HR, 04-02-2022, nr. 20/00457
ECLI:NL:HR:2022:124
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-02-2022
- Zaaknummer
20/00457
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:124, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑02‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:131
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑04‑2020
- Vindplaatsen
V-N 2022/8.16 met annotatie van Redactie
NLF 2022/0362 met annotatie van Ivo Krukkert
FED 2022/38 met annotatie van E. THOMAS
BNB 2022/44 met annotatie van A.O. LUBBERS
NTFR 2022/623 met annotatie van Mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Uitspraak 04‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 67f AWR; vergrijpboete; voorwaardelijk opzet; aanwezigheid bewustheid van de onjuiste voldoening op aangifte.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/00457
Datum 4 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 januari 2020, nrs. 18/00707 en 18/007081., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/2396 en BRE 17/2397) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.C.J. Schoenmakers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
Middel I kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.2
Middel II is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur terecht aan belanghebbende op grond van artikel 67f AWR twee boetes van elk 50 procent van de nageheven omzetbelasting heeft opgelegd omdat belanghebbende met (voorwaardelijk) opzet te weinig omzetbelasting heeft voldaan ter zake van door hem in Nederland geleverde auto’s.
2.3.1
Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig omzetbelasting zou worden afgedragen en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard. Voor dat oordeel heeft het Hof van belang geacht i) dat belanghebbende zelf de administratie heeft gevoerd die ten grondslag ligt aan de aangiften voor de omzetbelasting, ii) dat belanghebbende, toen hij begon met de autohandel, weliswaar gebrekkige, documenten heeft opgesteld maar daarmee later zonder goede verklaring is gestopt, iii) dat belanghebbende ondernemer is en hij had moeten inzien dat hij met deze gebrekkige documentatie niet aannemelijk zou kunnen maken dat de door hem geleverde auto’s naar een andere lidstaat zijn vervoerd en dat hij dus niet het nultarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in samenhang gelezen met post a.6 van de bij die Wet behorende Tabel II kon en mocht toepassen op deze leveringen, iv) dat belanghebbende desgevraagd op de zitting ongeloofwaardige verklaringen heeft gegeven voor de vragen die zijn administratie opwierp en daarmee geen openheid van zaken heeft gegeven, en v) dat belanghebbende, gelet op zijn houding ter zitting, het laakbare van zijn gedragingen niet heeft ingezien.
2.3.2
Voorts heeft het Hof het betoog van belanghebbende dat hij een adviseur had ingeschakeld om zijn aangiften voor de omzetbelasting te doen en daarom erop mocht vertrouwen dat die aangiften juist waren, verworpen. Naar het oordeel van het Hof kan de omstandigheid dat een adviseur is ingeschakeld, samengaan met de mogelijkheid dat bij belanghebbende zelf voorwaardelijk opzet op het te weinig voldoen van omzetbelasting aanwezig is geweest. In dat verband is naar het oordeel van het Hof van belang of belanghebbende de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met die adviseur.Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende zelf wist dat hij met de documentatie die in zijn administratie is aangetroffen, niet aannemelijk zou kunnen maken dat de auto’s naar een andere lidstaat zijn vervoerd en dus niet het nultarief mocht toepassen. Doordat hij desalniettemin zijn adviseur van die documenten heeft voorzien en de aangiften voor de omzetbelasting heeft laten opstellen met opgave van het nultarief, heeft belanghebbende volgens het Hof niet de zorg betracht die van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met die adviseur. Hem valt daarom zelf een verwijt te maken, aldus het Hof.
2.4.1
Middel II slaagt voor zover het is gericht tegen het hiervoor in 2.3.1 weergegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet moet worden verweten. De daarvoor door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden kunnen noch gezamenlijk noch op zichzelf beschouwd de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, dat wil zeggen dat hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij te weinig omzetbelasting op aangifte zou voldoen en dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). In het bijzonder brengt de omstandigheid dat belanghebbende “had moeten inzien” dat hij met zijn administratie niet aannemelijk zou kunnen maken dat de auto’s naar een andere lidstaat zijn vervoerd, en dat hij dus niet het nultarief kon en mocht toepassen op de leveringen van die auto’s, niet mee dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij te weinig omzetbelasting op aangifte zou voldoen en dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard. De omstandigheid dat de belastingplichtige had moeten weten dat zijn voldoening op aangifte onjuist was, brengt immers niet mee dat hem de voor opzet vereiste bewustheid met betrekking tot die onjuistheid kan worden verweten.2.Verder kunnen de omstandigheden dat belanghebbende geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij het laakbare van zijn gedragingen niet heeft ingezien, niet bijdragen aan het oordeel dat hij bewust fouten heeft gemaakt.
2.4.2
Middel II voor het overige richt zich tegen de hiervoor in 2.3.2 weergegeven oordelen van het Hof, en met name tegen het oordeel dat belanghebbende wist dat hij zijn belastingadviseur van onjuiste documenten heeft voorzien. Het middel slaagt ook in zoverre. Dit oordeel van het Hof over de wetenschap van belanghebbende bouwt kennelijk voort op zijn hiervoor in 2.3.1 weergegeven oordelen. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.1 is overwogen, slaagt middel II daarom ook voor het overige.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.1 en 2.4.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof zal opnieuw over de boeten moeten oordelen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding moet worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de boetebeschikkingen,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 265, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.036 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑02‑2022
Vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989, rechtsoverwegingen 3.4.1 en 3.6.2.
Beroepschrift 16‑04‑2020
Aantekenen
Hoge Raad der Nederlanden
Team Belastingrecht
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
[…], 16 april 2020
Inzake : [X] / Belastingdienst
Dossier : […]
Uw referentie : F20/00457
Correspondentienr. : […]
Edelhoogachtbaar College,
Namens belanghebbende, [X], wordt verwezen naar uw schrijven d.d. 13maart 2020.
Belanghebbende motiveert zijn pro forma beroepschrift in cassatie als volgt.
Gronden van cassatie
Aan het beroep in cassatie liggen de navolgende cassatiemiddelen ten grondslag:
Middel I
Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van artikel 9 Wet 0B 1968, waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen doordat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed heeft geoordeeld (motiveringsgebrek) dat ingevolge artikel 9, lid 2 onderdeel b Wet 0B 1968 juncto post a.6 van de bij de Wet 0B 1968 behorende tabel II de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor het jaar 2014 en 2015 terecht zijn opgelegd (rechtsoverwegingen 4.10 t/m 4.13).
Toelichting:
Voor de jaren 2014 en 2015 zijn aan belanghebbenden naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.
Belanghebbende heeft 97 transacties uitgevoerd. Van 13 transacties is documentatie aanwezig (r.o. 4.11). Van de overige 84 transacties is gebrekkige documentatie aanwezig (r.o. 4.10).
13. transacties
Dat belanghebbende ter zitting niet op vragen van het Hof antwoord kon geven, zegt niets over de rechtsvraag of het nultarief nu wel of niet terecht door belanghebbende is toegepast. Ook is niet door het Hof gemotiveerd of belanghebbende terecht de identiteit van de afnemers verborgen heeft gehouden waardoor belanghebbende het nultarief niet mocht toepassen. Belanghebbende verwijst naar HvJ EU 16 december 2010, C-430/09, ECLI:EU:C:2010:786, Euro Tyre Holding B.V. Het Hof heeft voorts onvoldoende of met redenen draagkrachtig gemotiveerd waarom het niet waarschijnlijk is dat een afnemer bereid is om eerst te betalen. Het Hof heeft onvoldoende of met redenen draagkrachtig gemotiveerd welke objectieve gegevens op z'n minst voor belanghebbende in zijn administratie aanwezig moesten zijn om te beoordelen of belanghebbende het nultarief wel of niet kon toepassen. Immers, vervoersdocumenten en overige bescheiden waren aanwezig.
84. transacties
Dat belanghebbende ter zitting niet op vragen van het Hof antwoord kon geven, zegt niets over de rechtsvraag of het nultarief nu wel of niet terecht door belanghebbende is toegepast. Het Hof heeft onvoldoende of met redenen draagkrachtig gemotiveerd waaruit blijkt dat de administratie van belanghebbende gebrekkig was (r.o. 4.10). Het Hof heeft namelijk niet geoordeeld of de aanwezige documentatie gebrekkig was.
Derhalve concludeert belanghebbende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende het nultarief niet mocht toepassen en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Middel II
Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht (artikel 67f AWR en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst), waaronder mede begrepen schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen doordat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed heeft geoordeeld (motiveringsgebrek) dat de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd (rechtsoverweging 4.14 t/m 4.18).
Toelichting:
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 vergrijpboeten opgelegd omdat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig omzetbelasting is voldaan.
Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat hij wist of had kunnen weten dat hij in een keten terecht was gekomen waar fraude werd gepleegd. Dit is door de belastingdienst niet respectievelijk hooguit summier onderbouwd door te verwijzen naar enkele typologieën. Belanghebbende heeft dit altijd betwist en eveneens verwezen naar de site van de belastingdienst. Belanghebbende verwijst onder andere naar de stukken van de bezwaarfase.
Voorts heeft het Hof met onvoldoende redenen omkleed gemotiveerd dat belanghebbende de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te wem1g omzetbelasting zou worden afgedragen en dat belanghebbende deze kans bewust heeft aanvaard. Belanghebbende had daartoe juist een adviseur ingeschakeld. Het Hof heeft daardoor met onvoldoende redenen omkleed gemotiveerd dat belanghebbende wist dat hij met de gebrekkige administratie niet aannemelijk zou kunnen maken dat de goederen naar een andere lidstaat zouden zijn vervoerd en dat belanghebbende op basis van deze documentatie aangiftes omzetbelasting met het nultarief heeft laten doen. Het Hof heeft voorts met onvoldoende redenen omkleed gemotiveerd dat belanghebbende wist dat door de adviseur onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend en dat belanghebbende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met die adviseur. Waaruit blijkt deze conclusie?
Tot slot heeft het Hof met onvoldoende redenen omkleed gemotiveerd dat belanghebbende wist dat hij de adviseur bewust heeft voorzien van onjuiste documenten. Waaruit blijkt deze bewustheid? De adviseur had juist belanghebbende moeten adviseren met betrekking tot de vereisten over het toepassen van het nultarief! Daarom kan niet worden bewezen of belanghebbende zelf een verwijt kan worden gemaakt.
Derhalve concludeert belanghebbende dat het Hof onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed tot het oordeel is gekomen dat de vergrijpboeten voor de jaren 2014 en 2015 terecht en tot een juiste hoogte zijn opgelegd.
Naar aanleiding van middel I en II concludeert belanghebbende tot gegrondverklaring van het onderhavige beroep in cassatie en terug verwijzing van het geschil naar een Hof.
Belanghebbende verzoekt u de belastingdienst te veroordelen in de kosten van deze procedure.