Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/390:390 Conclusie ambtshalve aanvullen en toetsen van rechtsgronden in met openbare orde vergelijkbare consumentenzaken
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/390
390 Conclusie ambtshalve aanvullen en toetsen van rechtsgronden in met openbare orde vergelijkbare consumentenzaken
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691983:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ten aanzien van verweerders werd aanvankelijk alleen in zaken die de openbare orde betreffen ambtshalve activiteit van de rechter verlangd. Het hof in Luxemburg bewerkstelligde dat consumentenbeschermende bepalingen ambtshalve moeten worden toegepast en getoetst, zodat ook verweerder die geen verweer voert of niet verschijnt niet verstoken blijft van de bescherming die het Unierecht biedt. Deze verplichting is door de Hoge Raad doorgetrokken naar fundamenteel consumentenbeschermende bepalingen van nationaal origine.
De Europese rechtspraak heeft gezorgd voor vergaande verplichtingen voor eisers in dergelijke consumentenzaken. Eiser in een consumentenzaak moet alle toepasselijke informatie waarover hij beschikt in de dagvaarding vermelden. Doet hij dat niet, dan wijst de rechter de vordering af, zowel in een procedure op tegenspraak als in een procedure na verstekverlening.
De rechter moet – indien van toepassing – ambtshalve beoordelen of een beding in de overeenkomst oneerlijk is. Deze ambtshalve beoordeling geldt zowel in contradictoire zaken als na verstekverlening. De mogelijkheid om art. 6:248 lid 2 BW achter de hand te hebben ingeval een beding oneerlijk wordt beoordeeld is door de Hoge Raad verworpen: voor de oneerlijkheidstoetsing mag géén acht worden geslagen op de omstandigheid dat een beroep op het beding in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Het besef dat verweerders tegen wie verstek wordt verleend een betere bescherming zouden moeten genieten dan nu het geval is, lijkt steeds meer in de rechtspraak door te dringen. Een voorbeeld is het Eigen Haard-arrest waarin de Hoge Raad aangeeft dat ook in geval van verstek de rechter ambtshalve het belang van de huurder bij het hebben van een woning moet meewegen.