Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2024, nr. BK-ARN 23/92
ECLI:NL:GHARL:2024:438
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-01-2024
- Zaaknummer
BK-ARN 23/92
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2024:438, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑01‑2024; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:5129, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1757
- Vindplaatsen
Belastingblad 2024/89 met annotatie van L.J. Boone
Uitspraak 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/92
uitspraakdatum: 16 januari 2024
Uitspraak van de zevende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 6 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5129, nummer UTR 22/1290, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 116 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 178.000. Tevens is een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar woning vastgesteld, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, vergezeld door [naam2] (taxateur).
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning met de volgende objectkenmerken:
Type woning | rijwoning |
Bouwjaar | 1973 |
Vloeroppervlakte | 140 m2 |
Kavel | 186 m2 |
Overig | dakterras 20 m2 berging 9 m2 |
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslag. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende het volgende verzoek opgenomen:
“Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen. Indien de door u gebruikte grondstaffel geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces verzoek ik u conform artikel 7:4 lid 2 Awb zorg te dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Ook verzoek ik u het gehanteerde indexeringspercentage, om de waarde van de referentiepanden op waardepeildatum te bepalen, te verstrekken inclusief de onderbouwing van het door u gehanteerde indexeringspercentage. Mocht u in de uitspraak op bezwaar de waarde van het onderhavige object aan de hand van andere referentiepanden dan op het door u verstrekte taxatieverslag onderbouwen dan verzoek ik u in de uitspraak op bezwaar bovenstaande punten van de andere referentiepanden te verstrekken. Indien de door u gebruikte KOUDV- /KOLDU- en liggingsfactoren geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces verzoek ik u conform artikel 7:4 lid 2 Awb zorg te dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase voor de hoorzitting een taxatieverslag toegestuurd, met daarop de woning, [adres1] 24, [adres1] 57 en [adres1] 94 vermeld. Volgens het taxatieverslag is van deze vier objecten de oppervlakte ‘woning’ 140 m2 en ‘grond bij eengezinswoning’ 186, 182, 189 respectievelijk 173 m2 en beschikken zij over de bijgebouwen vrijstaande berging/schuur en een dakterras. [adres1] 24 beschikt daarnaast over een tuinhuis/blokhut en [adres1] 94 over een overkapping/luifel bij de woning. Van de verkochte objecten is ook de verkoopprijs, de transactiedatum en de WOZ-waarde opgenomen. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar een grondstaffel overgelegd.
2.4.
Belanghebbende heeft tijdens de bezwaarfase een geveltaxatie van de woning laten verrichten op 22 juli 2021. In het op diezelfde dag opgemaakte taxatierapport concluderen de opstellers tot een waarde van € 140.000. Volgens het rapport is de woning zeer slecht onderhouden en is onder meer van belang dat het schilderwerk zowel binnen als buiten slecht is onderhouden, dat de kwaliteit van de woning aan de binnenzijde matig is en aan de buitenkant slecht, dat de keuken en de badkamer ouder zijn dan twintig jaar en het sanitair tussen de vijftien en twintig jaar oud, dat het afwerkingsniveau van de keuken en de badkamer slecht is en van het sanitair matig, dat de woning geen zolder heeft, dat de kozijnen en de dakbedekking in slechte staat verkeren, dat er asbest aanwezig is, dat de woning een slechte uitstraling heeft en dat het houtwerk aan de voorgevel in slechte staat verkeert. In het rapport is daarom rekening gehouden met een vermindering ‘correctie staat object’ van € 19.356.
2.5.
Op 16 augustus 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In het verslag van de hoorzitting staat niets over de verzochte (zie 2.2) of verstrekte gegevens (zie 2.3).
2.6.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de koudv-factoren van de vergelijkingsobjecten verstrekt. Tegelijk met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een overzicht ‘percentages koudv-factoren’ verstrekt. Voor rij- en hoekwoningen is dit overzicht voor de factoren kwaliteit en onderhoud als volgt:
Kwaliteit | 10% |
Onderhoud | 5% |
Tegelijk met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar ook de waardeontwikkeling van onder meer rij- en hoekwoningen in [woonplaats] in 2019 en 2020 aan belanghebbende gestuurd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar een overzicht gevoegd van ruim 1600 in 2019 en 2020 in [woonplaats] verkochte rij-, hoek- en eindwoningen met per woning de getaxeerde waarde, de datum van de transactie en de transactieprijs.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase ter onderbouwing van de waarde van € 178.000 een taxatiematrix van 1 augustus 2022 ingebracht waarin taxateur [naam2] de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 heeft bepaald op € 179.000 aan de hand van rondom die datum gerealiseerde verkopen van drie in dezelfde straat gelegen rijwoningen in [woonplaats] met - net als de woning - bouwjaar 1973, een vloeroppervlakte van 140 m2, een berging van 9 m2 en een dakterras van 20 m2. Het betreft dezelfde vergelijkgingsobjecten die op de taxatiekaart staan. Voor de vergelijkingsobjecten is voor ligging, kwaliteit en onderhoud een 3 toegepast. Voor de woning heeft [naam2] voor de kwaliteit en onderhoud van de woning een 2 toegepast. In de bijlage bij de taxatiematrix is onder meer opgenomen:
Object | [adres1] 24 | [adres1] 57 | [adres1] 94 | gemiddeld |
Transactieprijs | € 206.000 | € 186.000 | € 201.000 | |
Transactiedatum | 2-11-2019 | 13-3-2019 | 14-4-2020 | |
Correctie naar waardepeildatum | 0,0% | 7,7% | -3,0% | |
Waarde op peildatum | € 206.000 | € 200.322 | € 194.970 | |
Waarde kavel | € 60.340 | € 62.055 | € 58.135 | |
Waarde overige onderdelen | € 5.550 | € 4.975 | € 5.975 | |
Waarde onderdeel woning | € 140.110 | € 133.292 | € 130.860 | |
Waarde per m2 woning | € 1.001 | € 952 | € 935 | |
Correctie kwaliteit | -10% | -10% | -10% | |
Correctie staat van onderhoud | -7% | -7% | -7% | |
Waarde per m2 woning | € 838 | € 797 | € 782 | € 806 |
Onder de matrix is verder vermeld:
“Uitgangspunten bij de taxatie van onderhavig object door vergelijking met gerealiseerde koopsommen:
- (…)
- Hierbij is rekening gehouden met de correcties die nodig zijn vanwege de kwaliteit (kw) en de onderhoudstoestand (oh). Hierbij gelden de volgende regels.
- Toestand 1 betekent slechte toestand, toestand 2 betekent matige toestand, toestand 3 is voldoende, toestand 4 is goed en toestand 5 is zeer goed.
- (…).”
2.8.
In het beroepschrift in eerste aanleg heeft belanghebbende gesteld dat de waarde niet hoger kan zijn dan € 137.000. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet te controleren is of de gehanteerde indexering om de waarde van de vergelijkingsobjecten op de waardepeildatum te bepalen wel correct is. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat de waarde van de woning niet te controleren is doordat (i) de koudv-factoren van de woning niet zijn verstrekt en (ii) de verstrekte grondstaffel niet is onderbouwd. De waarde is te hoog doordat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen (badkamer, keuken en sanitair) in de woning en de matige onderhoudstoestand van de woning (praktisch onverkoopbaar en aanwezigheid van asbest). Verder heeft belanghebbende gewezen op het voor een jaar eerder gesloten compromis, waarbij een waarde van € 137.000 is overeengekomen.
2.9.
De Rechtbank heeft beslist dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is. Verder heeft de Rechtbank in het kader van de gegevensverstrekking op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, in de eerste plaats geoordeeld dat belanghebbende na het verstrekken van de grondstaffel tijdens de hoorzitting niet opnieuw heeft verzocht om de gegevens achter de grondstaffel en om de koudv-factoren van de woning, zodat het in strijd met een goede procesorde is om dit punt in de beroepsfase opnieuw aan te voeren. De Rechtbank heeft deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing gelaten. In de tweede plaats heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door de koudv-factoren van de vergelijkingsobjecten en de indexatiecijfers pas met de uitspraak op bezwaar te verstrekken, en dat de heffingsambtenaar daarmee belanghebbende heeft gedwongen om beroep in te stellen om die gegevens te kunnen betwisten. Aangezien belanghebbende in de beroepsfase heeft kunnen reageren op die stukken en de stukken heeft kunnen gebruiken bij de onderbouwing van zijn beroep, is de Rechtbank van oordeel dat de informatieachterstand die in de bezwaarfase is ontstaan in de beroepsfase is hersteld. Daarom passeert zij dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot heeft de Rechtbank geoordeeld dat voor belanghebbende niet daadwerkelijk kosten zijn verbonden aan de verleende rechtsbijstand, gelet op de door belanghebbende getekende machtiging en de daarbij behorende algemene voorwaarden.
3. Geschil
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Daarnaast is in geschil of de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd en/ of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden en de gevolgen daarvan voor een proceskostenvergoeding
4. Beoordeling van het geschil
Motiveringsbeginsel geschonden?
4.1.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft de waarde pas onderbouwd in zijn verweerschrift in beroep en door de in de beroepsfase overgelegde matrix. Belanghebbende moest daardoor in beroep komen en heeft onnodige kosten moeten maken om over een volledige onderbouwing van de waarde te beschikken en de juistheid daarvan te kunnen beoordelen. Hij verbindt hieraan het gevolg dat de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld tot een proceskostenvergoeding voor de kosten in beroep en hoger beroep.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat in de uitspraak op bezwaar voldoende is onderbouwd waarom de WOZ-waarde van de woning is gehandhaafd. De vergelijkingsobjecten en de bijbehorende marktgegevens zijn daarin vermeld. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar gemotiveerd ingegaan op de grieven die belanghebbende in het bezwaarschrift en tijdens het hoorgesprek heeft aangevoerd. Voorts heeft de heffingsambtenaar gelijktijdig met de uitspraak nog nadere gegevens verstrekt (zie 2.6). Van schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake. Het Hof ziet hierin op zichzelf dan ook geen aanleiding tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
WOZ-waarde
4.3.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22885, nr. 3, blz. 44). De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter – eventueel na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
4.4.
In hoger beroep bepleit belanghebbende voor de woning een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.5.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de taxatiematrix met bijlage van 1 augustus 2022, opgesteld door [naam2] , taxateur, waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 179.000 (zie 2.7). De correcties voor de mindere kwaliteit (10%) en mindere staat van onderhoud (7%) van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten leiden volgens de heffingsambtenaar tot een reëel waardeverschil van circa € 20.000 dat voldoende ruimte geeft voor het noodzakelijke onderhoud van de woning.
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de slechtere onderhoudstoestand van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. Verder heeft hij gewezen op de discrepantie met de correctie van 7% voor onderhoud die de heffingsambtenaar heeft toegepast (zie 2.7) en de correctie van 5% die daarvoor in zijn tabel staat (zie 2.6). Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende zijn stelling dat [adres1] 57 niet kan dienen als vergelijkingsobject, omdat in de taxatiematrix van de heffingsambtenaar staat dat dat een hoekwoning betreft, onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Hij heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat frustratie bestaat over het feit dat voor het voorafgaande jaar een compromis is gesloten voor een waarde van € 137.000, en dat de heffingsambtenaar voor het onderhavige jaar blijft vasthouden aan de op € 178.000 beschikte waarde, maar dat dit geen hogerberoepsgrond is waarover het Hof een beslissing moet nemen.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.8.
De door heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten zijn zeer goed vergelijkbaar met de woning, aangezien zij hetzelfde type woning betreffen, in/rond hetzelfde jaar zijn gebouwd en in dezelfde straat zijn gelegen. De hoofdgebouwen zijn even groot, de percelen van met name [adres1] 24 en 57 zijn (nagenoeg) even groot en de bijgebouwen zijn goeddeels vergelijkbaar. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de slechtere kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. Het Hof acht dit, gelet op hetgeen de heffingsambtenaar in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd, aannemelijk. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat voor de woning is uitgegaan van een matige kwaliteit (2) en matige staat van onderhoud (2) en dat dit tot uitdrukking komt in de correctie van circa € 20.000. Dit is volgens de heffingsambtenaar voldoende om het verschil op deze punten met de vergelijkingsobjecten op te heffen. Het Hof volgt de heffingsambtenaar hierin en vindt steun voor dit oordeel in het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport, waarin de correctie voor de staat van de woning op nagenoeg hetzelfde bedrag – € 19.356 – is berekend (zie 2.4)
4.9.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet, zoals belanghebbende heeft gesteld, in strijd is met de goede procesorde heeft gehandeld door in de bijlage bij de taxatiematrix voor de mindere staat van onderhoud van de woning te corrigeren met 7% (in plaats van met 5%), aangezien dit in het voordeel is van belanghebbende, nu hij een lagere waarde bepleit.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt voor zover het de hoogte van de WOZ-waarde betreft.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
4.11.
De Hoge Raad heeft in het arrest ECLI:NL:HR:2023:1052 geoordeeld dat op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verzoeken van belanghebbende om (i) de grondstaffel, (ii) de taxatiekaart met koudv- en liggingsfactoren waarop de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd en (iii) de indexatiegegevens, voldoende specifiek zijn.
4.13.
Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase onvoldoende door hem gevraagde gegevens verstrekt. Belanghebbende betwist dat hij tijdens de hoorzitting niet opnieuw om de gegevens achter de grondstaffel en om de koudv-factoren van de woning heeft gevraagd. Maar zelfs als dat het geval is, is het – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – niet in strijd met een goede procesorde om dit punt in de beroepsfase aan te voeren.
4.14.
Het Hof oordeelt als volgt. Het antwoord op de vraag of belanghebbende het verzoek tijdens de hoorzitting heeft herhaald kan in het midden blijven. Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar namelijk niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens te verstrekken.1.Dat zou slechts anders zijn indien een belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken.2.Dat is hier echter niet aan de orde. Het voorgaande betekent dat het belanghebbende vrij stond in beroep erover te klagen dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting ex artikel 40 Wet WOZ heeft geschonden met betrekking tot het verstrekken van de gegevens achter de grondstaffel en het niet verstrekken van de koudv-factoren van de woning. Van een strijd met de goede procesorde is geen sprake. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Het Hof zal deze beroepsgrond daarom behandelen.
4.15.
De heffingsambtenaar heeft in ieder geval de gevraagde koudv-factoren van de woning in de bezwaarfase niet verstrekt. Voor die gegevens is niet in geschil dat ze ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. Het Hof volgt partijen hierin en verbindt daaraan de conclusie dat de heffingsambtenaar in zoverre de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Dat geldt ook ten aanzien van de koudv-gegevens van de vergelijkingsobjecten en de indexatiegegevens die de heffingsambtenaar pas bij de uitspraak op bezwaar heeft verstrekt, nu de Rechtbank daarvan heeft geoordeeld dat de toezendverplichting is geschonden omdat de gegevens te laat zijn verstrekt, en de heffingsambtenaar tegen dat oordeel niet is opgekomen.
Gevolgen van schending toezendverplichting?
4.16.
Uit 4.15 volgt dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Voor de gegevens achter de grondstaffel kan in het midden blijven of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden. Het Hof ziet namelijk aanleiding de (eventuele) schending van de toezendverplichting ten aanzien van alle gevraagde gegevens met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd (zie 2.8), acht het Hof aannemelijk dat het gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen. Verondersteld moet worden dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Hoewel de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan een proceskostenvergoeding niet wordt toegekomen als rechtsbijstand is verleend op ‘no cure no pay’- basis, kan dit, gezien het oordeel dat het gebrek wordt gepasseerd en dus voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding bestaat, niet tot een gegrond hoger beroep leiden.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Gelet op het in 4.16 overwogene bestaat geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep. Het Hof ziet evenmin aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten voor het hoger beroep, omdat belanghebbende niet is benadeeld door de onjuiste beslissing van de Rechtbank dat geen recht bestaat op proceskostenvergoeding. Uit de in hoger beroep door belanghebbende aangevoerde gronden (zie geschilomschrijving) leidt het Hof af dat belanghebbende ook hoger beroep had ingesteld als de Rechtbank dit oordeel niet had gegeven. Voor vergoeding van het griffierecht in hoger beroep ziet het Hof daarom ook geen aanleiding.
Nu de heffingsambtenaar zich niet heeft verzet tegen het oordeel van de Rechtbank dat hij het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden, blijft dat oordeel in stand.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024
De griffier, De raadsheer,
J.H. Riethorst M.M. Breij
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 januari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑01‑2024
Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571.