Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.5.1
3.5.1 De betekenis van de term nietig in art. 46a WvK
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599680:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Belinfante 1929, p. 208, MvA 1925.
Van Oven 1967, WPNR 4956 p. 294.
Het gebruik van het woord nietig in de tekst van art. 46a WvK liet echter ook ruimte voor een andere interpretatie. Daarin werd de term nietig uitgelegd als absoluut nietig, daarmee werd bedoeld dat de nietigheid tegen over een ieder effect had. Een voorbeeld van die interpretatie is te vinden in het Basler-arrest waarin Meijers leest dat de Hoge Raad bedoeld heeft te zeggen dat in art. 46a WvK absolute nietigheid bedoeld was. Hoge Raad 11 mei 1931, NJ 1931, 857 m.nt. E.M.M. (Basler & Co), Dumoulin 1999, nr. 38.
Belinfante 1929, p. 208-209, MvA 1925, Van der Heijden 1929, nr. 226, Verdam 1940a, p. 164 ev., Van Oven 1967, WPNR 4956, p. 294. Noldus 1969, nr. 45, Van Schilfgaarde 1973, p. 159-160, Maeijer 1976, p. 17, Dumoulin 1999, nr. 37-39.
Ondanks de toelichtende woorden van de minister was niet duidelijk of in de tekst van art. 46a lid 2 WvK nietig of vernietigbaar bedoeld werd. Uit de toelichting bij art. 46a WvK zijn twee opmerkingen van de minister belangrijk:
`De nietigheid van een besluit der algemeene vergadering kan op verschillende oorzaken berusten. Het besluit kan materieel nietig zijn (bijv. strijd met de goede zeden), doch ook slechts formeel, bijv. als de vergadering niet is bijeengeroepen overeenkomstig de geldende voorschriften, als personen hebben meegestemd, die niet aandeelhouders waren enz. Deze wet behoeft dit niet te zeggen: derhalve is de bepaling van het oude art. 46d weggelaten. Het nieuwe art. 46a geeft nu voor die formeele gebreken een voorziening en wel in dezen zin, dat indien een besluit niet binnen een bepaalden tijd als informeel is aangevochten, die informaliteit voor gedekt wordt gehouden. Het hier gemaakte onderscheid tusschen formeele en andere gebreken was in het oorspronkelijke ontwerp uit het oog verloren.'1
Uit de geciteerde passage is in de eerste plaats de volgende zin van belang: 'Deze wet behoeft dit niet te zeggen'. Daarmee erkende de minister dat 'Besluiten, tot stand gekomen op eene wijze, strijdig met de wet of eene wettige bepaling der akte van oprichting' nietig zijn. Artikel 46d van het ontwerp Nelissen waarin dit wel met zoveel woorden was vastgelegd, werd daarom ingetrokken, zie hoofdstuk 2 § 6.3 en 6.4. Daarna vervolgde de minister: 'Het nieuwe art. 46a geeft nu voor die formeele gebreken een voorziening.....' Uit die zinsnede wordt afgeleid dat art. 46a WvK alleen de aantasting van besluiten wegens een formeel gebrek beoogt te regelen. Al met al volgt dus uit de parlementaire geschiedenis dat met het inroepen van de nietigheid in art. 46a WvK, alleen bedoeld is een beroep op de vernietigbaarheid van een besluit wegens een gebrek in de wijze van totstandkoming van een besluit, een formeel gebrek dus. Dat blijkt nog duidelijker uit het vervolg van de toelichting waar gezegd wordt dat: 'De bedoeling is, dat indien zes maanden sedert het besluit rustig zijn verlopen, de informaliteit is gedekt'. Het besluit is dus geldig tot het vernietigd wordt en de mogelijkheid een beroep daarop te doen is aan een korte termijn gebonden, behoudens de in lid 2 en 3 genoemde uitzonderingen. In art. 46a WvK zo werd geredeneerd, was het algemene beginsel vastgelegd dat iedereen die belang heeft bij de nietigheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, de mogelijkheid moest hebben zich daarop te beroepen. Slechts omwille van de duidelijkheid was dit in de wet vastgelegd. Iets anders werd er niet mee beoogd.2
Allengs werd deze uitleg algemeen geaccepteerd en werd art. 46a lid 2 WvK zo gelezen dat, in weerwil van het in de tekst gebruikte woord nietig, vemietigbaar bedoeld werd.3 In die uitleg vormden de leden 2 en 3 de kern van het artikel en gaf lid 1 niet meer dan de termijn waarbinnen een beroep op de vernietigbaarheid van een besluit gedaan moest worden. Dat besluiten ook op materiële gronden nietig konden zijn, sprak zo van zelf dat daar geen wettelijke bepaling voor nodig was.4