De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/10.1.1:10.1.1 De gebruikelijke wijze van bewijsvergaring
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/10.1.1
10.1.1 De gebruikelijke wijze van bewijsvergaring
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380759:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De totstandkoming van de beslissing welke bescheiden verstrekt moeten worden, volgt een ander stramien dan gebruikelijk is bij door de rechter te nemen beslissingen over verstrekking van bewijs. Bovendien is bij de exhibitieplicht ook de rol van partijen afwijkend van hetgeen gebruikelijk is.
Normaal gesproken kan de selectie welk bewijs wordt toegelaten immers eenvoudig door de rechter verricht worden. Hij bepaalt immers het probandum, bepaalt of hij vragen aan een getuige wel of niet toestaat en bepaalt de vraagstelling aan een deskundige. Terwijl een probandum of de vraagstelling aan een deskundige ruim kan zijn, betreft de beslissing of een vraag aan een getuige wel of niet wordt toegelaten als regel een overzichtelijk thema. Wanneer in het kader van getuigen-bewijs activiteiten van partijen gevergd worden, houden zij daar zelf de regie over: zij kunnen zelf het onderzoek doen gericht op het achterhalen van - bijvoorbeeld -getuigen en behoeven zich daarbij geen interventie van hun wederpartij te laten welgevallen.
Bij de exhibitieplicht wijkt de gang van zaken én voor de rechter én voor partijen van dit normale stramien af. In de eerste plaats moet de rechter beslissen over de verstrekking van bescheiden zonder een reëel beeld te hoeven hebben over de portee van zijn beslissing. Uitgangspunt is immers - behalve bij een beroep op een gewichtige reden - dat de rechter over de verstrekking van stukken moet beslissen zonder de inhoud daarvan te kennen, zodat hij niet kan bepalen "tot waar" van de inhoud van stukken kennis mag worden genomen. In de tweede plaats leidt de beslissing van de rechter ertoe, dat de verzoeker de regie overneemt over de bewijsgaring door de houder van de bescheiden. Het dictum van de rechter bepaalt immers, welke bescheiden de houder moet (gaan) zoeken en verstrekken.
Beide afwijkingen hebben tot gevolg, dat voor de rechter bij zijn beslissing op de vordering tot verstrekken van bescheiden andere dan de gebruikelijke alternatieven voor bewijsgaring in aanmerking kunnen komen.