Zie voor het procesverloop in eerste aanleg de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 9 september en 16 december 2009 en voor het procesverloop in hoger beroep de arresten van het hof Arnhem van 21 december 2010 en 5 juni 2012.
HR, 24-01-2014, nr. 13/00201
ECLI:NL:HR:2014:146
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-01-2014
- Zaaknummer
13/00201
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:146, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1109, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:146, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑09‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/71 met annotatie van
JBPr 2014/28 met annotatie van Redactie
TvPP 2014, afl. 2, p. 58
JBPr 2014/28 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verlies van hoedanigheid van advocaat tijdens procedure, schorsing van rechtswege, nietigheid van nadien verrichte proceshandelingen, art. 226 in verbinding met art. 225 lid 3 Rv. Vereiste voor beroep op nietigheid: partij die nietigheid inroept moet benadeeld zijn door het feit dat procedure niet is stilgelegd (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514).
Partij(en)
24 januari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/00201
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos,
t e g e n
H.J.M.M. VAN LOENEN in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [betrokkene 1] handelende onder de naam [A],kantoorhoudende te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de bewindvoerder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 184835/HA ZA 09-884 van de rechtbank Arnhem van 9 september 2009 en 16 december 2009;
b. de arresten in de zaak 200.060.920 van het gerechtshof te Arnhem van 21 december 2010, 31 mei 2011 en 5 juni 2012.
Het arrest van het hof van 5 juni 2012 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 5 juni 2012 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de bewindvoerder is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 5 juni 2012 en tot verwijzing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) vordert in deze procedure van [eiseres] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) betaling van € 35.374,40 in hoofdsom wegens schilderwerkzaamheden aan hun woning. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
(ii) Het hof heeft bij tussenarrest van 31 mei 2011 [betrokkene 1] een bewijsopdracht gegeven. Ter uitvoering daarvan heeft op 5 januari 2012 een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] is gehoord als getuige. Van de kant van [eiseres] en [betrokkene 2] is niemand bij het verhoor verschenen.
(iii) Het hof heeft bij eindarrest het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [betrokkene 1] alsnog goeddeels toegewezen.
(iv) In zijn eindarrest heeft het hof met betrekking tot de gang van zaken bij het verhoor onder meer overwogen (waarbij het met [betrokkene 2] kennelijk mede het oog heeft op [eiseres]):
“1.2 Op 5 januari 2012 heeft [een] getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] gehoord is als (partij)getuige. (…) Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Van de zijde van [betrokkene 2] is niemand verschenen.
1.3
In verband met het niet verschijnen, zonder enig bericht, van de zijde van [betrokkene 2] op 5 januari 2012 is contact gezocht met de (voormalig) advocaat mr. M.A. Koot die meldde dat hij zich onttrokken had. Er was geen nieuwe advocaat bekend. Bij aangetekende brief van 5 januari 2012 aan geïntimeerden heeft de griffier van dit hof medegedeeld dat zij tot 24 januari 2012 (…) in de gelegenheid zijn om een nieuwe advocaat te stellen.
Dit is niet gebeurd.
1.4
Bij rolbericht van 30 januari 2012 heeft (de advocaat van) [betrokkene 1] laten weten af te zien van het andermaal oproepen/laten meebrengen van getuige [getuige], mede gelet op het feit dat [betrokkene 2] c.s. zich niet meer laten vertegenwoordige[n] door een (proces)advocaat en arrest gevraagd.”
3.2.1
Het middel klaagt in de eerste plaats dat de hiervoor aangehaalde vaststelling van het hof dat mr. Koot zich heeft onttrokken, onbegrijpelijk is nu uit de fax die mr. Koot op 5 januari 2012 aan het hof heeft gezonden, blijkt dat hij sedert 14 oktober 2011 van het tableau was geschrapt, zulks op eigen verzoek.
3.2.2
Deze klacht is gegrond. De fax van mr. Koot - waarop het hof, blijkens de door hem genoemde brief van de griffier van (eveneens) 5 januari 2012, de door de klacht bestreden vaststelling heeft gebaseerd - laat geen andere conclusie toe dan dat mr. Koot de hoedanigheid van advocaat heeft verloren en als gevolg daarvan niet meer optreedt als advocaat van [eiseres] en [betrokkene 2].De vaststelling van het hof dat mr. Koot zich heeft onttrokken, is derhalve onbegrijpelijk.
3.2.3
Het middel voert voorts terecht aan dat het verlies van de hoedanigheid van advocaat door mr. Koot tot gevolg had dat het rechtsgeding op grond van art. 226 lid 1 Rv van rechtswege was geschorst en dat nadien verrichte proceshandelingen nietig zijn (art. 226 lid 2 Rv in verbinding met art. 225 lid 3 Rv). In dit geval is voldaan aan het voor een geslaagd beroep op die nietigheid geldende vereiste dat de partij die deze nietigheid inroept benadeeld is door het feit dat de procedure niet is stilgelegd en aldus is getroffen in het belang dat dit artikel beoogt te beschermen (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514). Zoals [eiseres] aanvoert, bestaat dat nadeel erin dat het getuigenverhoor doorgang heeft gevonden zonder dat zij daarbij door een advocaat was vertegenwoordigd - en daardoor geen vragen heeft kunnen stellen en geen contra-enquête heeft kunnen vragen -, en zij daarna ook niet, middels een memorie na enquête, heeft kunnen reageren op hetgeen bij het verhoor is verklaard. Het arrest van het hof kan daarom niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 899,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 24 januari 2014.
Conclusie 25‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verlies van hoedanigheid van advocaat tijdens procedure, schorsing van rechtswege, nietigheid van nadien verrichte proceshandelingen, art. 226 in verbinding met art. 225 lid 3 Rv. Vereiste voor beroep op nietigheid: partij die nietigheid inroept moet benadeeld zijn door het feit dat procedure niet is stilgelegd (HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514).
Zaaknr. 13/00201
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 25 oktober 2013
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
H.J.M.M. van Loenen in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [betrokkene 1] h.o.d.n. [A]
Het gaat in deze zaak om de vraag of het hof over het hoofd heeft gezien dat de procesadvocaat van eiseres tot cassatie, [eiseres], gedurende de appelprocedure de hoedanigheid van advocaat heeft verloren.
Gelet op de in cassatie voorliggende vraag vermeld ik slechts het procesverloop (verkort).
1. Procesverloop1.
1.1 [betrokkene 1] h.o.d.n. [A], hierna: [betrokkene 1], heeft [eiseres], en [betrokkene 2]2.bij inleidende dagvaarding van 22 april 2009 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en heeft daarbij gevorderd dat [eiseres] en [betrokkene 2] worden veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 35.374,40,-, te vermeerderen met wettelijke rente wegens niet betaalde facturen voor schilderswerkzaamheden, alsmede van een bedrag van € 933,56 ter zake van beslagkosten.
[eiseres] en [betrokkene 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
1.2 De rechtbank heeft bij vonnis van 9 september 2009 een comparitie van partijen gelast, die op 4 november 2009 heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank bij eindvonnis van 16 december 2009, zoals verbeterd op 15 februari 2010, de vorderingen van [betrokkene 1] afgewezen.
1.3 [betrokkene 1] is, onder aanvoering van vijf grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem en heeft daarbij zijn eis vermeerderd.
[eiseres] en [betrokkene 2] hebben de grieven bestreden.
1.4 Het hof heeft de zaak bij arrest van 21 december 2010 naar de rol verwezen teneinde [eiseres] en [betrokkene 2] in de gelegenheid te stellen de door het hof gevraagde informatie (zie rov. 4.6) bij akte over te leggen.
1.5 Vervolgens heeft het hof [betrokkene 1] bij arrest van 31 mei 20113.toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat tussen [betrokkene 1] enerzijds en [eiseres] en [betrokkene 2] anderzijds een (aannemings)overeenkomst tot stand is gekomen, al of niet door vertegenwoordiging door [getuige], dan wel dat er sprake is geweest van een verklaring of gedraging van [eiseres] en [betrokkene 2] waardoor [betrokkene 1] mocht aannemen dat [betrokkene 2] aan [getuige] een toereikende volmacht had verleend.
1.6 Op 5 januari 2012 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] is gehoord als (partij)getuige. Van de zijde van [eiseres] en [betrokkene 2] is niemand verschenen.
1.7 Het hof heeft bij arrest van 5 juni 2012 het vonnis van de rechtbank van 16 december 2009 en de verbeterde versie van 15 februari 2010 vernietigd en in zoverre opnieuw recht doende [eiseres] en [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling aan [betrokkene 1] van een bedrag van (i) € 33.172,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2009, (ii) € 1.158,- en (iii) € 933,56, alsmede hoofdelijk tot terugbetaling van hetgeen [betrokkene 1] krachtens het vonnis van 16 december 2009 aan [eiseres] en [betrokkene 2] heeft voldaan.
1.8 [eiseres] heeft tegen het arrest van 5 juni 2012 tijdig4.beroep in cassatie ingesteld. Zij heeft het exploot doen uitbrengen aan verweerster in cassatie, Van Loenen in haar hoedanigheid van bewindvoerder5., en heeft daarbij vier producties overgelegd.
De bewindvoerder is in cassatie niet verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
[eiseres] heeft afgezien van het geven van een schriftelijke toelichting.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen de rechtsoverwegingen 1.2 tot en met 1.5 (en het dictum), waarin het hof als volgt heeft geoordeeld en beslist:
“1.2 Op 5 januari 2012 heeft getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] gehoord is als (partij)getuige. De getuige [getuige] die middels een bevel medebrenging zou verschijnen, is niet verschenen omdat de politie hem niet heeft kunnen traceren.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Van de zijde van [betrokkene 2] is niemand verschenen.
1.3
In verband met het niet verschijnen, zonder enig bericht, van de zijde van [betrokkene 2] op 5 januari 2012 is contact gezocht met de (voormalig) advocaat mr. M.A. Koot die meldde dat hij zich onttrokken had. Er was geen nieuwe advocaat bekend. Bij aangetekende brief van 5 januari 2012 aan geïntimeerden heeft de griffier van dit hof medegedeeld dat zij tot 24 januari 2012 (kennelijke verschrijving 2011) in de gelegenheid zijn om een nieuwe advocaat te stellen.
Dit is niet gebeurd.
1.4
Bij rolbericht van 30 januari 2012 heeft (de advocaat van) [betrokkene 1] laten weten af te zien van het andermaal oproepen/laten meebrengen van getuige [getuige], mede gelet op het feit dat [betrokkene 2] c.s. zich niet meer laten vertegenwoordige[n] door een (proces)advocaat en arrest gevraagd.
1.5
Vervolgens heeft [betrokkene 1] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.”
2.2
Het middel klaagt – zakelijk weergegeven – dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, arrest heeft gewezen terwijl het geding op de voet van art. 226 Rv. van rechtswege was geschorst. Volgens het middel heeft het hof in rechtsoverweging 1.3 ten onrechte overwogen dat mr. Koot zich aan de zaak heeft onttrokken, want mr. Koot heeft per 14 oktober 2011 de hoedanigheid van advocaat verloren. Het daardoor van rechtswege geschorste geding is nadien niet hervat op de voet van art. 228 Rv., zodat het gewezen arrest en het gehouden getuigenverhoor nietig zijn op de voet van art. 225 lid 3 Rv.
Het middel betoogt dat [eiseres] ernstig is benadeeld door het feit dat de procedure niet is stilgelegd, nu zij niet de mogelijkheid heeft gehad om middels een advocaat vragen te stellen aan (partij)getuige [betrokkene 1], haar de mogelijkheid van een contra-enquête is ontnomen, evenals het nemen van een conclusie na enquête waardoor zij de verklaring van [betrokkene 1] niet heeft kunnen weerleggen. Het hof heeft art. 6 EVRM geschonden nu er vanaf 5 januari 2012 geen sprake meer was van een procedure op tegenspraak en geen hoor en wederhoor meer kon plaatsvinden.
Met betrekking tot de feitelijke grondslag van een en ander wijst het middel er op dat uit het faxbericht van mr. Koot van 5 januari 2012 (prod. 3) en de brief van de griffier van het hof aan [eiseres] van 5 januari 2012 (prod. 2) blijkt dat mr. Koot niet langer advocaat was en dat het hof daarmee bekend was ten tijde van het wijzen van het arrest. [eiseres] heeft laatstgenoemde brief van de griffier van het hof van 5 januari 2012 overigens niet ontvangen en van de inhoud daarvan pas na het arrest van 5 juni 2012 kennis genomen. De ontvangst van deze brief kan ook niet worden vastgesteld omdat het bericht van ontvangst van de aangetekende verzending van die brief niet bewaard is gebleven. Het hof heeft voorts onzorgvuldig gehandeld door in die brief tot tweemaal 24 januari 2011 in plaats van 24 januari 2012 te vermelden.
Het middel stelt tot slot dat [betrokkene 1], nu hij op de hoogte was dat mr. Koot de hoedanigheid van advocaat heeft verloren en het geding om die reden was geschorst, de bestreden beslissing heeft uitgelokt zodat er geen reden bestaat om de beslissing omtrent de proceskosten in deze cassatieprocedure aan te houden tot de datum van de einduitspraak.
2.3
In geval van onttrekking6.beëindigt de procesadvocaat zijn opdracht door opzegging7.. Indien hij dat doet en zich aan de verdere behandeling van de zaak onttrekt, heeft die opzegging in het geding pas rechtsgevolg nadat zij ter rolle bekend is gemaakt aan de wederpartij en de rechter. Het geding wordt voortgezet waarbij de partij al dan niet een nieuwe advocaat stelt8.. Onttrekking is volgens de Hoge Raad een de cliënt persoonlijk betreffende omstandigheid, zodat het redelijker is dat de cliënt erin voorziet dat hij wederom door een advocaat in het proces wordt vertegenwoordigd dan dat de tegenpartij gedwongen zou zijn tot het doen van nasporingen en het maken van kosten teneinde de procespartij wier advocaat zich heeft onttrokken te dagvaarden tot hervatting van het rechtsgeding9..
In het geval van een onttrekking volgt geen schorsing van het geding10..
2.4
Dit is anders in het geval dat de (proces)advocaat zijn hoedanigheid van advocaat verliest als bedoeld in art. 226 lid 1 Rv.11.. In zijn arrest van 9 december 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder verlies van hoedanigheid als bedoeld in art. 226 lid 1 Rv. mede valt te verstaan schorsing als advocaat, hetzij op grond van disciplinaire maatregel, hetzij op andere wettelijke grond12.. Het verliezen van de hoedanigheid van advocaat leidt ertoe dat het geding van rechtswege wordt geschorst tenzij het geding in staat van wijzen verkeert13.. Ratio van deze bepaling – die opgeld doet onafhankelijk van de vraag of de rechtsbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt voortduurt – is de desbetreffende partij te beschermen tegen de gevolgen van het feit dat zij niet langer in de procedure is vertegenwoordigd ten gevolge van een van de beide in het artikel genoemde omstandigheden. Van dit feit zal de partij niet altijd op de hoogte zijn, zonder dat haar dit valt toe te rekenen, hetgeen rechtvaardigt dat de schorsing van rechtswege plaatsvindt14.. De in art. 226 Rv. genoemde gevallen hebben gemeen dat de partij haar advocaat verliest door oorzaken buiten haar invloedssfeer15.. Uiteraard geldt het voorgaande slechts in de zaken waarin bij advocaat moet worden geprocedeerd.
2.5
De proceshandelingen die zijn verricht na het intreden van de schorsing, zijn nietig16.. Voor een geslaagd beroep op deze nietigheid is echter wel vereist dat degene die dat beroep doet gemotiveerd stelt dat hij is benadeeld door het feit dat de procedure niet is stilgelegd en dat hij aldus is getroffen in het belang dat art. 226 Rv. beoogt te beschermen. Doet hij dat niet of met een motivering waaruit dit niet kan volgen, of is wat hij in dit verband aanvoert niet aannemelijk, dan kan de rechter aan het beroep op nietigheid van de in strijd met genoemde bepalingen plaatsgevonden hebbende procesverrichtingen voorbijgaan17..
2.6
Het geschorste geding kan op de in art. 228 Rv. opgenomen wijze worden hervat18.. Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn meergenoemde arrest van 9 december 2011 nog aanwijzingen gegeven voor hervatting19..
2.7
Het middel stelt dat het hof er ten tijde van het wijzen van het arrest mee bekend was dat mr. Koot niet langer advocaat was. In cassatie heeft [eiseres] daartoe een brief en faxbericht van 5 januari 2012 (met dezelfde inhoud) van mr. M.A. Koot aan het hof met een ‘Verzend controle rapport’ overgelegd20.. Uit het ‘Verzend controle rapport’ van de fax blijkt dat de fax op 5 januari 2012 om 9.03 is verzonden. De inhoud van het in cassatie overgelegde faxbericht luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“Bij terugkeer van mijn vacantie trof ik een bericht van uw griffie aan dat er een bevel medebrenging is afgegeven voor [getuige] voor heden alsook dat de enquête van heden van 9.00 naar 10.30 is verplaatst.
Op 14 oktober 2011 ben ik op eigen verzoek geschrapt van het Tableau van Advocaten. Deze gegevens zijn ook verwerkt in BAR en een bericht daaromtrent is verschenen in het Advocatenblad.
Sedert die da[g] mag ik niet meer in rechte optreden indien procesvertegenwoordiging verplicht is, waaronder optreden voor uw college. Ik heb [betrokkene 2 en 4] hieromtrent als ook de verdaging geïnformeerd. Ik ga ervan uit dat er zich een nieuwe advocaat heeft gesteld, dan wel heden zich zal stellen.
Mocht zulks niet het geval zijn, dan blijft de procedure van rechtswege geschorst. (…)”
2.8
De inhoud van het faxbericht van mr. Koot wordt bevestigd door het in cassatie overgelegde Advocatenblad van 25 november 201121..
Op grond hiervan heeft [eiseres] m.i. in cassatie voldoende aangetoond dat mr. Koot op 14 oktober 2011 de hoedanigheid van advocaat heeft verloren, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan.
2.9
Dat het hof op 5 januari 2012 om 9.03 een faxbericht heeft ontvangen van mr. M.A. Koot blijkt ook uit de aangetekende brief van de griffier van het hof aan [eiseres] en [betrokkene 2]22.. Daarin heeft de griffier het volgende geschreven:
“Bij het gerechtshof is aanhangig een procedure tussen [A] en u als geïntimeerden. Voor hedenochtend was een getuigenverhoor gepland. Noch u, noch uw advocaat zijn ter zitting verschenen. Uit navraag bij mr. M.A. Koot, voorheen advocaat te Den Haag, blijkt dat hij zich heeft onttrokken. Dit heeft hij hedenochtend om 9.03 uur aan het hof kenbaar gemaakt door middel van een faxbericht. Het proces-verbaal van het gehouden getuigenverhoor zend ik u in kopie als bijlage van deze brief mee.
Nu u geen wettelijke verplichte procesvertegenwoordiger meer heeft, stel ik u hierbij in de gelegenheid om op de roldatum van 24 januari 201123.aan uw zijde een nieuwe advocaat te stellen.
Indien zich op 24 januari 201124.geen nieuwe advocaat aan uw zijde stelt, kan op verzoek van partij [betrokkene 1] arrest worden gewezen.”
2.10
Nu naast het onder 2.8 genoemde uitgangspunt aldus eveneens vaststaat dat het hof de fax van mr. Koot op 5 januari 2012 om 9.03 heeft ontvangen en derhalve ten tijde van het wijzen van het arrest met de inhoud van die fax – en dus met de omstandigheid dat mr. Koot niet langer de hoedanigheid van advocaat heeft – bekend was, kan in cassatie van de juistheid van de stelling van het middel worden uitgegaan25..
2.11
Uit de onder 2.9 geciteerde brief blijkt daarnaast dat het hof het verlies van de procesvertegenwoordiging aan de zijde van [eiseres] en [betrokkene 2] heeft gekwalificeerd als een onttrekking van de advocaat, m.i. ten onrechte nu dat niet valt te lezen in de fax van mr. Koot op 5 januari 2011 van 09.03 uur. Door de op onttrekking toepasselijke regels toe te passen, heeft het hof miskend dat door het schrappen van mr. Koot van het tableau op 14 oktober 2011 het geding in hoger beroep – dat zich nog niet in staat van wijzen bevond – met ingang van die datum op de voet van art. 226 lid 1 Rv. van rechtswege was geschorst. Dat de schrapping van het tableau van mr. Koot niet het gevolg was van een disciplinaire maatregel maar op eigen verzoek is gebeurd maakt daarbij m.i. geen verschil26.. Ook indien, zoals het hof in zijn arrest van 5 juni 2012 heeft overwogen, mr. Koot op 5 januari 2012 aan het hof zou hebben bericht zich aan de zaak te hebben onttrokken – voor zover onttrekking nog mogelijk zou zijn ná het verlies van de hoedanigheid van advocaat27.– kan dat niet afdoen aan de omstandigheid dat het geding van rechtswege was geschorst.
2.12
Het hof kon met zijn brief van 5 januari 2012 aan [eiseres] de met ingang van 14 oktober 2011 ingetreden schorsing van het geding niet ‘opheffen’ zodat de klacht van [eiseres] dat zij die brief niet heeft ontvangen, geen bespreking behoeft.
Uit de in cassatie overgelegde processtukken is mij niet van hervatting van het geding gebleken. In cassatie geldt dan ook als uitgangspunt dat het geding vanaf 14 oktober 2011 tot heden is geschorst.
2.13
Na het intreden van de schorsing op 14 oktober 2011 heeft op 5 januari 2012 een getuigenverhoor plaatsgevonden en heeft het hof bij arrest van 5 juni 2012 [eiseres] en [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling aan [betrokkene 1] van een bedrag van € 35.264,17,-28.. Het hof heeft gezien zijn motivering waarde gehecht aan de door [betrokkene 1] als (partij)getuige gegeven verklaring op het getuigenverhoor van 5 januari 201229.. Het is derhalve aannemelijk dat [eiseres] – zoals zij heeft gesteld – nadeel heeft ondervonden van het veronachtzamen van de van rechtswege ingetreden schorsing.
2.14
Het onderdeel is gezien het voorgaande terecht voorgesteld.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 5 juni 2012 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2013
[betrokkene 2] is in cassatie geen procespartij.
Dit arrest is in cassatie niet overgelegd. Het hier vermelde dictum blijkt uit het eindarrest van5 juni 2012.
De cassatiedagvaarding is op 5 september 2012 uitgebracht.
In de feitelijke instanties is geprocedeerd door [betrokkene 1].
Zie ook mijn conclusie van 6 september 2013 in de zaak met rolnummer 12/04150.
Zie HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9764, (NJ 2002/372 m.nt. H.J. Snijders), rov. 3.3.
Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2012, nr. 17, p. 22.
Zie voetnoot 6.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/188 met verwijzing naar HR 1 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB3384, (NJ 1975/6) en HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9764, (NJ 2002/372 m.nt. HJS); zie ook mijn conclusie vóór HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7138, (RvdW 2009/1051).
Zie Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/188; Hugenholtz/Heemskerk, a.w., nr. 105 met verwijzingen naar rechtspraak; Van Maanen/Van Dam-Lely 2012, (T&C Rv.) art. 226, aant. 4.
HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514).
HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514), rov. 3.2.
Art. 226 lid 2 Rv. in verbinding met art. 225 lid 3 Rv.; Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/26, 190; Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2012, nr. 105.
HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514), rov. 3.4; Von Schmidt auf Altenstadt, Burgerlijke Rechtsvordering art. 226.
Zie daarover Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/193.
In rov. 3.2.
Overgelegd als productie 3 bij de cassatiedagvaarding.
Overgelegd als productie 4 bij de cassatiedagvaarding.
Overgelegd als productie 2 bij de cassatiedagvaarding.
Kennelijk is bedoeld 24 januari 2012.
Kennelijk is bedoeld 24 januari 2012.
Vgl. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514, m.nt. H.B. Krans), rov. 3.3.
Vgl. de noot van Krans onder HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514), onder 7.
Aldus Krans in zijn noot onder HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, (NJ 2012/514), onder 10.
Hierbij is de proceskostenveroordeling buiten beschouwing gelaten.
Rov. 2.6 in samenhang met rov. 2.1 van het arrest van het hof van 5 juni 2012.
Beroepschrift 05‑09‑2012
In den jaren tweeduizendtwaalf, de [vijfde september]
Ten verzoeke van [requirante], [,wonende te] [woonplaats] te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Laan van Meerdervoort nr. 48 (2517 AM); ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. J.C. Meijroos die mijn requirante bij deze aanwijst zijnde haar als zodanig in na te melden geding in cassatie te vertegenwoordigen;
[Heb ik]
[Mr Michel Petrus Andreas Knol, gerechtsdeurwaarde, met vestigingsplaats Delft, Nederlanden aldaar kantoorhoudende aan de Wallerstraat 14c–16c;]
GEDAGVAARD:
H.J.M.M. van Loenen, in haa[r] hoedanigheid van bewindvoerder schuldsaneringsregeling [(WSNP)] van de heer [betrokkene 1] H.O.D.N. FA. [A] [te] [vestigingsplaats] kantoorhoudende [en mede woonplaats hebbende] te [kantoor/woonplaats] ([postcod]) aan het adres [adres] aldaar [aan voormelde bewindvoerder[ mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw N. Lagarde,]
aldaar ten kantore werkzaam;
AANGEZEGD:
dat mijn requirante bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, eerste civiele kamer, onder zgn. landelijk zaaknummer 200.060.920 gewezen en uitgesproken op 5 juni 2012 inzake mijn requirante als geïntimeerde in het principaal beroep en gerekwireerden als appellante in het principaal beroep;
TEVENS AANGEZEGD:
Dat indien verweerder in cassatie advocaat bij de Hoge Raad stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaald en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen verweerder in cassatie verleend, de door hem gevoerde verweren in cassatie buiten beschouwing blijven en diens rechten om in cassatie verweer te voeren dan wel om in cassatie te komen, vervalt;
Dat bij verschijning in het geding van verweerder in cassatie een griffierecht van € [728,-] zal worden geheven, te voldoen binnen 4 weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
Dat van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die onvermogend is, een lag er griffierecht wordt geheven, namelijk € 302,-, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- •
Een afschrift van het besluit tot toevoeging bedoeld in artikel 29 van de wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van de omstandigheid die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24 lid 2, van de wet op de rechtsbijstand, dan wel,
- •
Een verklaring van de Raad als bedoeld in artikel 1 onder b. van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a t/m b, dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e. van die wet, met dien verstande dat als gevolg van de inmiddels van kracht geworden wijziging van de wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2. van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst, zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Om op vrijdag de [elfde januari ] tweeduizenddertien (2013) des voormiddags te 10.00 uur niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, kamer voor burgerlijke zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE:
Tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt,
doordat het Hof heeft overwogen en beslist, gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld, —hier als herhaald en ingelast te beschouwen—, onder zogenaamd landelijk zaaknummer 200.060.920, gewezen en uitgesproken op 5 juni 2012,
ten onrechte om een of meer van de navolgende —zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen.
Feiten:
- a.
Het gaat in de onderhavige procedure — voor zover in cassatie (nog) van belang — om het navolgende:
- b.
De oorspronkelijke procespartijen in deze zaak waren de vennootschap onder firma FA. [A] als eiser in eerste aanleg en appellant in Hoger Beroep en de heer [betrokkene 2] en mevrouw [requirante] als gedaagden in eerste aanleg en geïntimeerden in Hoger Beroep.
- c.
[A] is op 13 maart 2012 door de rechtbank 's‑Hertogenbosch in staat van faillissement verklaard. Op 11 juli 2012 is het faillissement omgezet naar een schuldsaneringsregeling met benoeming van gerekwestreerde als bewindvoerder. De heer [betrokkene 2] is op 22 maart 2012 door de rechtbank Arnhem in staat van faillissement verklaard.
- d.
Op 31 mei 2011 heeft het Gerechtshof Arnhem een tussenarrest gewezen waarin zij [A] heeft toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat tussen [A] en [betrokkene 2] c.s. een (aannemings)overeenkomst tot stand is gekomen, al of niet door vertegenwoordiging door [getuige 1], dan wel dat er sprake is geweest van een verklaring of gedraging van [betrokkene 2] c.s. waardoor [A] mocht aannemen dat aan [getuige 1] een toereikende volmacht was verleend.
- e.
Op 05 januari 2012 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [A] is gehoord als (partij)getuige. [requirante] noch de heer [betrokkene 2] zijn op dit getuigenverhoor verschenen.
- f.
Naar aanleiding van het niet verschijnen van [requirante] en [betrokkene 2] heeft de griffier (blijkens het arrest d.d. 05 juni 2012) contact opgenomen met de advocaat van [requirante] en [betrokkene 2] zijnde mr. M.A. Koot. Mr. Koot zou blijkens het arrest aan de griffier hebben medegedeeld dat hij zich had onttrokken.
- g.
Uit het arrest blijkt verder dat de griffier via een aangetekend schrijven van het Gerechtshof Arnhem aan [betrokkene 2] en [requirante] heeft medegedeeld dat zij tot 24 januari 2012 (kennelijke verschrijving 2011) in de gelegenheid werd gesteld om een nieuwe advocaat te stellen hetgeen blijkens het arrest niet is gebeurd.
- h.
Bij rolbericht van 30 januari 2012 heeft (de advocaat van) [A] laten weten af te zien van het andermaal oproepen / laten meebrengen van getuige [getuige 1] en is door [A] arrest gevraagd.
- i.
In het arrest wordt geoordeeld dat [A] erop mocht vertrouwen dat [betrokkene 2] c.s. aan [getuige 1] een volmacht hadden verleend voor het laten verrichten van schilderwerk door [A] waardoor [betrokkene 2] c.s. gehouden zijn om aan [A] te betalen.
- j.
[requirante] heeft de brief van 24 januari 2012 van het Gerechtshof Arnhem niet ontvangen. Zij heeft pas kennis genomen van de inhoud van deze brief nadat door het hof een kopie van de brief werd verzonden aan mr. J.B. Maliepaard, advocaat te Bleiswijk. Mr. Maliepaard verzocht het Hof bij schrijven d.d. 27 juli 2012 namens [requirante] om hem een kopie te zenden van de betreffende brief en van het aan het hof geretourneerde ontvangstbewijs van de aangetekende verzending (productie 1).
- k.
De griffier van het hof heeft bij schrijven d.d. 09 augustus 2012 aan Mr. Maliepaard een kopie toegezonden van de brief van 24 januari 2012. De griffier gaf daarbij tevens aan dat aan het verzoek tot toezending van het ontvangstbewijs niet kon worden voldaan omdat ten tijde van het archiveren van de zaak het feuille geschoond is en daarmee klaarblijkelijk ook het bericht van ontvangst van de verzending van de aangetekend brief van 05 januari 2012 (productie 2).
- 1.
Uit de brief van 05 januari 2012 blijkt dat mr. Koot aan het hof een faxbericht verstuurd heeft d.d. 05 januari 2012 om 09.03 uur waarin Mr. Koot zou hebben bericht dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken. Deze fax is vervolgens opgevraagd bij Mr. Koot.
- m.
De brief van mr. Koot wordt overgelegd als productie 3. Uit dit schrijven blijkt dat mr. Koot het Hof in het geheel niet heeft bericht dat hij zich van de zaak heeft ontrokken.
Mr. Koot heeft het hof medegedeeld dat hij op eigen verzoek per 14 oktober 2011 van het tableau van advocaten is geschrapt, dat hij sedert die dag niet langer in rechte kan optreden in zaken waarin procesvertegenwoordiging verplicht is en dat zulks reeds is verwerkt in BAR en het advocatenblad. Tevens stelt Mr. Koot dat indien er zich geen nieuwe advocaat heeft gesteld de procedure van rechtswege geschorst blijft.
- n.
Dat mr. M.A. Koot per 14 oktober 2011 zijn hoedanigheid van advocaat verloor is gepubliceerd in het advocatenblad van 25 november 2011 (productie 4).
Klachten:
Geen schorsing van rechtswege conform artikel 226 Rv.
Middel 1
1.
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, ín het bijzonder in de aanhef, in r.o. 1.2 t/m 1.5 en in het dictum, zulks ten onrechte op grond van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft het Hof arrest gewezen terwijl het geding van rechtswege was geschorst conform het bepaalde in artikel 226 Rv.
- a)
Hetgeen het Hof in de aanhef (waarin melding wordt gemaakt van de onttrekking door mr. Koot) en in r.o. 1.3 overweegt aangaande de onttrekking van mr. Koot is onjuist.
Zoals ook blijkt uit de brief van mr. Koot d.d. 05 januari 2012 heeft mr. Koot zich niet ontrokken aan de zaak doch heeft hij zijn hoedanigheid van advocaat verloren, waardoor hij niet langer in staat was om in rechte op te treden in zaken waarin procesvertegenwoordiging verplicht is, zoals de onderhavige zaak.
- b)
Conform artikel 226 lid 1 Rv. was het geding derhalve vanaf 14 oktober 2011 van rechtswege geschorst, zijnde de datum waarop Mr. Koot zijn hoedanigheid van advocaat verloor. De ratio achter artikel 226 lid 1 Rv. is de betreffende procespartij te beschermen tegen de kwade kans dat de procedure zonder haar wordt voortgezet.
Zie in dit kader ook het arrest van uw Raad d.d. 09 december 2011, LJN: BT2915.
Juist deze kwade kans heeft zich hier voorgedaan. De procedure is voorgezet zonder [requirante] met als resultaat en dat zij (hoofdelijk) is veroordeeld tot betaling.
- c)
Het hof heeft derhalve miskend dat artikel 226 lid 1 Rv. van toepassing was en dat het geding van rechtswege geschorst was per 14 oktober 2011. Als gevolg van de schorsing van rechtswege kon het getuigenverhoor niet plaatsvinden en kon geen arrest gewezen worden.
- d)
Conform artikel 225 lid 3 Rv. zijn alle proceshandelingen welke zijn verricht nadat de schorsing is ingetreden nietig. Op deze nietigheid wordt een beroep gedaan.
- e)
Het gewezen arrest maar ook het gehouden getuigenverhoor dienen als nietig te worden aangemerkt.
- f)
[requirante] is ernstig benadeeld door het feit dat de procedure niet is stilgelegd.
Hierdoor heeft er een getuigenverhoor plaatsgevonden zonder dat [requirante] hierbij aanwezig was, zodat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om middels een advocaat aan deze (partij)getuige vragen te stellen. Tevens is de mogelijkheid tot het doen horen van getuigen in contra-enquête ontnomen en is [requirante] niet in de gelegenheid geweest om middels een conclusie na enquête haar bedenkingen bij de verklaringen van de partijgetuige uiteen te zetten.
- g)
Het hof heeft op basis van de getuigenverklaring van [A] geconcludeerd dat [A] erop kon en mocht vertrouwen dat door [betrokkene 2] c.s. een volmacht hebben verleend aan [getuige 1] voor het verrichten van de schilderwerkzaamheden door [A].
[requirante] is nog altijd van oordeel dat zij geen volmacht heeft verstrekt en dat zij ook geen handelingen heeft verricht waarmee zij de schijn van volmachtverlening zou hebben gewekt. Zij had de verklaring van [A] middels bewijslevering kunnen weerleggen.
- h)
Vanaf 05 januari 2012 was niet langer sprake van een procedure op tegenspraak en kon geen hoor en wederhoor meer plaatsvinden. Er is derhalve sprake van een flagrante schending van artikel 6 EVRM.
- i)
De zaak dient dan ook te worden terugverwezen naar de rol voor voortprocederen in de stand waarin de procedure zich op 14 oktober 2011 bevond.
- j)
Conform artikel 419 Rv. kan de feitelijke grondslag der middelen enkel worden gevonden in de bestreden uitspraak en de stukken van het geding.
- k)
Ten aanzien van de stelling, dat mr. Koot zijn hoedanigheid van advocaat heeft verloren zodat het geding van rechtswege is geschorst voordat een datum voor het wijzen van arrest was bepaald, kan worden betoogd dat deze feitelijke grondslag mist in het arrest van het hof. Dit leidt er echter niet toe dat het cassatieberoep verworpen dient te worden. Uit het arrest van 09 december 2011 (LJN: BT2915) volgt dat indien in cassatie aanstonds als vaststaand kan worden aangenomen, of door eiseres tot cassatie aanstonds voldoende wordt aangetoond, dat genoemd feit (in casus dus het verlies van hoedanigheid van de in rechte optredende advocaat) zich heeft voorgedaan en bij het hof bekend was ten tijde van het wijzen van zijn arrest, dit feit toch als grondslag kan dienen van een cassatieklacht.
- l)
Dit is ook terecht omdat in een geval als het onderhavige anders nimmer een beroep op de nietigheid van het arrest kan worden gedaan.
- m)
Uit het faxbericht van mr. Koot van 05 januari 2012 volgt dat het hof op de hoogte was van het feit dat mr. Koot zijn hoedanigheid van advocaat had verloren. Hij stelt zulks immers expliciet in de betreffende brief. Het woord ‘onttrekken’ komt in de gehele brief zelfs niet voor. Daarbij wijst mr. Koot het hof er zelfs nog op dat het geding van rechtswege is geschorst.
- n)
Uit de kopie van de brief van 05 januari 2012 van de griffier aan [requirante] volgt eveneens dat het Gerechtshof ervan op de hoogte was dat mr. Koot niet langer advocaat was.
De griffier schrijft immers:
‘Uit navraag bij mr. M.A. Koot, voorheen advocaat te Den Haag, blijkt dat hij zich heeft onttrokken’ onderstreping en vet gedrukt door advocaat.
- o)
Aldus is in cassatie gebleken dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan en dat het hof hiervan op de hoogte was zodat dit feit als grondslag kan dienen voor de onderhavige cassatieklacht.
- p)
Aldus is het onbegrijpelijk dat het hof ondanks de schorsing van rechtswege, waar mr. Koot in zijn faxbericht van 05 januari 2012 nog uitdrukkelijk naar verwijst, het later die dag geplande getuigenverhoor doorgang heeft laten vinden en vervolgens op verzoek van [A] arrest heeft gewezen.
- q)
Conform artikel 228 Rv. kan het geding weer worden hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat. Geen der genoemde handelingen is in deze zaak verricht.
- r)
Ook voor het overige heeft het Gerechtshof onzorgvuldig gehandeld. Het bericht van de aangetekende verzending is niet bewaard, maar nog lopende de cassatietermijn weggegooid waardoor niet kan worden vastgesteld of [requirante] de brief van 05 januari 2012 heeft ontvangen. Tevens wordt in de brief tot tweemaal toe de datum 24 januari 2011 vermeld waar 24 januari 2012 werd bedoeld.
- s)
[requirante] heeft de brief d.d. 05 januari 2012 niet ontvangen en zij heeft derhalve geen kennis genomen van de inhoud van de brief.
- t)
Tenslotte wenst [requirante] nog een opmerking te maken over de proceskosten in de onderhavige cassatieprocedure. In het eerder aangehaalde arrest van 09 december 2011 (LJN: BT2915) oordeelde uw Raad dat beslissing omtrent de kosten van het cassatieberoep worden gereserveerd tot de einduitspraak aangezien verweerders c.s. de beslissing van het hof noch hebben uitgelokt, noch hebben verdedigd.
- u)
in de onderhavige zaak ligt dat anders. De brief van mr. Koot van 05 januari 2012 is blijkens de inhoud van die brief per gelijke post aan mr. H.D.S. Lasonder, advocaat van [A], gezonden. [A] was er dus eveneens van op de hoogte dat mr. Koot zijn hoedanigheid van advocaat was verloren en dat om die reden het geding van rechtswege was geschorst. Desalniettemin heeft [A] blijkens r.o. 1.4 van het bestreden arrest aan het hof laten weten dat zij afzag van het andermaal oproepen / laten meebrengen van getuige [getuige 1], mede gelet op het feit dat [betrokkene 2] c.s. zich niet meer laten vertegenwoordigen door een (proces)advocaat en heeft [A] vervolgens arrest gevraagd.
- v)
Daarmee heeft [A] de bestreden beslissing uitgelokt zodat geen er geen reden bestaat om de beslissing omtrent de proceskosten in deze cassatieprocedure aan te houden tot de datum van de einduitspraak.
Weshalve het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn €[ 76,17 + € 14,47 (19 % BTW).]