Rb. Den Haag, 06-12-2021, nr. 20/8282
ECLI:NL:RBDHA:2021:13705
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
06-12-2021
- Zaaknummer
20/8282
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:13705, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 06‑12‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Compensatie transitievergoeding, einde opzegverbod wegens ziekte voor 1 juli 2015, maximeringsbepaling. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8282
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen
[eiseres] V.O.F., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W.J.A Vis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.S. de Vreeze).
Procesverloop
In het besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde compensatie voor de aan [A] (de ex-werkneemster) betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. M. Koolhoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1.1
Op 1 september 1999 is de ex-werkneemster bij eiseres in dienst getreden. Zij meldde zich op 17 december 2012 ziek. Per 14 december 2014 is aan de ex-werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend.
1.2
Op 16 december 2014 eindigde het opzegverbod tijdens ziekte, als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het dienstverband is daarna slapend voortgezet.
1.3
Op 20 december 2019 sloten eiseres en de ex-werkneemster een vaststellingsovereenkomst, waarin is neergelegd dat de ex-werkneemster langdurig arbeidsongeschikt is, dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per 30 december 2019 en dat eiseres bij einde dienstbetrekking aan de ex-werkneemster een transitievergoeding betaalt van € 17.892,- bruto.
1.4
Eiseres heeft de transitievergoeding aan de ex-werkneemster betaald in drie gelijke termijnen van € 5.964,- bruto. De laatste termijn is aan de ex-werkneemster betaald op 26 maart 2020.
1.5
Eiseres heeft verweerder verzocht om vergoeding (hierna ook: compensatie) van de door haar aan de ex-werkneemster betaalde transitievergoeding. Verweerder heeft die compensatie vastgesteld op € 0,- en die vaststelling in bezwaar gehandhaafd.
Standpunten van partijen
2. Eiseres is het niet eens met de vastgestelde compensatie en voert daartegen aan dat verweerder een onjuiste uitleg geeft aan artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Eiseres verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 maart 20201.. Eiseres stelt dat als een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op of na 1 juli 2015 is of wordt beëindigd, de werknemer (in beginsel) recht heeft op een transitievergoeding en de werkgever binnen de grenzen van artikel 7:673e van het BW recht op vergoeding daarvan. Daarbij doet het er niet toe doet op welk moment het opzegverbod wegens ziekte is geëindigd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het peilmoment voor het recht op compensatie ligt bij het einde van het opzegverbod wegens ziekte na twee jaar als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW, dat wil in deze zaak zeggen op 16 december 2014. Ligt deze datum vóór 1 juli 2015, zoals hier het geval is, dan was er geen transitievergoeding verschuldigd en is het recht op compensatie € 0,-. Verweerder onderbouwt zijn standpunt met de stelling dat de wettekst van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW duidelijk is. Verweerder verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2021.2.De bedoeling van de wetgever kan geen rol spelen. Dat zou slechts anders kunnen zijn wanneer uit de wetsgeschiedenis overduidelijk blijkt dat de wetgever een andere bedoeling had dan volgt uit de wettekst, waardoor zou moeten worden geconcludeerd dat er sprake is van een kennelijke misslag of omissie.3.Daarvan is volgens verweerder geen sprake.
Beoordeling
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Als gevolg van de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is een werkgever sinds 1 juli 2015, aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd als de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigt. De wetgever heeft in artikel 7:673e van het BW voorzien in een vergoedingsregeling voor werkgevers.4.Werkgevers kunnen bij het Uwv verzoeken om een vergoeding van de transitievergoeding betaald aan een langdurig arbeidsongeschikte. Deze aan de werkgever uit te keren vergoeding wordt algemeen, ook door de wetgever, aangeduid als ‘compensatie’. De rechtbank sluit zich bij die term aan.
6. In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW zijn de voorwaarden geformuleerd waaraan moet worden voldaan wil een werkgever aanspraak kunnen maken op compensatie.
6.1
De eerste voorwaarde, die blijkt uit het eerste lid, onder a, 1º van artikel 7:673e van het BW, gelezen in samenhang met het derde lid, is dat er in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was, respectievelijk zou zijn als de overeenkomst door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
6.2
De tweede voorwaarde is blijkens artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW dat de betaling van de transitievergoeding verband houdt met langdurige arbeidsongeschiktheid. Artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW geeft namelijk aanspraak op compensatie indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in art. 7:670, eerste lid, onderdeel a, en elfde lid, van het BW, is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
6.3
Als aan beide voorwaarden is voldaan, verstrekt verweerder op verzoek van de werkgever een compensatie, aldus het eerste lid van artikel 7:673e van het BW.
6.4
In art. 7:673e, tweede lid, van het BW is geregeld wat de hoogte is van de compensatie. De regeling bevat twee maximeringen, die de rechtbank hierna, voor zover voor de voorliggende zaak relevant, weergeeft:
6.4.1
Allereerst geldt dat de compensatie in beginsel nooit hoger is dan de transitievergoeding die de werkgever daadwerkelijk heeft betaald.
6.4.2
In de tweede plaats bedraagt de compensatie niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW (het opzegverbod wegens ziekte).
7. Verweerder en eiseres zijn het erover eens dat laatstgenoemde voldoet aan beide voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding, zoals die hiervoor onder 6.1 en 6.2 zijn weergegeven. Het geschil heeft betrekking op de uitleg van de in 6.4.2 genoemde maximeringsbepaling. Verweerder leest de betreffende bepaling aldus dat er op 16 december 2014, de dag dat het opzegverbod wegens ziekte in deze zaak eindigde, nog geen recht op transitievergoeding bestond. De regeling uit de Wwz gold toen immers nog niet. Daarom heeft verweerder de compensatie vastgesteld op € 0,-.
8. In het licht van de wetssystematiek, dat wil zeggen het verband waarin de hier relevante bepaling tot andere toepasselijke bepalingen staat, de wetgeschiedenis en het doel van de compensatieregeling, volgt de rechtbank de lezing van verweerder van de in 6.4.2 bedoelde maximeringsbepaling niet. Zij overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Zoals hiervoor in 6-6.3 besproken, wordt op de voet van het eerste (en derde) lid van artikel 7:673e van het BW bepaald of is voldaan aan de voorwaarden voor compensatie, waaronder die dat de werkgever wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst, op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was (of bij opzegging of ontbinding zou zijn). Als dat het geval is, zoals hier, dan verstrekt het Uwv volgens het eerste lid van artikel 7:673e van het BW een vergoeding. Uitgaande van verweerders uitleg van het tweede lid, verstrekt hij echter in het geheel geen (nihil) vergoeding, als de dag na het einde van het opzegverbod wegens ziekte lag voor 1 juli 2015. Deze uitleg van het tweede lid van artikel 7:673e van het BW komt feitelijk neer op een extra voorwaarde voor de verstrekking van compensatie.5.Nu die verstrekking al voortvloeit uit het eerste lid en het tweede lid slechts op de maximale hoogte daarvan ziet, laat deze uitleg van het tweede lid zich met het wettelijk systeem van de compensatieregeling niet goed rijmen.
8.2.
De tekst van het tweede lid van artikel 7:673e van het BW dwingt naar het oordeel van de rechtbank niet tot die uitleg. In dat tweede lid wordt verwezen naar het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever op grond van artikel 7:673 van het BW verschuldigd zou zijn. Die verwijzing duidt op de hoogte van de volgens artikel 7:673 van het BW verschuldigde transitievergoeding en niet op de verschuldigdheid van de vergoeding als zodanig. In artikel 7:673, tweede lid van het BW e.v. is bepaald hoe de hoogte van de transitievergoeding wordt berekend. Dit wordt gedaan aan de hand van de daadwerkelijke duur van de arbeidsovereenkomst. In die context kan artikel 7:673e, tweede lid van het BW ook slechts als rekenvoorschrift worden gelezen, in die zin dat bij berekening van de maximale hoogte van de compensatie, de duur van de arbeidsovereenkomst in voorkomend geval fictief wordt bekort (door van een eerdere beëindigingsdatum uit te gaan).
8.3.
Laatstgenoemde lezing sluit aan bij de reden voor de maximeringsbepaling, zoals die uit de wetsgeschiedenis blijkt. Uit de Memorie van toelichting komt in dit verband naar voren dat de maximering dient ter voorkoming van misbruik, namelijk het voortzetten van de arbeidsovereenkomst uitsluitend met het oog op het verkrijgen van een hogere compensatie. Ook is met de maximering beoogd de periode van een verlengde doorbetalingsplicht als gevolg van een aan de werkgever opgelegde loonsanctie bij de compensatie buiten de berekening te laten, vanuit de gedachte dat de hogere transitievergoeding als gevolg van de loonsanctie aan de werkgever is te wijten (Kamerstukken II 2016 - 2017, 34 699, nr. 3, p. 4 -5). In de Nota van wijziging van de Wet arbeidsmarkt in balans, is over de voorgestelde maximeringsbepaling vermeld:
“In het voorgestelde artikel 7:673e, tweede lid, BW is onder meer beoogd te regelen dat de compensatie van de na langdurige ziekte betaalde transitievergoeding gemaximeerd is op het bedrag dat verschuldigd is direct nadat de werknemer 104 weken ziek is geweest. Daarvoor werd verwezen naar het tijdvak, bedoeld in artikel 629, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee werd de maximering gekoppeld aan het tijdvak waarin de werkgever gehouden is het loon tijdens ziekte door te betalen. Dit tijdvak is echter niet in alle gevallen gelijk. Om deze reden wordt voorgesteld de maximering te koppelen aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst van de zieke werknemer op grond van artikel 670, eerste lid, onderdeel a, opgezegd mag worden. Dat is dus na twee jaar ziekte. (…) Opgemerkt wordt dat niet bepaald wordt dat artikel 670, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op de maximering. Als het opzegverbod bij ziekte van de werknemer als gevolg van een loonsanctie langer geldt dan de in artikel 670, eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode van twee jaar, wordt derhalve het bedrag aan transitievergoeding dat de werknemer over die extra periode opbouwt niet gecompenseerd.” (Kamerstukken II 2018-2019, 35074, nr 10, p. 4).
Met de maximeringsbepaling is aldus slechts beoogd te regelen dat de transitievergoeding die wordt opgebouwd in de periode ná het einde van het opzegverbod wegens ziekte tot aan de daadwerkelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bij de compensatie buiten beschouwing blijft.
8.4.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever heeft stilgestaan bij de in deze zaak voorliggende specifieke situatie waarin het einde van het opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 lag, maar de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid ná die datum is beëindigd. In het licht van het voorgaande kan echter niet worden aangenomen dat de wetgever een werkgever in die situatie compensatie van de betaalde transitievergoeding (geheel) heeft willen ontzeggen. Dit klemt te meer nu de wetgever de compensatieregeling gezien de overgangsrechtelijke bepalingen uitdrukkelijk met terugwerkende kracht van toepassing heeft laten zijn in situaties waarin de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 is beëindigd of niet is voortgezet, zonder daarbij in een uitzondering te voorzien. In de Nota naar aanleiding van het verslag is hierover van de zijde van de regering opgemerkt:
“De compensatieregeling is ook van toepassing als de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015. Aldus wordt de werkgever, die na dat tijdstip maar voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel langdurig arbeidsongeschikte werknemers heeft ontslagen en een transitievergoeding heeft betaald, niet benadeeld. Daarnaast zorgt deze compensatiemogelijkheid voor oude gevallen ervoor dat er geen prikkel ontstaat om langdurig arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden in slapende arbeidsovereenkomsten.” (Kamerstukken II 2017 - 2018, 34 699, nr. 6, p. 9).
Onder meer uit deze laatste zin komt naar voren dat doel van de compensatieregeling is een einde te maken aan de praktijk van ‘slapende dienstverbanden’, door de werkgever te compenseren voor de cumulatie van de transitievergoeding met de tijdens de ziekte van de werknemer gemaakte (loon)kosten. In de door verweerder gehanteerde uitleg van de maximeringsbepaling wordt aan dat doel afbreuk gedaan. Het slapend houden van dienstverbanden waarvan het opzegverbod wegens ziekte al voor 1 juli 2015 eindigde, wordt met die uitleg in de hand gewerkt. Eiseres heeft dat ter zitting in feite ook bevestigd met haar toelichting dat zij de vaststellingsovereenkomst met haar ex-werknemer juist is aangegaan in de veronderstelling dat zij compensatie zou ontvangen.
8.5
Een redelijke wetsuitleg van de maximeringsbepaling brengt daarom mee dat als het einde van het opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen, zoals in dit geval, dit niet in de weg staat aan compensatie van een over de voorafgaande periode opgebouwde transitievergoeding.
9. De conclusie uit het voorgaande is dat verweerder is uitgegaan van een verkeerde wetsuitleg. Het beroep is daarom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd.
10. Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op het feit dat ter zitting is gesproken over de mogelijkheid van hoger beroep tegen een einduitspraak van de rechtbank. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor een termijn van zes weken stellen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- bij een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. C.T. Aalbers en mr. H.G. Molenaar-Geurtsen, leden, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
griffier | voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Relevante wettelijke bepalingen ten tijde van het bestreden besluit
Artikel 7:670 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
Artikel 7:673 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
(…)
7. De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst:
geschiedt voor de dag waarop de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uur per week heeft bedragen;
geschiedt in verband met of na het bereiken van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd geldt, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd; of
het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Artikel 7:673e van het BW luidde ten tijde van het bestreden besluit, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
(…)
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)
Artikel VI Overgangsbepaling van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Wet maatregelen transitievergoeding) luidt, voor zover van belang:
(…)
2. Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015.
(…)
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑12‑2021
Verweerder verwijst naar ECLI:NL:CRVB:2016:4556
Wet maatregelen transitievergoeding (Stb. 2018, 234), in werking getreden op 1 april 2020 (Stb. 2019, 76)
Vgl. de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7051, onder 8.1.