De enkele omstandigheid dat verdachte in eerste aanleg een gekozen raadsman had, brengt niet met zich dat de verdachte die raadsman ook in hoger beroep heeft gekozen, zie o.m. HR 18 december 1979, LJN: AC6756, NJ 1980, 206.
HR, 11-12-2012, nr. 11/00875
ECLI:NL:HR:2012:BY4303
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-12-2012
- Zaaknummer
11/00875
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BY4303
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY4303, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY4303
ECLI:NL:HR:2012:BY4303, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4303
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0328
NbSr 2013/20
Conclusie 11‑12‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/00875
Mr. Knigge
Zitting: 23 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 1 december 2010 verdachte wegens "overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot het betalen van een geldboete van €1.560,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 31 dagen, en verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de tijd van 4 maanden.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
In het proces-verbaal van de op 1 december 2010 in het openbaar gehouden terechtzitting in deze zaak is onder meer het volgende opgenomen:
"De voorzitter maakt melding van een op 10 juni 2010 binnengekomen appelschriftuur van mr. H.W.M. van Heiligenberg en merkt op dat hij zich in hoger beroep niet als raadsman in de onderhavige zaak heeft gesteld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
5.
Het middel
- 5.1.
Het middel klaagt naar de kern genomen dat het Hof mr. W.H.M. van Heiligenberg (hierna: mr. Heiligenberg) op grond van het door hem ingediende appelschriftuur als raadsman had moeten aanmerken en vervolgens - nu noch verdachte, noch de raadsman ter terechtzitting zijn verschenen - had moeten onderzoeken of aan het voorschrift van art. 51 Sv was voldaan. Omdat van een dergelijk onderzoek niet blijkt, en ook niet blijkt dat een afschrift van de stukken (waaronder de appeldagvaarding) aan de raadsman is verzonden, lijdt het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid.
- 5.2.
Teneinde als (gekozen) raadsman te worden erkend pleegt, in iedere aanleg opnieuw1., een schriftelijke kennisgeving (stelbriefje) aan de griffie te worden verzonden (vgl. art. 39, eerste lid, Sv)2.. Een dergelijk stelbriefje is in deze zaak kennelijk achterwege gebleven; het Hof overweegt althans dat mr. Van Heiligenberg zich in hoger beroep niet als raadsman heeft gesteld, het middel maakt geen gewag van een stelbriefje en ik heb zo'n briefje niet aangetroffen bij de ingezonden stukken.
- 5.3.
Een stelbriefje is echter geen noodzakelijk voorwaarde om als raadsman op te kunnen treden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend3.. Dat is bijvoorbeeld het geval als in het dossier een afschrift van de beschikking van de Raad voor de Rechtsbijstand aanwezig is waarbij aan verdachte een raadsman is toegevoegd4., als de raadsman een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak heeft gedaan5. of als de raadsman op een eerdere terechtzitting is verschenen6.. Een enkel verzoek om inlichtingen daarentegen behoeft niet te worden opgevat als een mededeling van een gekozen raadsman dat hij als zodanig zal optreden7..
- 5.4.
Hier is vooral van belang dat uit de enkele omstandigheid dat blijkens de daarvan opgemaakte appelakte namens de verdachte door een advocaat hoger beroep is ingesteld, niet kan worden afgeleid "dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan".8. Dat is in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad dat het instellen van hoger beroep niet moet worden gerekend tot de daaropvolgende behandeling van de zaak in hoger beroep, maar nog tot de behandeling in eerste aanleg.9. Tot de taak van de raadsman die in eerste aanleg optreedt, hoort dan ook dat hij met de verdachte bespreekt of hoger beroep moet worden ingesteld en in voorkomende gevallen zorgdraagt dat dit geschiedt.10. Het indienen van een appelschriftuur kan mijns inziens echter niet meer tot de taak van de raadsman in eerste aanleg worden gerekend. Die appelschriftuur - waarin ook getuigen kunnen worden opgegeven - vormt een onderdeel van de verdediging in hoger beroep. Daarom meen ik dat, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, zal hebben te gelden dat uit de omstandigheid dat namens de verdachte door een advocaat een appelschriftuur wordt ingediend, moet worden afgeleid dat die advocaat in hoger beroep als raadsman van de verdachte zal optreden.
- 5.5.
In deze zaak heeft mr. Heiligenberg - zoals het Hof ook heeft vermeld in het proces-verbaal van de op 1 december 2010 in het openbaar gehouden terechtzitting - een appelschriftuur ingediend. In die appelschriftuur is in de eerste alinea vermeld dat mr. Heiligenberg door verdachte bepaaldelijk is gemachtigd de appelschriftuur te ondertekenen en in te dienen. Uit het voorgaande volgt dat dit bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat de verdachte (ook) in hoger beroep was voorzien van de rechtsbijstand door mr. Heiligenberg.
- 5.6.
Het in art. 51 Sv, in het belang van de verdachte gegeven, voorschrift is van zo wezenlijke betekenis dat, al wordt zulks niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming daarvan geacht moet worden aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan, behoudens het geval dat door de rechter voor wie de zaak is aangebracht in redelijkheid kan worden aangenomen dat de verdachte er geen prijs op heeft gesteld ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan; een goede procesorde brengt voorts mede dat wanneer reden bestaat tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van voormeld voorschrift, de rechter zich er van dient te vergewissen hetzij dat evengenoemd uitzonderingsgeval zich voordoet, hetzij dat het voormelde voorschrift is nageleefd11..
- 5.7.
Nu de raadsman niet ter zitting aanwezig was, had het Hof dan ook moeten onderzoeken of voldaan was aan het in art. 51 Sv gegeven voorschrift. Van een dergelijk onderzoek blijkt niet, terwijl uit de stukken 'achter de papieren muur' niet kan worden opgemaakt dat de raadsman een afschrift van de stukken heeft ontvangen. Dat betekent dat het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt.
6.
Het middel slaagt derhalve.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2012
C.J.M. Corstens, bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 7e druk, 2011, p. 88. Het is gebruik dat ook de toegevoegde raadsman een stelbrief aan de griffie zendt, zie T. Spronken 2011, (T&C Sv), art. 39, aant. 3.
Zie T. Prakken in: Melai/Groenhuijsen e.a., Wetboek van Strafvordering (losbl.), art. 39, aant. 4; HR 18 februari 1997, LJN: ZD0648, NJ 1997, 517 m.nt. T.M. Schalken; HR 12 februari 2002, LJN: AD7846, NJ 2002, 285; HR 19 februari 2008, LJN: BC2333, NJ 2008, 131.
HR 27 juni 1978, LJN: AC6315, NJ 1979, 306 m.nt. G.E.M. Zie voorts HR 17 juni 1980, LJN: AC6917, NJ 1980, 575 m.nt. Th.W.v.V. Ook een brief waaruit blijkt dat de Raad voor de Rechtsbijstand door de raadsman wordt verzocht hem als zodanig aan verdachte toe te voegen, is voldoende om als raadsman aangemerkt te worden, zie HR 25 februari 2003, LJN: AF3097.
HR 28 oktober 1986, LJN: AC9541, NJ 1987, 445.
HR 3 december 1991, LJN: ZC8906, NJ 1992, 325.
HR 18 februari 1997, LJN: ZD0644, NJ 1997, 516 m.nt. Sch. onder NJ 1997, 517.
HR 19 december 2000, LJN: ZD2182, NJ 2001, 161.
Vgl. HR 3 april 2012, LJN: BV7417, rov. 2.2.[0]
Zie M. Bakker, in: Handboek Verdediging, E. Prakken, T.N.B.M. Spronken (red), 2009, p. 579-580.
O.m. HR 27 juni 1978, LJN: AC6315, NJ 1979, 306 m.nt. G.E.M; HR 17 juni 1980, LJN: AC6971, NJ 1980, 575 m.nt. Th.W.v.V; HR 15 april 1986, LJN: AC4110, NJ 1986, 738; HR 14 oktober 1986, LJN: AC3765, NJ 1987, 390; HR 3 december 1991, LJN: ZC8906, NJ 1992, 325; HR 7 mei 1996, LJN: ZD0442, NJ 1996, 557 m.nt. 'tH; HR 21 april 1998, LJN: ZD1029, NJ 1998, 696; HR 25 februari 2003, LJN: AF3097; HR 15 januari 2008, LJN: BC0838; HR 19 februari 2008, LJN: BC2333, NJ 2008,131; HR 31 mei 2011, LJN: BQ2467.
Uitspraak 11‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Artt 38, 39 en 51 Sv. Stelbrief noodzakelijk of kan rechtsbijstand ook worden afgeleid uit het indienen van een appelmemorie? HR herhaalt HR LJN ZD1192 m.b.t. het moment van eindigen van rechtsbijstand en HR LJN ZD2182 m.b.t. het kennisgeven van het optreden als rm a.b.i. art. 39 Sv of wanneer een rm als zodanig moet worden erkend. Het oordeel van het Hof dat uit de stukken niet kan blijken dat de verdachte zich in h.b. van rechtsbijstand had voorzien en art. 51 Sv i.c. niet van toepassing is (omdat de rm geen stelbrief heeft toegezonden) geeft (gelet op de omstandigheid dat de rm wel een appelschriftuur heeft ingediend) ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.
Partij(en)
11 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/00875
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 december 2010, nummer 22/003134-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- (i)
een akte rechtsmiddel inhoudende dat mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht, op 27 mei 2010 namens de verdachte hoger beroep instelt tegen het door de Kantonrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage op diezelfde datum gewezen vonnis;
- (ii)
een brief van mr. Van den Heiligenberg van 9 juni 2010 gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank 's-Gravenhage, die voor zover hier van belang inhoudt:
"Op 27 mei 2010 heeft de kantonrechter in strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage cliënt veroordeeld tot een geldboete, tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, en voorts de tenuitvoerlegging uitgesproken.
Client heeft op 27 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, zulks onder appèlnummer 10/1482.
Bijgaand treft u aan de appèlschriftuur d.d. 9 juni 2010, met het verzoek het nodige te verrichten.
Deze brief, met appèlschriftuur, zend ik u tevens per telefax (070-3811076).
Vertrouwende u voldoende te hebben geïnformeerd, teken ik,
met vriendelijke groet,
H.W.M. van den Heiligenberg."
- (iii)
de aan de hiervoor onder (ii) genoemde brief gehechte appèlschriftuur van 9 juni 2010, die inhoudt, voor zover thans van belang:
"Appèlschriftuur ex artikel 410 Sv.
Aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[Verdachte], wonende te [woonplaats], voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te Utrecht aan de Maliebaan 57 (postbus 2169, 3500 GD Utrecht), ten kantore van de advocaat mr. H.W.M. van den Heiligenberg, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze appèlschriftuur te ondertekenen en in te dienen."
2.3.
Bij de stukken bevindt zich voorts het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan een raadsman is gezonden.
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte (...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
De voorzitter maakt melding van een op 10 juni 2010 binnengekomen appelschriftuur van mr. H.W.M. van den Heiligenberg en merkt op dat hij zich in hoger beroep niet als raadsman in de onderhavige zaak heeft gesteld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.5.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, LJN ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, LJN ZD2182,
2.6.
Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit de hiervoor onder 2.2.2 sub (ii) en (iii) genoemde stukken niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door mr. Van den Heiligenberg had voorzien en het voorschrift van art. 51 Sv in het onderhavige geval niet van toepassing is, geeft, gelet op hetgeen onder 2.5 is overwogen, ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 december 2012.
Beroepschrift 07‑09‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. M.G. Vos
Inzake:
[rekwirant], rekwirant van cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te 's‑Gravenhage op 1 december 2010 onder parketnummer 22-003134-10 gewezen arrest.
Middel:
Het recht — in het bijzonder de artikelen 51, 348, 349, 350, 352, 358, 359, 415 en 425 Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 1 en lid 3 sub c Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof te 's‑Gravenhage de zaak te terechtzitting van 1 december 2010 heeft behandeld, terwijl uit het arrest noch uit het proces-verbaal van voornoemde terechtzitting blijkt dat het gerechtshof onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de raadsman, zulks terwijl bovendien uit de processtukken niet blijkt van enige mededeling omtrent het verzonden zijn van een afschrift van de appeldagvaarding, noch van de overige stukken, ex artikel 51 Sv aan die raadsman. Mitsdien lijdt het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Op 27 mei 2010 heeft het onderzoek ter terechtzitting door de Kantonrechter te 's‑Gravenhage plaatsgevonden. Op deze zitting was zowel rekwirant als zijn raadsman aanwezig.
2.
Op 27 mei 2010 is door mr. H.W.M. van den Heiligenberg hoger beroep ingesteld.
3.
Bij schrijven van 9 juni 2010, gericht aan het gerechtshof te 's‑Gravenhage, is door mr. H.W.M. van den Heiligenberg een appelschriftuur ingediend.
4.
Op 1 december 2010 heeft de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden. Zowel rekwirant als zijn raadsman was niet aanwezig. Na sluiting van het onderzoek heeft het gerechtshof arrest gewezen, waarbij rekwirant is veroordeeld tot een geldboete van € 1.560,00, subsidiair 31 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2010 in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘De verdachte, gedagvaard als:
[rekwirant]
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter maakt melding van een op 10 juni 2010 binnengekomen appelschriftuur van mr. H.W.M. van den Heiligenberg en merkt op dat hij zich in hoger beroep niet als raadsman in de onderhavige zaak heeft gesteld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.’
6.
Artikel 38 lid 1 Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman — evenals ingevolge artikel 43 lid 1 Sv de toevoeging van een raadsman — voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad.
7.
Ingevolge artikel 39 lid 1 Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
8.
In onder meer HR 12 februari 2002, LJN: AD7846 en HR 19 december 2000, NJ, 2001, 161 stelt uw Raad dat de regeling van artikel 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend.
9.
Op grond van de door mr. H.W.M. van den Heiligenberg bij schrijven van 9 juni 2010 ingediende appelschriftuur had het gerechtshof mr. H.W.M. van den Heiligenberg als raadsman dienen te erkennen. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep is rekwirant noch de raadsman van rekwirant verschenen. Het gerechtshof had dienen te onderzoeken of een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman was verzonden. Nu van een dergelijk onderzoek niet blijkt, is het in de uitspraak besloten liggende oordeel dat artikel 51 Sv is nageleefd onbegrijpelijk (zie ook HR 12 februari 2002, LJN: AD7846 en HR 19 december 2000, NJ, 2001, 161). Derhalve kan de uitspraak niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Maliebaan 57 (postbus 2169, 3500 GD), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Utrecht, 7 september 2011
Advocaat