Vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659.
HR, 22-09-2015, nr. 14/01207
ECLI:NL:HR:2015:2751
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2015
- Zaaknummer
14/01207
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2751, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1942, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1942, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2751, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑08‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/406 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0384
Uitspraak 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling. Art. 285 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659. Oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn geschied, bedreiging met zware mishandeling opleveren is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/01207
CeH/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 januari 2014, nummer 22/001079-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu uit 's Hofs bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte B. Kim heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 november 2012 te Delft een persoon genaamd [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een stoel boven zijn hoofd gestaan en daarmee zwaaiende/gooiende bewegingen gemaakt in de richting van [betrokkene 1]."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 71 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 28 november 2012 bevond ik mij met onder andere [betrokkene 2] in Delft op het terras van een café. Er liepen zes mannen langs.
Signalement dader 1:
- man
- licht grijs petje
- licht grijs vest met capuchon
- spijkerbroek.
Ik zag dat dader 1 mijn sigaretten probeerde te pakken. Ik zei tegen dader 1 dat hij weg moest gaan en mij met rust moest laten. Vervolgens zag ik dat dader 1 een stoel van het terras pakte en deze boven zijn hoofd tilde. Ik zag dat dader 1 de stoel richting mij wilde gooien. Ik zag dat hij een gooibeweging maakte met de stoel. Ik zag dat dader 1 dit tot driemaal toe deed. Ik voelde me op dat moment kwetsbaar en ik voelde me bedreigd.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 74 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 28 november was ik samen met mijn vriend [betrokkene 1] in Delft. Ik zag dat er een groep van 5 à 6 man binnen kwam. Eén van hen vroeg aan mij een sigaret. Ik kreeg direct de indruk dat ze ruzie wilden maken. Ik zag dat alle mannen onder invloed waren van alcohol. [betrokkene 1] kreeg ruzie met één van de mannen. Ik zag dat die man een stoel vastpakte. Ik zag dat hij deze boven zijn hoofd vasthield met twee handen. Ik zag dat hij stoel ongeveer drie keer van achter zijn lichaam naar voor zijn lichaam hield. Ik kreeg de indruk dat hij hiermee mijn vriend wilde slaan dan wel de stoel wilde gooien. Ik hoorde dat hij hierbij woorden riep zoals: "Kom dan!".
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-14. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 76 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [verdachte] :
Gisteren was ik met een paar jongens in Delft. Ik was gekleed in een spijkerbroek en een licht grijs vest. Ik had ook een petje op. Ik heb sigaretten van iemand gepakt. Ik dacht dat het wel mocht, maar we kregen wat onenigheid. Het kan wel dat ik met een stoel boven mijn hoofd heb gestaan. Ik zwaaide met die stoel ja.
Noot verbalisant: Ik zie verdachte met twee handen boven zijn hoofd heen en weer zwaaien van voor naar achter als of hij een groot voorwerp vast heeft.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 december 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-31. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 81 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik heb ruzie gehad met een Chinese man. Ik heb daarbij een stoel beetgehouden.
5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Den Haag van 4 december 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik heb de stoel omhoog gehouden.
6. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 februari 2013 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik was op 28 november 2012 in de avond in Delft. Ik heb daar toen ruzie op een terras gehad. Ik had een spijkerbroek en een grijs vest aan en een grijs petje op."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht?
Uit de bewijsmiddelen kan de hierna volgende gang van zaken worden afgeleid. In de avond van 28 november 2012 bevond de verdachte zich in Delft en maakte hij deel uit van een groep mannen. Nadat die groep de aangever en de getuige [betrokkene 2] benaderde, kreeg [betrokkene 2] direct de indruk dat de groep ruzie wilde maken. [betrokkene 2] zag dat alle mannen onder invloed van alcohol waren. Toen de verdachte de sigaretten van de aangever probeerde te pakken, zei de aangever tegen de verdachte dat hij weg moest gaan en dat hij hem met rust moest laten. Hierop pakte de verdachte een stoel en tilde deze boven zijn hoofd. Vervolgens maakte hij driemaal een zwaaiende/gooiende beweging met de stoel in de richting van de aangever. Hierbij riep hij woorden zoals "Kom dan!"
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte verrichte handelingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn geschied, een bedreiging van [betrokkene 1] met zware mishandeling opleveren. Dit oordeel is, gelet op de bewijsvoering van het Hof daaromtrent, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2015.
Conclusie 25‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling. Art. 285 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659. Oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn geschied, bedreiging met zware mishandeling opleveren is niet onbegrijpelijk.
Nr. 14/01207
Mr. Harteveld
Zitting 25 augustus 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 28 januari 2014 ter zake van “bedreiging met zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van voorarrest.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte aangever [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 28 november 2012 te Delft een persoon genaamd [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een stoel boven zijn hoofd gestaan en daarmee zwaaiende/gooiende bewegingen gemaakt in de richting van [betrokkene 1].
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 71 e.v.): als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 28 november 2012 bevond ik mij met onder andere [betrokkene 2] in Delft op het terras van een café. Er liepen zes mannen langs.
Signalement dader 1:
- man
- lichtgrijs petje
- lichtgrijs vest met capuchon
- spijkerbroek.
Ik zag dat dader 1 mijn sigaretten probeerde te pakken. Ik zei tegen dader 1 dat hij weg moest gaan en mij met rust moest laten. Vervolgens zag ik dat dader 1 een stoel van het terras pakte en deze boven zijn hoofd tilde. Ik zag dat dader 1 de stoel richting mij wilde gooien. Ik zag dat hij een gooibeweging maakte met de stoel. Ik zag dat dader 1 dit tot driemaal toe deed. Ik voelde me op dat moment kwetsbaar en ik voelde me bedreigd.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 74 e.v.): als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 28 november was ik samen met mijn vriend [betrokkene 1] in Delft. Ik zag dat er een groep van 5 à 6 man binnen kwam. Eén van hen vroeg aan mij een sigaret. Ik kreeg direct de indruk dat ze ruzie wilden maken. Ik zag dat alle mannen onder invloed waren van alcohol. [betrokkene 1] kreeg ruzie met één van de mannen. Ik zag dat die man een stoel vastpakte. Ik zag dat hij deze boven zijn hoofd vasthield met twee handen. Ik zag dat hij de stoel ongeveer drie keer van achter zijn lichaam naar voor zijn lichaam hield. Ik kreeg de indruk dat hij hiermee mijn vriend wilde slaan dan wel de stoel wilde gooien. Ik hoorde dat hij hierbij woorden riep zoals: "Kom dan!".
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-14. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 76 e.v.): als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [verdachte]:
Gisteren was ik met een paar jongens in Delft. Ik was gekleed in een spijkerbroek en een licht grijs vest. Ik had ook een petje op. Ik heb sigaretten van iemand gepakt. Ik dacht dat het wel mocht, maar we kregen wat onenigheid. Het kan wel dat ik met een stoel boven mijn hoofd heb gestaan. Ik zwaaide met die stoel ja.
Noot verbalisant: Ik zie verdachte met twee handen boven zijn hoofd heen en weer zwaaien van voor naar achter alsof hij een groot voorwerp vast heeft.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 december 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1581 2012255290-31. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 81 e.v.): als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb ruzie gehad met een Chinese man. Ik heb daarbij een stoel beetgehouden.
5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Den Haag van 4 december 2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -: als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb de stoel omhoog gehouden.
6. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 februari 2013 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik was op 28 november 2012 in de avond in Delft. Ik heb daar toen ruzie op een terras gehad. Ik had een spijkerbroek en een grijs vest aan en een grijs petje op.”
3.2.3. Het Hof heeft in zijn arrest onder de kop ‘Nadere overwegingen’ voorts het volgende overwogen - voor zover van belang -:
"Bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht?
Uit de bewijsmiddelen kan de hierna volgende gang van zaken worden afgeleid. In de avond van 28 november 2012 bevond de verdachte zich in Delft en maakte hij deel uit van een groep mannen. Nadat die groep de aangever en de getuige [betrokkene 2] benaderde, kreeg [betrokkene 2] direct de indruk dat de groep ruzie wilde maken. [betrokkene 2] zag dat alle mannen onder invloed van alcohol waren. Toen de verdachte de sigaretten van de aangever probeerde te pakken, zei de aangever tegen de verdachte dat hij weg moest gaan en dat hij hem met rust moest laten. Hierop pakte de verdachte een stoel en tilde deze boven zijn hoofd. Vervolgens maakte hij driemaal een zwaaiende/gooiende beweging met de stoel in de richting van de aangever. Hierbij riep hij woorden zoals "Kom dan!".
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte verrichte handelingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging.”
3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.1.
3.4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte geuite handelingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.3. is vooropgesteld geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de woorden ‘bedreiging met zware mishandeling’ als bedoeld in art. 285, eerste lid, Sr.
3.4.2. De vraag die vervolgens aan de orde komt is of dit oordeel de begrijpelijkheidstoets kan doorstaan. Aan de hand van de bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, die met een groep vrienden op een terras was, sigaretten van de aangever probeerde te pakken. De aangever zei tegen de verdachte dat hij weg moest gaan en dat hij hem met rust moest laten, waarop de verdachte een stoel heeft gepakt, deze dreigend boven zijn hoofd heeft getild en daarmee tot drie keer toe zwaaiende /gooiende bewegingen met die stoel heeft gemaakt in de richting van de aangever. De verdachte heeft aan zijn gedragingen tevens woorden toegevoegd zoals ‘Kom dan!’. Hieruit blijkt dat het Hof de uitlating ‘Kom dan!’ heeft betrokken bij de gedragingen van de verdachte, als ‘omstandigheden’ waaronder de gedraging is vericht. De feitelijke omschrijving van de bedreiging is in de bewezenverklaring immers toegespitst op de gooiende bewegingen met de stoel en niet op de woorden ‘Kom dan!’. De door het Hof toegevoegde context acht ik in het onderhavige geval voldoende sterk. De verdachte heeft op zeer korte afstand van de aangever dreigend met een stoel meerdere malen gooiende bewegingen gemaakt vanaf enige hoogte (boven zijn hoofd) naar beneden. Gelet op de aard van het voorwerp (een stoel is een hard en groot voorwerp) in combinatie met het gebruik ervan, te weten het dichtbij maken van gooiende bewegingen, was er sprake van een gevaarlijke situatie, waarin zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht. Dat de verdachte uiteindelijk niet met de stoel heeft gegooid, doet daaraan niet af. De aangever heeft ook verklaard dat hij zich bedreigd voelde. De combinatie van de handelingen en de geuite bewoordingen door de verdachte vormen mijns inziens voldoende grond om te kunnen aannemen dat er sprake was van bedreiging met zware mishandeling. Het oordeel van het Hof dat de door de verdachte verrichte handelingen een bedreiging met zware mishandeling van de aangever opleveren, acht ik, ook gezien de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet onbegrijpelijk.2.
Het betoog onder punt 5 in de toelichting op het middel, inhoudende dat er een ‘duidelijk voorbehoud’ was, omdat de stoel pas zou worden gegooid als aangever zou komen, kan ik niet bepaald volgen. Die omstandigheid is gerelateerd aan de redelijke vrees dat de bedreigde zwaar lichamelijk zou oplopen en die heeft het Hof nu juist wel aangenomen. Wat daarvan ook rest, in cassatie kan geen beroep worden gedaan op feiten en omstandigheden die niet door het Hof zijn vastgesteld en waarvan niet blijkt dat daarop ter terechtzitting van het Hof een beroep is gedaan.
3.5. De onderhavige zaak vertoont op het eerste gezicht enige gelijkenis met HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:961. In die zaak had het Hof in het midden gelaten of de verdachte met een mes dan wel met een iPhone had gezwaaid, en geoordeeld dat door het opzettelijk dreigend met een voorwerp, op (korte) afstand van de keel en/of het hoofd van [A] zwaaien en daarbij bezigen van de woorden "wat moet je dan" bij [A] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak omdat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte van dien aard was dat bij [A] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Zwaaien met een stoel is echter iets anders dan zwaaien met een iPhone en nadert, zo kan men zelfs zeggen, al de uitvoering van het achterliggende delict van zware mishandelingf.3.
3.6. Het middel faalt.
4. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2015
Vgl. zaken waarin de Hoge Raad de veroordeling ter zake van bedreiging in stand in stand heeft gelaten: o.m. HR 26 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3608 (art. 81 RO; de verdachte gooit in de spreekkamer van de sociale dienst een stoel naar een medewerker van de sociale dienst, wijst vervolgens met zijn vinger naar die medewerker en voegt hem de woorden “jou pak ik nog” toe), HR 20 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7071(art. 81 RO; de verdachte maakt zwaaiende bewegingen met een mes en met een plank in de richting van een politieambtenaar, die zich zeer dichtbij de verdachte bevindt), HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2145, m.nt. Buruma (de verdachte rent met gebalde vuisten op het fietsende slachtoffer af en schreeuwt dat zij moet opdonderen, terwijl hij op het moment dat hij haar dicht is genaderd slaande bewegingen maakt naar haar hoofd).
Andere zaken waarin de Hoge Raad de veroordeling ter zake van bedreiging heeft vernietigd: o.m. HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695 (de verdachte maakt zich groot en breed, houdt dreigend zijn hand omhoog en voegt het slachtoffer de woorden “ik kom je nog wel een keer tegen op straat” toe), HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3717 (de verdachte staat dichtbij het slachtoffer, heft zijn arm, maakt een stompende beweging met zijn vuist en voegt het slachtoffer de woorden “los laten” toe). Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2014:313) vóór HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:961 en de daarin genoemde voorbeelden.
Beroepschrift 27‑08‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
[requirant], requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 28 januari 2014 onder parketnummer 22/001079-13 gewezen arrest.
Middel
Schending van het recht, in het bijzonder schending van artikel 359 lid 3 en/of lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat de bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans doordat het Hof zijn oordeel dat van een zodanige bedreiging sprake is, ontoereikend heeft gemotiveerd. Het bestreden arrest kan hierdoor, gelet op artikel 359 lid 8, niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat requirant zich schuldig gemaakt heeft aan bedreiging met zware mishandeling. De feiten liggen kortweg als volgt: requirant is met een aantal vrienden op een terras in Delft, waar ook aangever aanwezig is. Requirant wil een sigaret van aangever pakken. Die staat dat echter niet toe en zegt tegen requirant dat hij weg moet gaan. Er ontstaat een (woordelijke) ruzie tussen beiden. Hierop pakt requirant een terrasstoel, tilt de stoel boven zijn hoofd en maakt daarmee zwaaiende bewegingen. Daarbij roept requirant naar aangever woorden in de trant van ‘kom dan’.
2.
Naar het oordeel van het Hof zijn de door requirant verrichte handelingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
3.
De verdediging heeft blijkens de overgelegde pleitnota vrijspraak betoogd. Daarbij is onder meer gewezen op de conclusie van AG mr. Knigge bij het arrest van Uw Raad d.d. 10 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:686). Ik citeer in verband met dit middel de overwegingen 4.12 en 4.14:
‘4.12
[In] HR 15 januari 2013, LJN BY5695, NJ 2013/63 ging het om de combinatie van gedragingen en een uitlating. Bewezenverklaard was dat verdachte opzettelijk achter de balie naar B. is toe gelopen en dat hij zich groot en breed heeft gemaakt en dreigend zijn hand omhoog heeft gehouden en dreigend haar de woorden heeft toegevoegd: ‘Ik kom je nog wel een keer tegen op straat!’. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een heel erg grote collega van het slachtoffer tussen beiden sprong en zo voorkwam dat er werkelijk werd geslagen. De Hoge Raad achtte het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij B. in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad niet alleen de vrees voor de gevolgen (zwaar lichamelijk letsel), maar ook de vrees bij de volgende confrontatie daadwerkelijk te worden mishandeld, niet zonder meer redelijk achtte. Misschien speelde mee dat — als de geuite woorden letterlijk worden genomen — enkel met een ontmoeting op straat werd gedreigd, terwijl die ontmoeting bovendien afhankelijk leek te zijn van het toeval. Van een verdachte die de bedreigde ‘wel weet te vinden’ — en dus bewust opzoekt — was geen sprake.
(…)
4.14
(…) [I]n HR 26 juni 2007, LJN BA3608 werd het middel met toepassing van art. 81 RO afgedaan. De verdachte had tijdens een afspraak met een medewerker van de Sociale Dienst een stoel naar die medewerker gegooid die deze kon ontwijken door snel de deur van de spreekkamer dicht te doen. De verdachte had daarop naar de medewerker gewezen en geroepen:‘Jou pak ik nog’. De overeenkomst in casuspositie met de onder 4.12 besproken zaak (LJN BY5695) is groot Het verschil in uitkomst laat zich daarom moeilijk verklaren, maar mogelijk is de Hoge Raad van oordeel dat het gooien met een stoel gevaarlijker (en bedreigender) is dan een aanval met de blote handen, terwijl de geuite woorden stelliger waren nu van het ‘pakken’ van de bedreigde werd gesproken, terwijl dat pakken niet afhankelijk werd gemaakt van een toevallige ontmoeting op straat’
4.
Anders dan in de zaak die ten grondslag lag aan het door AG mr. Knigge genoemde arrest van Uw Raad d.d. 26 juni 2007 (81 RO), heeft requirant niet met de (terras)stoel gegooid en was er van een aanval aldus nog geen sprake. Voorts zijn de door requirant gebezigde woorden ‘kom dan’ — in tegenstelling tot de woorden ‘jou pak ik nog’ — naar hun aard en strekking niet bedreigend van aard.
5.
Uit het samenstel van de gedraging en uitlating in de onderhavige zaak spreekt, anders dan in de door mr. Knigge besproken casus, een duidelijk voorbehoud; de stoel zou pas worden gegooid ais aangever ‘zou komen’, in de zin dat hij zich fysiek tot requirant zou richten. Een eventuele aanval werd aldus afhankelijk gesteld van een daaraan voorafgaande aanval door aangever. Gelet op dat voorbehoud kan niet worden gezegd dat in de gegeven omstandigheden bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij door requirant zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
6.
De bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling kan aldus niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, althans is het oordeel dat sprake is van bedreiging met zware mishandeling ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Utrecht, 27 augustus 2014
advocaat