze wijze vallen de vorderingsrechten met betrekking tot het saldo ook hier rechtens buiten het vermogen van de notaris, die immers alleen als lasthebber tot beheer en beschikking ter zake jegens de bank bevoegd is. Het zal, ten slotte, van de contractuele regeling van de onderlinge verhouding tussen de deelgenoten afhangen, wanneer en na vervulling van wélke voorwaarden, een der deelgenoten definitief - via in dit geval de notaris - aanspraak kan maken op toedeling van het gedeponeerde bedrag. Het is dus van wezenlijk belang, zoals ook hiervoor (nr. 520, eerste alinea) reeds is aangestipt, de onderlinge verhouding zódanig duidelijk en expliciet te regelen, dat het onder beheer van de notaris (of andere opdrachtnemer) te storten bedrag onvoorwaardelijk in goederenrechtelijke zin van het vermogen van de notaris (of die ander) afgescheiden is én blijft (zie r.o. 33, eerste volzin), en voorshands ook (voorwaardelijk) van dat van de onderscheiden deelgenoten. Zou dat in het geval Koren q.q./Tekstra q.q. niet goed zijn geregeld, dan zou de vordering van Koren q.q. voor toewijzing vatbaar zijn geweest.3 Ten slotte rijst uiteraard nog de vraag of hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft aanvaard, uitsluitend geldt voor een bij overeenkomst in het leven geroepen bijzondere notariële kwaliteitsrekening, of dat deze beslissing een meer algemene betekenis heeft. Anders gezegd: kan hetgeen dat weliswaar naar analogie van art. 25 Wet op het notarisambt is aanvaard ook op andere, al dan niet professionele, opdrachtnemers (zoals advocaten, incassobureaus en andere intermediairs) worden toegepast? Met H.J. Snijders lijkt in elk geval het volgende te kunnen worden aangenomen4:
'Ik voorspel dat de ingezette trend ten gunste van de erkenning van kwaliteitsrekeningen niet gauw gebroken zal worden.'
Deze voorspelling zal nog te meer aan kracht winnen naar mate wetgeving langer uitblijft. Bovendien zal het ook voor de wetgever - die immers juist heeft aangegeven de ontwikkelingen in de rechtspraak te willen afwachten - steeds moeilijker worden om de voor de algemene en nu ook de bijzondere (notariële) kwaliteitsrekening aanvaarde regels, voor andere (algemene en bijzondere) kwaliteitsrekeningen in wezenlijk andere zin vorm te geven. Mits een en ander goed en duidelijk in de onderlinge verhouding tussen de aanstaande deelgenoten wordt geregeld, en daarbij met name ook de juridische positie van de opdrachtnemer/rekeninghouder duidelijk gemarkeerd wordt, is met het arrest inzake Koren q.q./Tekstra q.q. vermoedelijk de trend gezet op het gebied van contractuele bijzondere kwaliteitsrekeningen. Een en ander heeft uiteraard ook zijn gevolgen voor het leggen van derdenbeslag (zie nr. 522), en mogelijk ook voor andere vormen van reeds bestaande bijzondere rekeningen (zie nr. 523).
Het leggen van derdenbeslag en afwikkeling daarvan
522. Uit het hiervoor (nrs. 520 en 521) betoogde volgt dat, er van uitgaande dat de rechthebbende/deelgenoot een (voorwaardelijk) vorderingsrecht jegens de notaris of een andere opdrachtnemer 'in kwaliteit' heeft, een schuldeiser van die rechthebbende/deelgenoot ook te zijnen laste onder de notaris of andere persoon derdenbeslag moet leggen. Evenals is voorgeschreven in art. 25 lid 5 Wet op het notarisambt (resp. art. 19 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet) dient dit beslag dus niet onder de kredietinstelling - de bank - te worden gelegd.5 Deze is immers niets aan de rechthebbende/deelgenoot als beslagdebiteur verschuldigd, maar alleen aan de opdrachtnemer 'in kwaliteit' van rekeninghouder, terwijl de bank ook niet bekend is met de onderlinge verhouding tussen de deelgenoten. Als derde-beslagene zal de Bank ook niet (kunnen) weten wanneer het voorwaardelijk vorderingsrecht (art. 6:22) van een der deelgenoten tot onvoorwaardelijk vorderingsrecht is geworden, en evenmin of dát vorderingsrecht dan de beslagdebiteur als rechthebbende toekomt. Alleen de opdrachtnemer, als partij bij de depot-overeenkomst, is dat bekend, zodat ook alleen hij in staat is als derde-beslagene overeenkomstig art. 476a lid 1 een deugdelijke schriftelijke Verklaring te doen. Het gelegde beslag6 zal dan ook verder op de daartoe overigens voorgeschreven wijze(n) moeten worden afgewikkeld. In zijn Verklaring zal de opdrachtnemer vrij precies opening van zaken moeten geven (vgl. art. 476b lid 2) over de inhoud van de tussen de verschillende rechthebbenden/deelgenoten gemaakte afspraken, met name ook over het op dát moment mogelijk nog alleen voorwaardelijk karakter van het beslagen vorderingsrecht. Het voorwaardelijk karakter staat er overigens, zoals elders reeds is uiteengezet (zie § 3.7.4, nr. 86), niet aan in de weg om het betreffende vorderingsrecht in beslag te nemen. Zolang echter nog niet vaststaat aan welke rechthebbende/deelgenoot - (X) of (Y) - het vorderingsrecht definitief toekomt, zal de opdrachtnemer dat in zijn Verklaring moeten aangeven en, zo nodig, jegens de beslaglegger een beroep doen op de twijfel-exceptie van art. 6:37 (zie daarover § 5.533). Dat is echter niet nodig wanneer de depotvoorwaarden voldoende duidelijk zijn. Wanneer (bijv.) ten laste van (X) onder de opdrachtnemer beslag is gelegd, waarna het vorderingsrecht uiteindelijk ingevolge een rechterlijke uitspraak of anderszins aan (Y) wordt toebedeeld, heeft dát beslag geen doel getroffen (en omgekeerd). De omstandigheid dat de voorwaarde pas wordt vervuld ná het beslag, en de ter zake afgelegde Verklaring, staat aan een en ander evenmin in de weg. Van meet af aan was immers beslag gelegd op een bestaande - zij het alleen nog voorwaardelijke - vordering van (X) of (Y) op de opdrachtnemer tot uitbetaling van het depotbedrag, welke, door de vervulling van de voorwaarde, nu kan worden afgedwongen. In art. 477 lid 3 is deze situatie, voorzover hier van belang, als volgt door de wetgever geregeld:
'Is een door het beslag getroffen vordering (...) er een onder (...) voorwaarde, dan kan slechts betaling (...) na (...) de vervulling van de voorwaarde worden gevorderd.'
Ook wanneer over een en ander tussen beslaglegger en derde-beslagene geprocedeerd zou (moeten) worden, kan de rechter bij het wijzen van vonnis als bedoeld in art. 477 a daarmee rekening houden (vgl. art. 3:296 lid 2).