Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.3.6
14.3.6 Werking en executoriale kracht
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380366:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Heemskerk gebruikt het begrip 'rechtskracht' in enge zin, ook wel door hem als werking van het vonnis aangeduid, zie Hugenholtz/Heemskerk 2006, p. 128.
Zie ook Van Waarden 1984, p. 862: van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan een en ander in elk geval niet afhangen. 'Immers een afwijzing van de vordering is nimmer uitvoerbaar bij voorraad en voor zover het niet de werknemer is die de hoofdzaak heeft aangebracht doch de werkgever, die een verklaring voor recht heeft gevraagd dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, zal een toewijzing daarvan al evenmin uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard.'
Heemskerk spreekt in zijn annotatie bij het arrest Staat/B. met betrekking tot het kortgedingvonnis van 'werking', zie Heemskerk 1985a.
Afhankelijk van wie als eiser optreedt houdt het vonnis immers een afwijzing in van een ge- of verbod, dan wel een verklaring voor recht dat een bepaalde materieelrechtelijke verplichting niet bestaat.
Zoals ik in par. 133.4 besprak, geeft Heemskerk in zijn annotatie van instemming met het arrest Staat/B. blijk: de sleutel voor de oplossing van het aan de orde gestelde geval is volgens hem gelegen in het verschil tussen executoriale kracht en rechtskracht.1 Op de executoriale kracht heeft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad invloed: zoals de Hoge Raad nog eens uitdrukkelijk bepaalt, waarborgt de uitvoerbaar-verklaring bij voorraad het behoud van executoriale kracht wanneer tegen de uitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld. Op de rechtskracht van een rechterlijke uitspraak is de uitvoerbaarverklaring bij voorraad echter naar het oordeel van Heemskerk niet van invloed.
In de zaak Staat/B. kon de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dus niet aan de betreffende appeluitspraak worden verbonden: de vernietiging leende zich voor tenuitvoerlegging immers niet.
Waar het al mogelijk is om uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan een uitspraak te verbinden, is de functie daarvan bovendien beperkt. Zoals Heemskerk in zijn annotatie stelt, kan uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet dienen om de werking van een eerder in een ander geding gewezen vonnis te beïnvloeden of uit te schakelen. De functie die de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft, is om ervoor te zorgen dat de uitspraak waarop deze betrekking heeft, niettegenstaande een ingesteld rechtsmiddel ten uitvoer kan worden gelegd.2
Naar mijn mening is de oplossing van de in deze paragraaf behandelde vraag ten aanzien van het moment van terzijdestelling eveneens gelegen in het verschil tussen de werking3 en de executoriale kracht van het andersluidende bodemvonnis. In mijn visie is de situatie niet anders dan die, waarin als gevolg van vernietiging een uitspraak in eerste instantie direct tenietgaat.
Wanneer we ons afvragen of een rechterlijke uitspraak direct werkt, is dit niet een vraag naar de executoriale kracht van de uitspraak, maar naar de werking ervan. De executie speelt immers geen rol waar het gaat om een rechterlijke uitspraak, waarmee aan een met dwangsom versterkt kortgedingregime een einde wordt gemaakt.4 Een dergelijke uitspraak leent zich niet voor executie, net zomin als een vernietigende appeluitspraak zich naar het oordeel van de Hoge Raad daarvoor leent.
Als een vernietigende appeluitspraak zich niet leent voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar die uitspraak desondanks direct werkt, kan hieraan een belangrijk argument worden ontleend om de vraag naar het moment van de terzijdestelling op dezelfde wijze te beantwoorden. De terzijdestelling van een met dwangsom versterkt gebod of verbod maakt immers eveneens voor de toekomst een einde aan een tot dat moment geldend regime. De werking van de terzijdestelling moet dan ook direct, op het moment van de uitspraak, ingaan.
Net zomin als in de casus inzake Staat/B. het instellen van een rechtsmiddel tegen de vernietigende appelbeslissing meebracht dat de oorspronkelijke uitspraak herleefde, is dit het geval als tegen de andersluidende bodembeslissing een rechtsmiddel wordt ingesteld. In het arrest Staat/B. was de uitspraak in eerste aanleg voorts een voorlopige voorziening. De Hoge Raad oordeelde in Staat/B. dat als gevolg van de vernietiging daarvan een nieuwe situatie was ontstaan, waarvoor zo nodig een op die situatie toegesneden voorlopige voorziening kon worden gevraagd. In casu kan hetzelfde worden aangenomen: de oorspronkelijke voorlopige voorziening is als gevolg van het (al dan niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) andersluidende bodemvonnis vervallen, maar een nieuwe voorziening kan zonodig worden gevraagd.