Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling zeevisserij
Artikel 86a Voorwaarden vismachtiging in het kader van het meerjarenplan Noordzee
Geldend
Geldend vanaf 05-08-2018
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (30-07-2018).
- Bronpublicatie:
26-07-2018, Stcrt. 2018, 43716 (uitgifte: 27-07-2018, regelingnummer: WJZ/18198510)
- Inwerkingtreding
05-08-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2018, Stcrt. 2018, 43716 (uitgifte: 27-07-2018, regelingnummer: WJZ/18198510)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
De aanvraag om een vismachtiging, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in artikel 1, eerste lid, van verordening 2018/973 bedoelde visserijactiviteiten, die worden verricht in het deelgebied en in de sectoren, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van deze verordening, met een van de vistuigen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van deze verordening, betreft een vissersvaartuig:
- a.
dat in de kalenderjaren 2006 tot en met 2008 met het desbetreffende vistuig heeft gevist in het desbetreffende gebied;
- b.
dat, voor zover de aanvraag de vistuigcategorie TR1 betreft, in de kalenderjaren 2001 tot en met 2005 heeft gevist in het desbetreffende gebied met tot de vistuigcategorieën TR1 of TR2 behorende vistuigen en waarvoor op 31 december 2011 op grond van artikel 29 een recht op contingenten wijting en kabeljauw gold;
- c.
dat, voor zover de aanvraag de vistuigcategorie TR2 betreft, in de kalenderjaren 2001 tot en met 2005 heeft gevist in het desbetreffende gebied met tot de vistuigcategorie TR2 behorende vistuigen en waarvoor op 31 december 2011 op grond van artikel 29 een recht op contingenten wijting en kabeljauw gold;
- d.
ten aanzien waarvan op 1 januari 2009 een onomkeerbare investeringsverplichting is aangegaan met het oog op de uitoefening van de visserij in het desbetreffende geografische gebied; of
- e.
dat dient ter vervanging van een of meer vissersvaartuigen ten aanzien waarvan is voldaan aan onderdeel a, b of c, en het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen.
2.
Voor zover de aanvraag een vissersvaartuig als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, betreft, is het motorvermogen van dat vissersvaartuig ten opzichte van de in onderdelen a, b en c bedoelde periode, onderscheidenlijk ten opzichte van de eerste keer dat het vissersvaartuig met het oog op de uitoefening van de visserij in het desbetreffende gebied in gebruik is genomen, niet toegenomen.
3.
Voor zover de aanvraag de vistuigcategorieën BT1 en BT2 betreft, geldt voor het betrokken vissersvaartuig een recht op contingenten tong en schol op grond van artikel 29.
4.
Voor zover de aanvraag de vistuigcategorie BT1 of TR1 betreft, geldt in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, dat het vissersvaartuig in de in dat onderdeel genoemde periode ook mag hebben gevist met tot de vistuigcategorie BT2 onderscheidenlijk met de tot de vistuigcategorie TR2 behorende vistuigen.