Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.3.1
14.3.1 Praktische relevantie
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380381:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In een enkel geval heeft de voorzieningenrechter de eigen voorlopige maatregel al in duur beperkt in die zin dat de voorlopige maatregel vervalt zodra de bodemrechter uitspraak doet, zie bijvoorbeeld HR 3 juni 1983, NJ 1984, 6(Via Interim/Van Eekeren), zie 13.43 en 14.4 in verband met de vraag naar de gevolgen van de vernietiging van de terzijdestelling. Hier is de werking van het kortgedingvonnis vastgesteld aan de hand van uitleg van de voorziening.
Het moment van vernietiging van een met dwangsommen versterkte veroordeling is in dit verband minder essentieel, omdat vernietiging terugwerkt.
Waar ongehoorzaamheid aan een met dwangsommen versterkt kortgedingvonnis ook na terzijdestelling van dit kortgedingvonnis op basis van de huidige rechtspraak blijvende verschuldigdheid van dwangsommen tot gevolg heeft, is het van groot belang om exact te kunnen bepalen op welk moment het regime van de kortgeding-rechter eindigt en dat van de bodemrechter aanvangt.1 In de literatuur is men het over het antwoord op die vraag niet eens, terwijl de jurisprudentie hier evenmin een helder antwoord biedt.2 In deze paragraaf wordt het moment van terzijdestelling nader onderzocht.