Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 4.2.66 Steunintensiteit
Geldend
Geldend van 20-04-2024 tot 01-07-2027
- Bronpublicatie:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Inwerkingtreding
20-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De subsidie voor een DEI+-demonstratieproject bedraagt:
- a.
25% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op experimentele ontwikkeling, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, tenzij deze niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties betreft, dan bedraagt de subsidie 80% van de subsidiabele kosten;
- b.
ten aanzien van een investering voor milieubescherming, niet zijnde een investering met betrekking tot afvang, transport, hergebruik of opslag van CO2:
- 1°
40% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en maximaal € 25.000.000 voor zover het specifieke infrastructuur en opslag als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft;
- 2°
20% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, elfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- c.
ten aanzien van een investering voor milieubescherming met betrekking tot afvang, transport, hergebruik of opslag van CO2:
- 1°
30% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- 2°
15% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, elfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- d.
ten aanzien van een investering in energie-efficiëntiemaatregelen anders dan voor gebouwen:
- 1°
30% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- 2°
15% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- e.
25% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in energie-efficiëntiemaatregelen voor gebouwen, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 38bis, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- f.
45% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in de productie van hernieuwbare energiebronnen of hernieuwbare waterstof, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- g.
30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen of uit hernieuwbare waterstof, met uitzondering van uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit, niet zijnde een investering als bedoeld in onderdeel f, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- h.
30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 46, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- i.
40% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ten behoeve van een circulaire economie, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- j.
50% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in lokale infrastructuurvoorziening, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar niet meer dan het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst van de investering of maximaal € 11.000.000 indien dat lager is dan het verschil;
- k.
25% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op randvoorwaardelijke innovaties als bedoeld in thema 2.7 Aardgasloze gebouwde omgeving, opgenomen in bijlage 4.2.9, onderdeel B, tot maximaal € 300.000 voor een onderneming die deze innovaties zelfstandig uitvoert of per deelnemer in een samenwerkingsverband over een periode van drie jaar.
2.
De subsidie voor een DEI+-pilotproject bedraagt 25% van de subsidiabele kosten die worden berekend in overeenstemming met artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, tenzij deze niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties betreft, dan bedraagt de subsidie 80% van de subsidiabele kosten.
3.
De subsidie voor een DEI+-test- en experimenteerinfrastructuurproject bedraagt 25% van de subsidiabele kosten die worden berekend in overeenstemming met artikel 26bis, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4.
De in het eerste lid, onderdelen a, b, subonderdeel 1°, c, subonderdeel 1°, d subonderdeel 1°, e tot en met k, tweede en derde lid genoemde percentages worden met 20 procentpunten verhoogd, en de in het eerste lid, onderdelen b, subonderdeel 2°, c, subonderdeel 2°, d, subonderdeel 2°, genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
5.
De in het eerste lid, onderdelen a, b, subonderdeel 1°, c, subonderdeel 1°, d, subonderdeel 1°, e tot en met k, tweede en derde lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, en de in het eerste lid, onderdelen b, subonderdeel 2°, c, subonderdeel 2°, d, subonderdeel 2°, genoemde percentages worden met 5 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
6.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, betreffen de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in een productie-installatie ten behoeve van uitsluitend de productie van hernieuwbare energiebronnen, die past binnen thema 2.10 Vergassing van reststromen, opgenomen in bijlage 4.2.9, onderdeel B:
- a.
de totale investeringskosten, indien ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie te verwerken grondstoffen afkomstig is uit biogene grondstoffen;
- b.
het deel van de totale investeringskosten dat gelijk staat aan het deel van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie te verwerken grondstoffen dat afkomstig zal zijn uit biogene grondstoffen, indien minder dan 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie te verwerken grondstoffen afkomstig is uit biogene grondstoffen.
7.
In afwijking van het eerste lid, onderdelen f en i, bedraagt de subsidie voor een DEI+-demonstratieproject dat betrekking heeft op een investering in een productie-installatie ten behoeve van zowel de productie van hernieuwbare energiebronnen als een circulaire economie, dat past binnen thema 2.10 Vergassing van reststromen, opgenomen in bijlage 4.2.9, onderdeel B, 40% van de subsidiabele kosten die worden berekend in overeenstemming met artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
8.
De subsidie bedraagt maximaal:
- a.
€ 30.000.000 per DEI+-demonstratieproject;
- b.
€ 25.000.000 per DEI+-pilot;
- c.
€ 25.000.000 per DEI+-test- en experimenteerinfrastructuurproject.