HR, 18-06-2013, nr. 12/01516 B
ECLI:NL:HR:2013:CA3305
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2013
- Zaaknummer
12/01516 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
CA3305
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3305, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3305
ECLI:NL:PHR:2013:CA3305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3305
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0278
NbSr 2013/265
Uitspraak 18‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94a Sv. Niet-ontvankelijkverklaring klaagster in haar beklag. Belanghebbende? Het oordeel van de Rb dat klaagster niet als belanghebbende van het inbeslaggenomen (bij de auto behorende) kentekenbewijs kan worden aangemerkt is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rb heeft vastgesteld dat klaagster de auto waarbij het kentekenbewijs behoort in huurkoop heeft gekocht van autobedrijf X en die koopovereenkomst heeft gefinancierd d.m.v. een leaseovereenkomst met Y.
18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/01516 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Leeuwarden van 7 maart 2012, nummer rk 12/10, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
3.1. De middelen komen op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beklag. In de kern klagen alle middelen over het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
3.2. De Rechtbank heeft de klaagster in haar beklag, strekkende tot teruggave aan haar van een onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen kentekenbewijs, niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken. Ingevolge het bepaalde in artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen belanghebbenden zich beklagen over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen.
Onder belanghebbenden als hiervoor bedoeld moeten onder meer worden verstaan zij die een zakelijk recht pretenderen met betrekking tot een inbeslaggenomen voorwerp.
Klaagster stelt dat zij eigenares is van een inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerp, te weten een kentekenbewijs van een auto met kenteken [AA-00-BB].
Uit de stukken blijkt dat de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 3 januari 2012 in de zaak tegen [betrokkene 1] een doorzoeking heeft verricht, ter gelegenheid waarvan hij een kentekenbewijs betreffende het kenteken [AA-00-BB] in beslag heeft genomen.
Dit kenteken is afgegeven voor een auto, merk Volkswagen, type Passat. Deze auto is op 7 april 2010 door het autobedrijf [A] B.V. in Sneek in huurkoop verkocht aan klaagster. Naar de rechtbank begrijpt is deze koop geheel of gedeeltelijk gefinancierd door middel van een leasecontract tussen klaagster en [B] B.V. te Sneek.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank volgt uit genoemde overeenkomsten dat de auto eigendom is van [A] B.V en/of [B] B.V.
Het is in het onderzoek in raadkamer niet aannemelijk geworden dat klaagster enig zakelijk recht op de auto kan doen gelden. Daarmee is evenmin aannemelijk geworden dat klaagster enig zakelijk recht op het kentekenbewijs heeft. Het kentekenbewijs is immers verbonden aan bedoelde auto. Klaagster kan daarom niet als rechthebbende in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering worden beschouwd.
Klaagster kan daarom niet in haar beklag worden ontvangen."
3.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het beslag op het kentekenbewijs is gelegd op grond van art. 94a Sv.
3.4. Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat de klaagster niet als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv kan worden aangemerkt omdat zij geen zakelijk recht op de auto en het kentekenbewijs kan doen gelden, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook degene die een persoonlijk recht heeft op teruggave van het inbeslaggenomen goed kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van genoemd artikel.
3.5. In aanmerking genomen dat de Rechtbank blijkens haar beschikking heeft vastgesteld dat de klaagster de auto waarbij het kentekenbewijs behoort, in huurkoop heeft gekocht van autobedrijf [A] B.V. en die koopovereenkomst heeft gefinancierd door middel van een leaseovereenkomst met [B] B.V., is het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet als belanghebbende van het inbeslaggenomen, bij die auto behorende, kentekenbewijs kan worden aangemerkt, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
3.6. De middelen zijn terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013.
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 12/01516 B
Mr. Knigge
Zitting: 26 maart 2013
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
De Rechtbank Leeuwarden heeft bij beschikking van 7 maart 2012 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.
2.
Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens klaagster heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
- 4.1.
Voordat ik toekom aan de bespreking van de middelen, bespreek ik de vraag of klaagster in haar cassatieberoep kan worden ontvangen.
- 4.2.
Het klaagschrift van klaagster strekte tot teruggave aan haar van een onder haar inbeslaggenomen kentekenbewijs van het kenteken [AA-00-BB]. Het goed is inbeslaggenomen in de strafzaak tegen [betrokkene 1] met parketnummer 17/924128-11.
- 4.3.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet expliciet vastgesteld welke wettelijke bepaling de grondslag vormde voor het beslag. Dit kan wel worden afgeleid uit het (in telegramstijl opgestelde) proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting in raadkamer. Daaruit kan, gezien het beroep dat wordt gedaan op art. 94a lid 3 Sv, worden afgeleid dat zowel de raadsman van klaagster als de officier van justitie ervan uitgaat dat het beslag is gelegd ex art. 94a Sv.1. De inbeslagneming van het kentekenbewijs moet daarbij kennelijk dienen om te voorkomen dat de desbetreffende auto, die zich in Marokko bevindt, wordt "verdonkeremaand". De gegeven beslissing laat zich voorts het beste begrijpen als aangenomen wordt dat de Rechtbank ervan is uitgegaan dat sprake is van conservatoir beslag. De Rechtbank onderzocht enkel of klaagster (tegen wie het strafrechtelijke onderzoek zich niet richtte) een zakelijk recht op de auto zou kunnen doen gelden. Bij beklag dat zich richt tegen beslag ex art. 94 Sv speelt de vraag wie rechthebbende is een veel minder dominante rol. De vraag of een ander een beter recht heeft dan de beslagene (degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen in de zin van art. 116 Sv), komt pas aan de orde als het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
- 4.4.
Uit namens mij bij de Rechtbank Leeuwarden ingewonnen inlichtingen is gebleken dat die Rechtbank inmiddels op 26 juli 2012 vonnis heeft gewezen in de strafzaak tegen [betrokkene 1]. De Rechtbank heeft daarbij onder meer de bewaring gelast van het inbeslaggenomen kentekenbewijs van het kenteken [AA-00-BB] "nu deze voorwerpen nog van belang kunnen zijn met betrekking tot het strafrechtelijk financieel onderzoek". Namens [betrokkene 1] is op 26 juli 2012 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
- 4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 8 januari 2008 (LJN BB8989, NJ 2008/53) beslist dat een klager niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen indien in de strafzaak een beslissing is gegeven omtrent het beslag. Dit omdat in de beschikking "naar zijn aard" een beslissing wordt gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande.2. Bedoelde regel geldt niet als de rechter in de strafzaak heeft verzuimd ex art. 353 Sv te beslissen over het inbeslaggenomen voorwerp.3.
- 4.6.
Ingevolge art. 353 Sv neemt de rechtbank een beslissing over de voorwerpen die met toepassing van art. 94 Sv in beslag zijn genomen. Art. 353 Sv heeft dus geen betrekking op voorwerpen die ex art. 94a Sv in beslag zijn genomen. Dat is in overeenstemming met de ratio van het conservatoir beslag, dat niet wordt gelegd voor gebruik in rechte, maar voor het veiligstellen van het recht van verhaal ingeval een geldboete of een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Dat betekent dat van de beslissing van de beklagrechter met betrekking tot beslag ex art. 94a Sv niet gezegd kan worden dat zij naar haar aard is gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Het lijkt mij dat dit meebrengt dat de in de genoemde beschikking van 8 januari 2008 gegeven regel hier toepassing mist en dat dit niet anders wordt als de strafrechter ten onrechte wel een beslissing omtrent het beslag heeft gegeven.
- 4.7.
Die laatste situatie doet zich - aangenomen dat inderdaad sprake is van conservatoir beslag - hier voor. Ik wijs er daarbij op dat de beslissing die de Rechtbank in de strafzaak heeft gegeven (bewaring ten behoeve van het financieel onderzoek) niet een beslissing is die in art. 353 Sv wordt genoemd. In feite heeft de Rechtbank dus geen beslissing in de zin van art. 353 Sv gegeven. De beslissing dat het beslag gehandhaafd blijft, is niet een in beginsel definitieve beslissing over het lot van de inbeslaggenomen voorwerpen en is dus in het kader van art. 353 Sv een non-beslissing. Ook dat brengt mijns inziens mee dat de in HR 8 januari 2008 geformuleerde regel toepassing mist.
- 4.8.
Ik heb mij afgevraagd of de Rechtbank in de strafzaak, gelet op de gegeven motivering dat de voorwerpen nog van belang kunnen zijn voor het financieel onderzoek, er vanuit is gegaan dat het kenteken in beslag was genomen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en dus dat sprake was van beslag ex art. 94 Sv. Op dergelijk beslag is art. 353 Sv wel van toepassing. 4. Ik meen echter dat het daarvan niet anders wordt. In de eerste plaats omdat dan nog steeds geldt dat de Rechtbank geen beslissing in de zin van art. 353 Sv heeft genomen. In de tweede plaats omdat het er in de onderhavige beklagprocedure in cassatie voor moet worden gehouden dat het beslag ex art. 94a Sv is gelegd, zodat het andersluidende feitelijke oordeel van de strafrechter in cassatie voor onjuist moet worden gehouden. Ik merk daarbij op dat er goede (gegronde) redenen moeten zijn om de klaagster in haar cassatieberoep niet ontvankelijk te verklaren. Alleen al de twijfels die er zijn over het oordeel van de Rechtbank in de strafzaak maakt dat die gegronde redenen er niet zijn.
- 4.9.
Klaagster is dus ontvankelijk in haar cassatieberoep.
5.
Het eerste middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
- 5.2.
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu het proces-verbaal van de zitting inhoudt dat de behandeling door de enkelvoudige kamer in het openbaar is gehouden.
6.
Het tweede, derde en vierde middel
- 6.1.
De middelen komen op tegen het oordeel van de Rechtbank dat klaagster niet ontvankelijk is in haar beklag omdat zij niet als rechthebbende op de auto kan worden beschouwd. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
- 6.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ingevolge het bepaalde in artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen belanghebbenden zich beklagen over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen.
Onder belanghebbenden als hiervoor bedoeld moeten onder meer worden verstaan zij die een zakelijk recht pretenderen met betrekking tot een inbeslaggenomen voorwerp.
Klaagster stelt dat zij eigenares is van een inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerp, te weten een kentekenbewijs van een auto met kenteken [AA-00-BB].
Uit de stukken blijkt dat de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 3 januari 2012 in de zaak tegen [betrokkene 1] een doorzoeking heeft verricht, ter gelegenheid waarvan hij een kentekenbewijs betreffende het kenteken [AA-00-BB] in beslag heeft genomen.
Dit kenteken is afgegeven voor een auto, merk Volkswagen, type Passat. Deze auto is op 7 april 2010 door het autobedrijf [A] B.V. in Sneek in huurkoop verkocht aan klaagster. Naar de rechtbank begrijpt is deze koop geheel of gedeeltelijk gefinancierd door middel van een leasecontract tussen klaagster en [B] B.V. te Sneek.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank volgt uit genoemde overeenkomsten dat de auto eigendom is van [A] B.V. en/of [B] B.V.
Het is in het onderzoek in raadkamer niet aannemelijk geworden dat klaagster enig zakelijk recht op de auto kan doen gelden. Daarmee is evenmin aannemelijk geworden dat klaagster enig zakelijk recht op het kentekenbewijs heeft. Het kentekenbewijs is immers verbonden aan bedoelde auto. Klaagster kan daarom niet als rechthebbende in de zin van art. 552a van het Wetboek van Strafvordering worden beschouwd."
- 6.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich ten eerste een koopovereenkomst tussen autobedrijf [A] b.v. en [C]. Uit de overeenkomst en de daarbij behorende verkoopfactuur volgt dat de auto met kenteken [AA-00-BB] is aangeschaft voor € 31.400,- en dat een bedrag van € 24.700,- wordt gefinancierd door [B] b.v.. Het restbedrag is contant dan wel via een overboeking aan het autobedrijf voldaan. Het contract vermeldt dat de auto eigendom blijft van autobedrijf [A] b.v. totdat het volledige bedrag betaald is. Het financieel leasecontract houdt in dat klaagster h.o.d.n. [C] en [B] b.v. overeenkomen dat [B] bv. onmiddellijk nadat de auto door de leverancier aan klaagster is geleverd, van klaagster de eigendom van de auto verkrijgt. Dat [B] eigenaar van de auto wordt, staat ook vermeld in de mantelovereenkomst financiële lease tussen [B] en klaagster. Deze mantelovereenkomst houdt voorts in dat klaagster gebruik kan maken van de auto, dat klaagster alle risico's draagt met betrekking tot verlies, vernietiging van of schade aan de auto en dat de eigendom naar klaagster overgaat bij betaling van de laatste termijn en hetgeen overigens door klaagster krachtens het leasecontract verschuldigd zal zijn. Bij de stukken bevindt zich tevens een akte ter vestiging van stil pandrecht. Deze akte houdt in dat klaagster als pandgever en [B] als pandhouder overeenkomen dat een stil pandrecht wordt gevestigd op de bewuste auto.
- 6.4.
Hoe het door [A] b.v. gemaakte eigendomsvoorbehoud zich verhoudt tot de levering van de auto aan [B] b.v. en hoe de vestiging van een stil pandrecht zich verhoudt tot de eigendom van [B] b.v., zijn vragen waarover het hoofd niet gebroken hoeft te worden. De Rechtbank heeft uit de stukken afgeleid dat de bewuste auto eigendom is van [A] b.v. en/of [B] b.v.. Dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Ik merk daarbij op dat in het klaagschrift weliswaar wordt gesteld dat de auto en het kentekenbewijs eigendom zijn van klaagster, maar dat door de raadsman van klaagster bij de behandeling in raadkamer juist is aangevoerd dat niet klaagster, maar de leasemaatschappij eigenaar is van de auto. Of daarmee ook afstand is genomen van de stelling dat klaagster eigenaresse is van het kentekenbewijs, is niet duidelijk. De Rechtbank heeft in haar beschikking vastgesteld dat klaagster stelt eigenares te zijn van het kentekenbewijs. Die vaststelling wordt in cassatie niet bestreden. Integendeel, het derde middel voert aan dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het kentekenbewijs zodanig met de auto is verbonden dat klaagster ook het kentekenbewijs niet in eigendom heeft.
- 6.5.
Naar onder 4.3 reeds is uiteengezet zal het er in cassatie voor moeten worden gehouden dat in casu sprake is van conservatoir beslag in de zin van art. 94a Sv.5. Met betrekking tot dergelijk beslag overwoog de Hoge Raad in HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654 onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie onder meer het volgende:
"2.15.
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet."
- 6.6.
In deze overweging ligt besloten dat "een derde" die stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp, belanghebbende is. Of die claim gegrond is komt vervolgens bij de beoordeling van het beklag aan de orde. 6. Dit betekent dat de Rechtbank aan haar oordeel dat het kentekenbewijs niet aan klaagster in eigendom toebehoort, ten onrechte de conclusie heeft verbonden dat klaagster niet ontvankelijk is in haar beklag. Daarover echter klagen de middelen niet. Ik voeg daaraan toe dat een dergelijke klacht ook weinig kans van slagen zou hebben gehad. Bij de klacht dat de Rechtbank het beklag van klaagster had moeten afwijzen, heeft klaagster geen rechtens te respecteren belang.
- 6.7.
De vraag is of de geciteerde overweging zo gelezen moet worden, dat het belang van "een derde" in geval van conservatoir beslag alleen gelegen kan zijn in diens gepretendeerde eigendomsrecht. Een bevestigend antwoord zou betekenen dat andere belangen niet door de beklagprocedure ex art. 552a Sv beschermd worden. Naar mijn mening ligt een dergelijke uitleg van de bedoelde rechtsoverweging niet in de rede. Ik merk daarbij het volgende op.
- 6.8.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip 'belanghebbende' in art. 552a Sv nauw verbonden is met de uitleg van het begrip 'rechthebbende' in de artt. 116 en 353 Sv. Daaronder moeten zowel zakelijk gerechtigden als persoonlijk gerechtigde worden verstaan. Het betreft hier personen die ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp een op enige rechtsregel gebaseerde aanspraak geldend kunnen maken. 7. Daarbij gaat het dan om anderen dan de beslagene (degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen in de zin van art. 116 lid 1 Sv). De beslagene is sowieso belanghebbende in de zin van art. 552a Sv. Dat met betrekking tot het in 1993 in de wet gekomen conservatoir beslag een beperkter begrip belanghebbende geldt, blijkt uit de wetsgeschiedenis niet.8. Ook in de literatuur wordt uitgegaan van een ruim begrip 'belanghebbende' zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende vormen van beslag.9. Kuiper besteedt daarbij apart aandacht aan het geval waarin een derde op grond van een ander recht over conservatoir beslag klaagt.10.
- 6.9.
Gewezen kan voorts worden op HR 22 februari 2011, LJN BO1624, NJ 2011/125, waarin de Hoge Raad overwoog dat ook ten aanzien van conservatoir beslag als hoofdregel geldt dat, indien het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave van het inbeslaggenomene verzet, teruggave gelast moet worden aan de beslagene. Daarom komt "de vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende (...) moet worden beschouwd (...) niet aan de orde in een geval waarin onder klager conservatoir beslag is gelegd". Hieruit lijkt te volgen dat de beslagene ook in geval van conservatoir beslag steeds als belanghebbende moet worden aangemerkt.
- 6.10.
Gelet op dit alles meen ik dat in de aangehaalde rechtsoverweging niet meer moet worden gelezen dan er staat. Die overweging heeft alleen betrekking op het geval waarin de klagende derde stelt eigenaar te zijn. In dat geval kan de beklagrechter, zoals Kuiper betoogt, direct toekomen aan de vraag of buiten redelijke twijfel staat dat die stelling juist is omdat dan - buiten de situatie van art. 94a, derde en vierde lid, Sv - geen verhaal op het voorwerp mogelijk is.11. Voor gevallen waarin het belang van de klagende derde niet, of niet uitsluitend, in de gepretendeerde eigendom is gelegen, heeft de bedoelde rechtsoverweging zo gezien geen betekenis. Ook de klager onder wie het voorwerp in beslag is genomen en de klager die een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht op het voorwerp heeft, zijn dus belanghebbende in de zin van art. 552a Sv. Zij kunnen onder meer klagen over het feit dat zij door de voortduring van het beslag onevenredig in hun belangen worden getroffen.12. Indien het voorwerp onder hen in beslag is genomen, kunnen zij bovendien klagen over de rechtmatigheid van de inbeslagneming.13.
- 6.11.
Ik merk daarbij op dat een andere uitkomst mij uiterst onbevredigend zou voorkomen. Als de lessee tegen wie het strafrechtelijk onderzoek zich niet richt enkel omdat hij juridisch geen eigenaar van de auto is, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, zou het openbaar ministerie op elke in Nederland rondrijdende leaseauto naar believen conservatoir beslag kunnen leggen zonder bevreesd te hoeven zijn voor de beklagrechter. Dit terwijl de lessee door de inbeslagneming in een uiterst lastig parket geraakt. Als hij vanwege het gelegde beslag niet langer aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen, verliest hij zijn aanspraak op de auto. Als hij wel blijft doorbetalen, zal de leasemaatschappij weinig reden hebben om over de inbeslagneming te klagen. Daar komt nog bij dat het gelegde beslag reden kan vormen om de overeenkomst te ontbinden.14. De lessee heeft kortom een groot belang bij beëindiging van de inbeslagneming. Waarom dat belang geen bescherming zou vinden in de beklagprocedure van art. 552a Sv - zodat de lessee veroordeeld is tot een gang naar de civiele rechter - valt moeilijk in te zien.
- 6.12.
De lessee heeft niet alleen een belang, maar ook een recht. Doorgaans zal hij als de economische eigenaar kunnen worden aangemerkt.15. Aangenomen moet daarbij worden dat de lessee als verkrijger onder eigendomsvoorbehoud ten aanzien van de desbetreffende auto "een goederenrechtelijke positie toekomt, die zich leent voor overdracht aan een ander". Die "absolute aanspraak" op de auto kan de lessee geldend maken tijdens onder meer het faillissement van de leasemaatschappij en in beginsel ook tegenover derden aan wie de leasemaatschappij de auto verkoopt en levert.16. Het komt mij voor dat dit impliceert dat de absolute aanspraak van de lessee niet verloren gaat als conservatoir beslag op de auto wordt gelegd (gesteld dat de lessee aan zijn betalingsverplichtingen blijft voldoen) en dat bij een eventuele executoriale verkoop met die aanspraak rekening moet worden gehouden.
- 6.13.
Een en ander maakt dat conservatoir beslag op een auto die eigendom is van een leasemaatschappij niet de meest aangewezen weg lijkt om het verhaal van geldboetes en ontnemingsmaatregelen te verzekeren. Dit in de eerste plaats omdat de auto alleen als verhaalsobject kan dienen als zich ten aanzien van die leasemaatschappij de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet. Mocht dit laatste het geval zijn, dan geldt in de tweede plaats dat de lessee zijn aanspraak op de auto behoudt. Dat drukt de opbrengst van de auto bij een eventuele executoriale verkoop. Mede gelet daarop is in de derde plaats de vraag of de lessee door het conservatoire beslag niet onevenredig in zijn belang wordt getroffen. Iets anders is dat conservatoir beslag niet alleen op zaken, maar ook op vermogensrechten kan worden gelegd (art. 94a lid 5 Sv). Dat brengt denk ik mee dat op de goederenrechtelijke aanspraak die de lessee op de auto heeft, conservatoir beslag gelegd zou kunnen worden. Als dat gebeurt in een strafzaak die zich tegen een ander dan de lessee richt, zal dat alleen kunnen als de lessee de in art. 94a lid 3 en 4 Sv bedoelde boter op zijn hoofd heeft.
- 6.14.
Terug naar de onderhavige zaak. Gelet op het voorgaande berust het oordeel van de Rechtbank dat klaagster niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan worden aangemerkt omdat zij geen zakelijk recht heeft op het kentekenbewijs, op een onjuiste rechtsopvatting. In elk geval geldt dat het oordeel dat klaagster geen belanghebbende is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. In het klaagschrift wordt gesteld dat het kentekenbewijs bij een doorzoeking in de woning van klaagster in beslag is genomen. Het behoeft dan nadere verklaring waarom de klaagster niet kan worden aangemerkt als de persoon onder wie het kentekenbewijs in beslag is genomen. Aangevoerd is voorts dat klaagster de auto heeft geleased. Het behoeft dan nadere verklaring waarom de klaagster niet een recht op het voertuig kan doen gelden dat haar tot belanghebbende maakt.
- 6.15.
Voor zover de middelen daarover klagen, zijn zij gegrond.
7.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede, derde en vierde middel slagen gedeeltelijk.
8.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
Zie ook HR 17 april 2012, LJN BU5263.
HR 8 november 2011, LJN BT2087.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dit met zoveel woorden. Zie Kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 20.
De vraag of conservatoir beslag op een kentekenbewijs gelegd mag worden met het doel te voorkomen dat de desbetreffende auto wordt 'verdonkeremaand', behoeft daarbij geen bespreking. Die vraag komt pas aan de orde als klaagster ontvankelijk is in haar beklag.
Vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8586, NJ 2004/179.
Vgl. Kamerstukken II, 1982-1983, 17 896, nr. 3, p. 19 en Kamerstukken II, 1993-1994, 23 692, nr. 3, p. 3-4. De jurisprudentie sluit daarbij aan. Zie bijvoorbeeld voor beperkt zakelijk gerechtigden en voor personen met een retentierecht HR 21 mei 1996 (DD 96.328). Anders ligt het indien het inbeslaggenomen goed een geldbedrag betreft en het recht van de derde bestaat uit een vordering tot terugbetaling van een geldbedrag van dezelfde hoogte (HR 3 juni 2003, LJN AF4253). Van een recht op het voorwerp zelf is dan geen sprake.
Zie Kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 44: 'De verruimde mogelijkheden tot inbeslagneming [waaronder art. 94a Sv] hebben ipso jure ten gevolge, dat het in artikel 552a Sv bedoelde recht van beklag tegen inbeslagneming zich mede over deze vormen van beslag uitstrekt.'
Melai/Groenhuisen, aant. 4.1 bij art. 552a Sv (bijgewerkt tot 18 juli 2008). R. Kuiper, '552a-beklag tegen 94(a) beslag', Strafblad, 2008, p. 98.
A.w., p. 108.
A.w., p. 107.
Vgl. HR 29 mei 2012, LJN BW6674, NJ 2012/454.
Vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BN2300, NJ 2010/548.
In het onderhavige geval houdt de mantelovereenkomst in dat [B] het recht heeft het leasecontract met onmiddellijke ingang te ontbinden in geval van onder meer justitieel beslag op de auto.
In het onderhavige geval lijkt de mantelovereenkomst te bevestigen dat van economische eigendom sprake is. Dit economische eigendom kan worden gedefinieerd als het krachtens een (obligatoire) rechtsverhouding gerechtigd zijn tot in beginsel alle rechten ten aanzien van een goed en gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed te dragen en daarmee het volledige risico van waardeverandering casu quo tenietgaan van het goed voor zijn rekening te nemen, zonder dat het goed in juridische zin geleverd is (W.G. Huijgen, Economische eigendom, Zwolle 1995, p. 12).
Zie Asser, Vermogensrecht algemeen, Deel 3-VI: Zekerheidsrechten, 14e druk bewerkt door A.I.M. van Mierlo en A.A. Velten, Deventer 2010, p. 548.