HR, 26-06-2007, nr. 01506/06
ECLI:NL:HR:2007:BA3608
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-06-2007
- Zaaknummer
01506/06
- LJN
BA3608
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA3608, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA3608
ECLI:NL:HR:2007:BA3608, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3608
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑06‑2007
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: de bestreden uitspraak houdt in dat het Hof subs. 10 dagen hechtenis heeft opgelegd terwijl in een “Aantekening mondeling arrest” is vermeld dat de duur van de vervangende hechtenis 50 dagen beloopt. Aangenomen moet worden dat de vermelding van de straf in de bestreden uitspraak overeenkomt met de door het Hof aan verdachte opgelegde straf, zodat de vervangende hechtenis 10 dagen beloopt.
Nr. 01506/06
Mr. Bleichrodt
Zitting 17 april 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de verdachte op 6 maart 2006 ter zake van 1. "bedreiging met zware mishandeling" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm een werkstraf van 100 uren. Voorts heeft het Hof in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een werkstraf van 20 uren bepaald.
2. Mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring onder 1. In de toelichting wordt daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van een bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou worden, althans dat 's Hofs oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
3.2 Ten laste van verdachte is onder 1. bewezen verklaard dat:
"hij op 4 januari 2005 te Bussum [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stoel in de richting van [slachtoffer] gegooid en, terwijl hij naar [slachtoffer] wees, voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Jou pak ik nog";
3.3 Die bewezenverklaring berust volgens het bestreden arrest op de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal met nummer PL1400/05-001790 van 12 januari 2005, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, behorende tot de politie Gooi en Vechtstreek/Huizen, inhoudende op bladzijde 12 onder meer de volgende verklaring van verdachte:
"Op 4 januari 2005 ben ik bij de sociale dienst in Bussum geweest.";
- een proces-verbaal met nummer PL1400/05-001790 d.d. 8 januari 2005, opgemaakt door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende voorzover hier van belang op bladzijden 8 tot en met 10 de volgende verklaring van [slachtoffer]:
"Ik ben werkzaam bij de sociale dienst van de gemeente Bussum. Op 4 januari 2005 had ik een afspraak met [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] opstond en de stoel, waarop hij had gezeten, oppakte en met kracht in mijn richting gooide. De stoel raakte mij niet, omdat ik de deur tijdig dicht kon doen. De stoel klapte tegen beide deurstijlen. [Verdachte] wees naar mij en riep: "Jou pak ik nog". Door het gedrag van [verdachte] voelde ik mij bedreigd. Namens de gemeente Bussum ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte ter zake van vernieling van gemeente-eigendom. Niemand had recht of toestemming tot het plegen van dit feit. Ten gevolge van het gooien van de stoel is schade ontstaan aan de beide deurstijlen van spreekkamer 1.";
- een proces-verbaal met nummer PL1400/05-001790 van 8 januari 2005, opgemaakt door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende op pagina 11 onder meer een verklaring van [betrokkene 1] luidende als volgt:
"Op 4 januari 2005 was ik aanwezig en werkzaam in het kantoorgedeelte van de sociale dienst van de gemeente Bussum. Het was mij bekend dat collega [slachtoffer] een afspraak had met een cliënt genaamd [verdachte]. [Slachtoffer] had hiertoe spreekkamer 1 in gebruik. Ineens hoorde ik een boel kabaal vanuit spreekkamer 1. Ik zag een stoel op de grond liggen. Ik hoorde van mijn collega dat [verdachte] een stoel in zijn richting had gegooid."
3.4 Terecht neemt het middel als uitgangspunt dat voor bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou kunnen worden. De bedreiging kan mondeling worden gedaan, maar kan ook uit gebaren of handelingen of een combinatie daarvan blijken.(1) Ook bewoordingen die op zichzelf niet van dien aard zijn dat zij een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan, kunnen, gelet op de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan, een strafbare bedreiging met zware mishandeling opleveren.(2)
3.5 Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in een spreekkamer van de sociale dienst te Bussum een stoel naar het slachtoffer [slachtoffer] heeft gegooid (die deze maar ternauwernood kon ontwijken), vervolgens met de vinger richting die medewerker van de sociale dienst heeft gewezen en hem de woorden heeft toegevoegd "Jou pak ik nog."(3)
3.6 Opmerking verdient dat "iemand pakken" in het dagelijkse spraakgebruik onder meer staat voor het uitdelen van ten minste een behoorlijk pak rammel. Daarbij komt de direct aan verdachtes uitlating voorafgegane geweldsuitbarsting. Het smijten van een stuk meubilair van de spreekkamer in de richting van [slachtoffer] verleende de door verdachte uitgesproken woorden een extra bedreigende dimensie. Daarnaast kan ook het "vingertje" richting [slachtoffer] als een de intimidatie verhogende factor worden aangemerkt.
Al met al lijkt mij dan ook dat het oordeel van het Hof, inhoudende dat in casu sprake is van een bedreiging die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat daardoor bij het slachtoffer de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte hem op een later moment daadwerkelijk zwaar letsel zou toebrengen, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is.(4)
3.7 Het middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve merk ik nog op dat de aantekening van het mondeling arrest als bedoeld in art. 426 Sv inhoudt dat, overeenkomstig het vonnis van de Politierechter en de vordering in hoger beroep, een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis is opgelegd. In de aantekening van het mondeling arrest in het later opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting is echter sprake van 10 dagen hechtenis. Hier is kennelijk sprake van een missslag. Teneinde mogelijke problemen in de executiefase te voorkomen lijkt het aangewezen dat in het arrest van de Hoge Raad wordt vermeld dat de opgelegde straf met verbetering van die misslag moet worden verstaan. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie nader NLR, aant. 6 op art. 285 Sr.
2 HR NJ 2005, 145, HR 11 oktober 2005, nr 02902/04 en HR NJ 2005, 61.
3 Uit de verdere inhoud van de tot het bewijs gebezigde aangifte van het slachtoffer volgt dat het hiervoor beschreven gedrag kennelijk verdachtes reactie vormde op de mededeling van [slachtoffer] dat op verdachtes bijstandsaanvraag negatief was beslist.
4 Vgl. HR NJ 2005, 61 en HR 10 mei 2005, nr. 02598/04.
Uitspraak 26‑06‑2007
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: de bestreden uitspraak houdt in dat het Hof subs. 10 dagen hechtenis heeft opgelegd terwijl in een “Aantekening mondeling arrest” is vermeld dat de duur van de vervangende hechtenis 50 dagen beloopt. Aangenomen moet worden dat de vermelding van de straf in de bestreden uitspraak overeenkomt met de door het Hof aan verdachte opgelegde straf, zodat de vervangende hechtenis 10 dagen beloopt.
26 juni 2007
Strafkamer
nr. 01506/06
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2006, nummer 23/004818-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 8 augustus 2005 - de verdachte ter zake van 1. "bedreiging met zware mishandeling" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van eenhonderd uren, subsidiair (de Hoge Raad leest:) vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De bestreden bij verstek gewezen uitspraak houdt - voor zover nu van belang - in dat het Hof subsidiair tien dagen hechtenis heeft opgelegd. Bij de stukken bevindt zich een "Aantekening mondeling arrest", dat een korte weergave bevat van de inhoud van de bestreden uitspraak, waarin evenwel is vermeld dat de duur van de vervangende hechtenis vijftig dagen beloopt. Aangenomen moet worden dat de vermelding van de straf in de bestreden uitspraak overeenkomt met de door het Hof aan de verdachte opgelegde straf, zodat de vervangende hechtenis tien dagen beloopt.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 26 juni 2007.