Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.30 Afschrijving op bedrijfsmiddelen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
30-11-2006, Stb. 2006, 631 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30572)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2006, Stb. 2006, 631 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30572)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Inkomstenbelasting / Winst
1
De afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend.
2
Het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend bedraagt op jaarbasis met betrekking tot goodwill ten hoogste 10% en met betrekking tot andere bedrijfsmiddelen ten hoogste 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel.
3
De voortbrengingskosten van immateriële activa kunnen in het kalenderjaar van voortbrenging ineens worden afgeschreven.
4.
De werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten van voorwerpen van geringe waarde, waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten gewoonlijk tot de lopende uitgaven van een onderneming worden gerekend, worden in het kalenderjaar van aanschaffing of voortbrenging ineens afgeschreven.