HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1008, NJ 2018/436 m.nt. Rozemond; HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:722, NJ 2019/232.
HR, 10-09-2024, nr. 22/03504
ECLI:NL:HR:2024:1155
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2024
- Zaaknummer
22/03504
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1155, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑09‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:536
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2637
ECLI:NL:PHR:2024:536, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑06‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1155
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging n.a.v. conflict over de door verdachte en medeverdachte gehuurde scooters op Texel, art. 141.1 Sr. Bewijsklacht. Kon hof oordelen dat geweldshandelingen “openlijk” hebben plaatsgevonden, nu uit bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid waar deze (precies) zijn gepleegd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 22/03503.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03504
Datum 10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 september 2022, nummer 23-003028-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Vos, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2024.
Conclusie 18‑06‑2024
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03504
Zitting 18 juni 2024
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 8 september 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”, veroordeeld tot 100 uren taakstraf subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/03503. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de relevante bewijsmiddelen alsmede ‘s hofs bewijsoverweging weer.
De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 4 augustus 2021 te Den Burg, gemeente Texel, openlijk, te weten aan de [a-straat 1], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan en een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] te maken.”
5.1
De bewezenverklaring berust op de volgende in een aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (…). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben werkzaam bij “[bedrijf]” gelegen aan de [a-straat 1] te Den Burg. Vandaag 4 augustus 2021 was [verdachte] (signalement: lange, slanke man met zwart shirt met logo en grijs vest) langs geweest samen met een andere man, die later bleek genaamd [medeverdachte] (signalement: dikkere man met wit shirt), om twee scooters te huren. Ze kwamen in de ochtend met twee dames ons pand binnen en gingen met de scooters op pad. Omstreeks 16.45 uur kwamen de mannen met een bloedgang aangereden in een BMW. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] begonnen gelijk te schelden. Ze waren niet tevreden over de scooters. [verdachte] en [medeverdachte] bleven agressief en aan hun houding te zien had ik ook het idee dat beide heren onder invloed van alcohol waren. Het was al met al een hele vervelende situatie en ik voelde dat ik er erg onrustig en zenuwachtig van werd. Ik had zulke agressieve mannen niet eerder meegemaakt. Na een aantal minuten van schelden, stapten de mannen voorin een zwarte BMW. Omdat ik best wel een beetje zenuwachtig was, begon ik een beetje te gniffelen. Hierop hoorde ik [verdachte] zeggen: "Lach je me nu uit?" en direct daarop zag ik dat hij weer uit de auto stapte en dat hij op mij afkwam. Ik had gelijk het idee dat hij me wilde slaan. Ik zag dat [verdachte] links van mij stond en ik hield hem ook in de gaten. Opeens voelde ik aan de rechterzijde van mijn gezicht, iets hoger dan mijn slaap, ter hoogte van mijn wenkbrauw een vuistslag. Deze vuistslag schampte mijn gezicht. Daarna werd door beide heren geprobeerd mij te slaan. Ik heb de vuisten van mij af weten te weren. Ik weet dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben gedreigd om de boel in de fik te steken. Ik heb pijn aan de rechterkant van mijn hoofd, ter hoogte van mijn slaap. Ik heb daar ook een bult.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 4 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (…). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Direct stapte een van de mannen uit die de eerder genoemde brommers had gehuurd en daarna kwamen de anderen er achteraan rijden op de gehuurde scooters. Ik hoorde de twee mannen meteen schreeuwen en tieren tegen ons. Op een gegeven moment leken de mannen toch in de auto te stappen. Ik zag dat de mannen weer uitstapten en richting [slachtoffer] renden. Ik kon de bestuurder nog net tegenhouden en zijn klappen opvangen, maar de andere man rende langs mij richting [slachtoffer]. Ik zag dat hij [slachtoffer] met zijn vuisten begon te slaan. Ik zag dat hij [slachtoffer] meerdere keren tegen of in de richting van zijn hoofd sloeg. Ik hoorde de mannen nog dreigen. Ik hoorde ze onder andere schreeuwen: "We komen vanavond terug en dan steken we de boel in de fik", of woorden van gelijke strekking.
De bestuurder had een normaal postuur en een donkerkleurig T-shirt aan. De bijrijder had een lichtkleurig T-shirt aan.
3. Een proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (…). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 augustus 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2]:
De twee mannelijke huurders (het hof begrijpt: de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]) kwamen verbaal agressief over. Ze kwamen ook dronken over. De wat gezettere man met het wit/grijze shirt was boos en ik hoorde hem zeggen dat ze nog wel van hem zouden horen en dat hij hier de boel wel in de fik kwam steken. De twee vrouwen probeerden de mannen de auto in te werken en het escalerende conflict te sussen. Ik zag dat de twee mannen, die inmiddels half in de auto waren gestapt, direct het voertuig uitsprongen en woedend op [slachtoffer] en [getuige 1] afstormden. Ik zag dat de wat gezettere man met het wit/grijze shirt (het hof begrijpt: [medeverdachte]) uithaalde met zijn arm, en vervolgens met zijn hand het gezicht van [slachtoffer] raakte. Ik zag dat hij [slachtoffer] raakte aan de rechterzijde van zijn rechteroog. Ik zag dat de andere man (het hof begrijpt: [verdachte]) ook probeerde om [slachtoffer] te slaan, maar ik zag dat [slachtoffer] dit kon afweren.”
5.2
Het hof heeft inzake de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd, nu uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de geweldshandelingen van [medeverdachte] jegens het slachtoffer.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet sprake zijn van het in vereniging plegen van geweld. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is in het geval van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijke geweld. In dat kader dient het hof te beoordelen of de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Die bijdrage behoeft overigens niet van gewelddadige aard te zijn. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. De verdachte en zijn medeverdachte hadden een geschil met het slachtoffer over door de verdachte en zijn medeverdachte gehuurde scooters. Samen waren zij ter plaatse om verhaal te halen. Er ontstond een verhitte discussie tussen de verdachten en het slachtoffer. Op enig moment heeft de medeverdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen. Ook de verdachte heeft het slachtoffer willen slaan. Die klappen konden echter worden afgeweerd, gepoogd het slachtoffer te slaan. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. Het tenlastegelegde feit is daarmee bewezen.”
Het middel
6. Het middel bevat de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is van openlijke geweldpleging, althans dat de bewezenverklaring van openlijk geweld niet toereikend is gemotiveerd.
6.1
In de toelichting op het middel is aangevoerd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de aangever werkzaam is bij "[bedrijf]" gelegen aan de [a-straat 1] te Den Burg, maar dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid waar de geweldshandelingen (precies) zijn gepleegd: “op de openbare weg, op het terrein van [bedrijf], of in de winkel/loods van [bedrijf]”.
6.2
Met betrekking tot het bestanddeel ‘openlijk’ in art. 141, eerste lid, Sr hanteert de Hoge Raad de volgende vooropstelling:1.
“2.5.1. Met betrekking tot het bestanddeel "openlijk" in art. 141, eerste lid, Sr is in de rechtspraak vaak vooropgesteld dat daarvan sprake is bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond. (Vgl. bijvoorbeeld HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006: AW3560, NJ 2006/345.) Het gaat er dus wat betreft de "openlijkheid" in de kern om dat de geweldpleging zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats moet hebben voltrokken dat de openbare orde is verstoord. Of van openlijkheid zoals bedoeld in art. 141, eerste lid, Sr sprake is, is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of bij de geweldpleging in zekere zin willekeurig publiek aanwezig was of had kunnen zijn. Deze (mogelijke) aanwezigheid van publiek verdient in het bijzonder aandacht als het gaat om geweldpleging op plaatsen die niet voor eenieder toegankelijk zijn. Voorts kan de mate van verstoring van de normale gang van zaken van belang zijn.
2.5.2.
Het begrip "openlijkheid" in de hierboven bedoelde zin kan in sommige gevallen vragen oproepen. Dat laat onverlet dat er veel niet-problematische gevallen wat betreft de openlijkheid bestaan, zoals bij geweld gepleegd op of aan de openbare weg (vgl. HR 26 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6636, NJ 1979/618 en het heden uitgesproken arrest in zaak met nummer 16/04606, ECLI:NL:HR:2018:1050). Zie echter ook HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2809, NJ 2018/183 waarin gelet op een bijzondere omstandigheid (de openbare weg was wegens een aldaar geldend verbod niet vrij toegankelijk tussen zonsondergang en zonsopkomst in welke periode het geweld was gepleegd) nadere vaststellingen van belang waren met betrekking tot de feitelijke publieke toegankelijkheid en de nabijheid van woningen.
2.5.3.
De motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel "openlijk" verdient vooral in niet-evidente gevallen nadere aandacht. Daarbij zijn, mede in het licht van de hierboven onder 2.5.1 aangeduide gezichtspunten, de specifieke omstandigheden van het geval doorslaggevend. Onder meer de potentiële waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen en de omvang van het - potentieel aanwezige - publiek kunnen in dat verband een rol spelen (vgl. bijvoorbeeld HR 3 februari 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB8265, NJ 1981/398, over geweld op een sleepboot dat zichtbaar en - via de radio - hoorbaar was voor opvarenden van andere schepen). In een niet zonder meer openbare ruimte zoals de aula van een school kan bijvoorbeeld op zijn minst van belang zijn in hoeverre die ruimte ten tijde van het tenlastegelegde toegankelijk was, ook voor personen die niet in een relatie stonden tot de onderwijsinstelling (vgl. HR 9 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:20, NJ 2018/62). Bij geweld in een treincoupé is relevant dat het openbaar vervoer in beginsel, zij het tegen betaling, voor een ieder toegankelijk is (HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3681, NJ 2011/380).”
6.3
Ten laste van de verdachte is, kort gezegd, bewezenverklaard dat hij openlijk, te weten aan de [a-straat 1], in vereniging geweld heeft gepleegd. In de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging, in onderlinge samenhang bezien, ligt besloten dat de geweldshandelingen aldaar hebben plaatsgevonden.
6.4
[slachtoffer] heeft verklaard dat ‘de mannen met een bloedgang’ kwamen ‘aangereden in een BMW’, dat de verdachte en [medeverdachte] ‘gelijk’ begonnen te schelden en dat ze niet tevreden waren over de scooters (bewijsmiddel 1). In de verklaring van [slachtoffer] ligt besloten dat de verdachte en [medeverdachte] vanaf de weg kwamen aangereden, de BMW tot stilstand brachten aan de [a-straat 1] waar, zoals volgt uit de verklaring van [slachtoffer], "[bedrijf]" gelegen is en waar [slachtoffer] op 4 augustus 2021 werkzaam was, en onmiddellijk – zoals het hof heeft overwogen – een ‘verhitte discussie’ ontstond tussen de verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer].2.
6.5
[getuige 1] heeft verklaard dat hij de twee mannen ‘meteen’ hoorde schreeuwen en tieren ‘tegen ons’ (bewijsmiddel 2). Dat de verdachte en [medeverdachte] ‘tegen ons’ begonnen te schreeuwen en tieren wijst erop dat op dat moment in ieder geval [getuige 1] en [slachtoffer] zich aan de openbare weg bevonden, in de nabijheid van de verdachte en [medeverdachte], en niet mogelijk, zoals de steller van het middel heeft aangevoerd, in de winkel of loods van "[bedrijf]".3.
6.6
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat na ‘een aantal minuten van schelden’ de verdachte en [medeverdachte] voorin een zwarte BMW stapten, dat hij een beetje begon ‘te gniffelen’, dat hij de verdachte hierop hoorde zeggen ‘Lach je me nu uit?’, dat de verdachte direct daarna weer uit de auto stapte en op [slachtoffer] afkwam en links van hem stond, dat [slachtoffer] een vuistslag voelde, en dat daarna door de verdachte en [medeverdachte] werd geprobeerd [slachtoffer] te slaan.
6.7
Dat de verdachte kennelijk het gegniffel van [slachtoffer] heeft waargenomen terwijl hij zojuist in de BMW was gestapt en dat [slachtoffer] de verdachte hierop heeft horen zeggen ‘Lach je me nu uit?’, wijst erop dat de verdachte zich op dat moment in of naast de tot stilstand gebrachte auto bevond en dat in ieder geval [slachtoffer] zich op dat moment aan de [a-straat 1] in de nabijheid van de BMW en de verdachte bevond.4.
6.8
Het hof heeft in zijn bewijsoverweging overwogen dat de verdachte en [medeverdachte] een geschil hadden met [slachtoffer] over de gehuurde scooters, dat zij samen ‘ter plaatse’ waren om verhaal te halen, dat er een verhitte discussie ontstond en dat op enig moment de bewezenverklaarde geweldshandelingen plaatsvonden. Uit het bovenstaande volgt dat het verhaal halen, de verhitte discussie en de geweldshandelingen zich ‘ter plaatse’ hebben voltrokken en dat het hof hiermee tot uitdrukking heeft gebracht dat dit aan de [a-straat 1] was. ’s Hofs oordeel dat de in vereniging gepleegde geweldshandeling openlijk, te weten aan de [a-straat 1], plaatsvonden is niet ontoereikend gemotiveerd.
6.9
Omdat in de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging in onderlinge samenhang bezien besloten ligt dat de in vereniging gepleegde geweldshandelingen hebben plaatsgevonden aan de [a-straat 1] – naar ik begrijp een in de tenlastelegging nader aangeduide openbare weg – kan aan het openlijke karakter van die geweldshandelingen redelijkerwijze niet worden getwijfeld.5.Ik wijs erop dat [slachtoffer] heeft waargenomen dat ‘de mannen met een bloedgang’ kwamen ‘aangereden in een BMW’. Aan het zicht onttrokken was de plek waar de geweldshandelingen plaatsvonden niet. Een bijzondere omstandigheid die de feitelijke publieke toegankelijkheid beperkte blijkt niet uit de bewijsvoering.6.Voorts wijs ik erop dat in feitelijke aanleg niet is aangevoerd dat de geweldshandelingen niet openlijk zouden hebben plaatsgevonden. ’s Hofs oordeel dat de geweldshandelingen openlijk plaatsvonden is niet ontoereikend gemotiveerd.
6.10
Het middel faalt.
Slotsom
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑06‑2024
Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1050, waar de geweldshandelingen plaatsvonden in een voortuin gelegen aan de openbare weg.
A-G Knigge heeft overigens in zijn conclusie voor HR 9 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:20, NJ 2018/62 - gewezen voor HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1008 – gesteld dat ook winkels ‘voor het publiek toegankelijk’ zijn.
Niet doet zich in de onderhavige zaak een situatie voor als in HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2774, waar onduidelijkheid bestond over de vraag waar de geweldshandelingen precies plaatsvonden, binnen of buiten de woning, in de voor- of in de achtertuin. Zie R. ter Haar & M.J. Hornman, ‘Openlijke geweldpleging; hoe openlijk is dat eigenlijk? Over de betekenis van de verstoring van de openbare orde voor de beoordeling van geweldpleging in de zin van art. 141 Sr na het overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2018:1008)’, TPWS 2018/78, p. 203-204.
HR 26 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6636, NJ 1979/618; HR 16 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0183, NJ 1988/821; HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1050.
Vgl. HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2809, NJ 2018/183 m.nt. Rozemond.