Einde inhoudsopgave
Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2013
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2014.
- Bronpublicatie:
22-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1023/2013)
- Inwerkingtreding
01-11-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1023/2013)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Ambtenaren dienen een proeftijd van negen maanden te volbrengen, voordat zij in vaste dienst kunnen worden aangesteld. Het besluit om een ambtenaar aan te stellen wordt genomen op basis van de in lid 3 bedoelde beoordeling alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de ambtenaar op proef met betrekking tot titel II waarover het tot aanstelling bevoegde gezag beschikt.
Wanneer de ambtenaar tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof als bedoeld in artikel 58 of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het tot aanstelling bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.
2.
In geval van duidelijke ongeschiktheid van de ambtenaar op proef kan op elk moment voor afloop van de proeftijd een beoordeling worden opgesteld.
Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. De beoordeling en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan besluiten de ambtenaar op proef vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de ambtenaar voor de rest van de proeftijd in een andere dienst te werk te stellen.
3.
Uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de proeftijd wordt ten aanzien van de ambtenaar op proef een beoordeling opgesteld betreffende zijn geschiktheid voor het vervullen van de hem uit hoofde van zijn functie opgedragen taken, alsmede betreffende zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken.
Indien er op grond van deze beoordeling aanleiding bestaat om de ambtenaar op proef te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd overeenkomstig lid 1 te verlengen, worden de beoordeling en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd.
De ambtenaar op proef die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, wordt ontslagen.
4.
Tenzij hij onverwijld beroepswerkzaamheden kan hervatten, geniet de ontslagen ambtenaar op proef een vergoeding ten bedrage van drie maanden basissalaris wanneer hij meer dan een jaar in dienst is geweest, twee maanden basissalaris wanneer hij ten minste zes maanden in dienst is geweest en één maand basissalaris wanneer hij minder dan zes maanden in dienst is geweest.
5.
Het bepaalde in de leden 2 tot en met 4 is niet van toepassing op de ambtenaar die vóór het verstrijken van zijn proeftijd zelf ontslag neemt.