NLR, aantek. 3 op art. 285, suppl. 100, p. 919 en de daar genoemde (oude) jurisprudentie.
HR, 14-09-2004, nr. 02733/03
ECLI:NL:HR:2004:AP2145
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2004
- Zaaknummer
02733/03
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
AP2145
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AP2145, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP2145
ECLI:NL:HR:2004:AP2145, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP2145
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP2145
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP2145
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2005, 61 met annotatie van Y. Buruma
NbSr 2004/360
Conclusie 14‑09‑2004
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nr. 02733/03
Mr. Fokkens
Zitting: 15 juni 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het met gebalde vuisten boven het hoofd in de richting van een ander lopen en op korte afstand een slaande beweging maken in de richting van die ander geen bedreiging met zware mishandeling oplevert.
4.
De tenlastelegging houdt in dat:
"hij op of omstreeks 12 september 2002 te [plaats] [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend lopende naar die [slachtoffer] zijn (gebalde) vuisten en/of arm(en) boven zijn hoofd gestoken en/of gehouden en/of (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt en/of (op korte afstand) (een) slaande beweging(en) gemaakt in de richting van het hoofd van die [slachtoffer], althans haar lichaam en/of daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Donderop, vuil kolerewijf, ga er af, ga er af, rotwijf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;"
5.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 12 september 2002 te [plaats] [het slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend lopende naar die [slachtoffer] zijn gebalde vuisten boven zijn hoofd gestoken en gehouden en op korte afstand een slaande beweging gemaakt in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Donderop, vuil kolerewijf, ga er af, ga er af, rotwijf"."
6.
Het middel valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht houdt in dat het Hof de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren, omdat de gedragingen van de verdachte niet zonder meer geacht kunnen worden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of met zware mishandeling op te leveren.
De tweede klacht houdt in dat het bewezenverklaarde geen bedreiging met zware mishandeling oplevert. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, namelijk het met gebalde vuisten boven het hoofd in de richting van een ander lopen en op korte afstand een slaande beweging maken in de richting van die ander, zou niet van dien aard zijn dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat bij een eventuele uitvoering van het dreigende handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Vrees voor mishandeling is mogelijk, vrees voor zware mishandeling niet, aldus de toelichting.
7.
Voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven of zware mishandeling is vereist dat de dreiging van dien aard is dat bij de bedreigde de redelijke vrees kan ontstaan dat hij bij een eventuele uitvoering zal sterven of zwaar lichamelijk letsel zal oplopen.1. De bedreiging hoeft niet te worden uitgesproken, zij kan ook uit gebaren of handelingen blijken. Zo is als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht aanvaard het richten van een vuurwapen en het lossen van een schot in de richting van het slachtoffer alsmede het dicht bij de keel houden van een geopend scheermes2. of het enkele schieten in de richting van het slachtoffer.3. Het tijdens het inhalen van een auto gooien van een kruissleutel in de richting van die auto leverde bedreiging met zware mishandeling op.4.
8.
De kernvraag is of het zwaaiend met de vuisten op iemand afrennen, onderwijl die persoon uitscheldend, bedreiging met zware mishandeling oplevert. Mijns inziens hangt dat af van de omstandigheden. Bij het bovengenoemde voorbeeld van het gooien met een kruissleutel in de richting van een rijdende auto gaat het om een dreigen met een handeling die, als deze daadwerkelijk wordt uitgevoerd en de kruissleutel tegen de rijdende auto komt, mogelijk door een ruit van die auto vliegt, wat grote risico's voor het ontstaan van een verkeersongeval met het daarbij behorende risico van ernstige letsel oplevert. Dat is hier niet zo duidelijk het geval, want de dreiging van een klap met de vuist heeft betrekking op een handeling die normaal gesproken niet meer dan eenvoudige mishandeling oplevert. Dat kan anders zijn indien bij de bedreiging bijvoorbeeld uitlatingen worden gedaan die erop wijzen dat de bedreiger het plan heeft om in ver gaande mate geweld toe te passen, zoals in HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 400 het geval was. In die zaak was bewezen verklaard dat de verdachte tegen het slachtoffer had gezegd "als ... stomp ik je helemaal in elkaar" en dat hij ook tegen een ander slachtoffer had gezegd dat hij hem in elkaar zou slaan. Het Hof had deze bewezenverklaringen gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling, welke beslissing geen blijk gaf van een verkeerde rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad.
9.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte met gebalde vuisten boven zijn hoofd naar het trottoir kwam rennen toen het slachtoffer daar op de fiets reed met haar dochtertje omdat de rijweg geblokkeerd was. Daarbij schold hij het slachtoffer uit met woorden als "donder op kolere wijf" en "ga er af, rot wijf" en maakte hij slaande bewegingen in de richting van het slachtoffer en naar haar hoofd, terwijl hij heel dicht bij haar stond (op een halve meter).
10.
Ongetwijfeld is dit voor het slachtoffer en haar dochtertje bedreigend geweest, maar dat is niet voldoende voor een bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling. Wat verdachte deed komt dicht in de buurt van een poging tot mishandeling, maar dat is niet strafbaar, zoals art. 300 lid 5 Sr bepaalt. Voor een opwaardering van het gebeurde naar bedreiging met zware mishandeling zouden, zoals ik hierboven heb opgemerkt, bijkomende omstandigheden moeten worden vastgesteld die het dreigende karakter van de gedragingen van verdachte verhogen. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als verdachte in een vergelijkbare situatie al eerder zijn dreigementen heeft uitgevoerd en toen zodanig heeft geslagen dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg was of als hij een zodanige vechter is dat van door hem toegediende klappen ernstig letsel te verwachten valt (denk bijvoorbeeld aan een kickbokser). Nu hier dergelijke omstandigheden niet zijn vastgesteld en verdachte een oude man is, die ten tijde van het feit 72 jaren oud was, meen ik dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd is en dat het middel in zoverre slaagt.
11.
Ten aanzien van de klacht dat de inleidende dagvaarding nietig is omdat de tenlastegelegde gedragingen geen bedreiging met zware mishandeling kunnen opleveren, merk ik op dat die klacht faalt omdat het mijns inziens onder omstandigheden niet uitgesloten is dat een handelwijze als is ten laste gelegd, wel bedreiging met zware mishandeling oplevert. Ter toelichting van dit standpunt citeer ik de volgende passage uit mijn conclusie voor HR 17 december 2002, AE9704:
"9.
In HR 12 oktober 1993, NJ 1994, 144 overwoog de Hoge Raad dat het misdrijf in de tenlastelegging onvoldoende feitelijk omschreven was door de woorden "hebbende hij toen en daar opzettelijk dreigend tegen voornoemde Visser gezegd dat als genoemde Visser niet zou betalen hij, verdachte, hem nog wel tegen zou komen en dat het nog wel erger met genoemde Visser af zou lopen", omdat deze bewoordingen niet zonder meer geacht kunnen worden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of zware mishandeling op te leveren.
10.
De in deze zaak in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen zijn mijns inziens in hun totaliteit bezien bedreigender dan de uitlatingen in het hiervoor aangehaalde NJ 1994, 144. Uitlatingen als "als ik een van [naam] tegen kom dan is hij voor mij", en/of "wacht maar af. Ik krijg jullie nog wel. Ik kom nog wel terug", en/of "dat hij de zoons van [naam] te grazen zou nemen en/of dat hij nog wel bij [naam] terug zou komen", zijn zodanig dat zij, afhankelijk van de persoon die het zegt en/of de omstandigheden waaronder zij worden gedaan, bij degene tegen wie ze zijn gericht de redelijke vrees kunnen doen ontstaan dat hij het risico loopt in de toekomst ernstig te worden mishandeld. De omstandigheden die in het concrete geval ertoe bijdragen dat de bedreiging inderdaad deze betekenis krijgt, behoeven mijns inziens niet ten laste te worden gelegd. Het zal hier in veel gevallen gaan om een geheel van omstandigheden dat mede de ernst van de bedreiging bepaalt en zich niet goed leent voor concretisering in een tenlastelegging. De eis dat dergelijke omstandigheden op straffe van nietigheid van de dagvaarding in de tenlastelegging worden opgenomen, zou in strijd zijn met wat Remmelink destijds in de Melai-bundel (Bij deze stand van zaken, Arnhem 1983, Visies op telastelegging, i.h.b. p. 425 e.v.) het billijkheids-moment noemde."
De Hoge Raad deed in die zaak het middel af met art. 81 RO.
12.
Het middel gegrond achtend concludeer ik dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, behalve voor zover daarbij de uitspraak van de politierechter is vernietigd, en de zaak voor verdere behandeling van het openstaande hoger beroep zal verwijzen naar een aangrenzend hof.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
P-G (plv)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2004
HR 4 januari 1972, NJ 1972, 120.
HR 9 november 1982, NJ 1983, 268. Zie ook HR 17 januari 1984, NJ 1984, 479 en HR 3 oktober 1995, DD 96.038.
HR 22 oktober 1996, DD 97.052.
Uitspraak 14‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling ex art. 285 Sr. ’s Hofs oordeel dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling is onjuist noch onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de schreeuwende verdachte met zijn vuisten dichtbij het hoofd van het fietsende slachtoffer zwaaide en dat het uitoefenen van geweld op het hoofd ernstige gevolgen kan hebben.
Partij(en)
14 september 2004
Strafkamer
nr. 02733/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juni 2003, nummer 22/000729-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1930, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 4 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak voor verdere behandeling van het openstaande hoger beroep zal verwijzen naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte [het slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 12 september 2002 te [plaats] [het slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend lopende naar die [slachtoffer] zijn gebalde vuisten boven zijn hoofd gestoken en gehouden en op korte afstand een slaande beweging gemaakt in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Donder op, vuil kolere wijf, ga eraf, ga eraf, rotwijf."
3.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"Vandaag op 12 september 2002, zag ik dat de auto van [betrokkene] dwars over de [a-straat] te [plaats], stond. Omdat de straat geblokkeerd was ging ik samen met mijn dochtertje ieder op een fiets over het trottoir langs het huis van [verdachte]. Op dat moment kwam [verdachte] vanaf zijn erf naar het trottoir toe rennen. Hij kwam met gebalde vuisten boven zijn hoofd gestoken naar mij toegerend. Hij riep: "Donderop, vuile kolere wijf, ga er af, ga er af, rotwijf". Hij maakte slaande beweging in mijn richting en ik was erg bang. [Verdachte] kwam heel dicht bij mij en sloeg in mijn richting, naar mijn hoofd. Ik voel mij, mede gelet op wat in het verleden is gebeurd, ernstig bedreigd door [verdachte]."
- b.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Gisteren op 12 september 2002, was ik in de peuterspeelzaal aan de [a-straat] te [plaats]. Ik stond voor het raam en had vrij uitzicht op straat; ik stond ongeveer 10 meter van het trottoir dat voor de woningen van [verdachte] en [het slachtoffer] loopt. Ik zag dat [het slachtoffer] met haar dochtertje vanaf hun huis kwamen. Zij waren ieder met een fiets en gingen over het trottoir langs het huis van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] snel vanaf zijn woning naar het trottoir liep. Hij richtte zich naar [het slachtoffer] en maakte bewegingen met zijn armen. Ik zag dat [verdachte] boos werd. Hij maakte slaande bewegingen naar haar. Ik denk dat [verdachte] [het slachtoffer] tot op een halve meter was genaderd; ik vond het erg bedreigend. Ik heb het allemaal goed kunnen zien."
- c.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 12 september 2002 kwam mijn buurvrouw [het slachtoffer] met haar dochtertje over het trottoir fietsen. Op dat moment was de straat geblokkeerd door mijn zoon. Ik heb haar terechtgewezen om op de rijbaan te gaan fietsen. Ik heb wel gezegd: 'Opgedonderd'."
3.3.
Daarmee heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, op het moment dat het slachtoffer met haar dochtertje - ieder op een fiets - over de stoep zijn huis passeerde, zwaaiend met gebalde vuisten op haar is afgerend schreeuwende dat zij moest opdonderen, welke woorden hij kracht bijzette door, op een moment dat hij haar dicht genaderd was, slaande bewegingen te maken naar haar hoofd.
Het Hof heeft op grond daarvan kennelijk geoordeeld dat de bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen en dat het opzet van de verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk was gericht, zodat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met zware mishandeling.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 285 Sr voorkomende term "bedreiging met zware mishandeling", die in de tenlastelegging kennelijk in overeenkomstige zin is gebezigd. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat de verdachte met zijn vuisten zwaaide tot op korte afstand van het hoofd van het fietsende slachtoffer en dat het uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd in een dergelijk geval ernstige gevolgen kan hebben.
3.4.
Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 september 2004.