Gelezen in combinatie met het naderhand gewezen herstelarrest, waarin het verzuim om de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ook te koppelen aan de verplichting de wettelijke rente te betalen is gecorrigeerd.
HR, 13-02-2018, nr. 17/00400
ECLI:NL:HR:2018:194
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2018
- Zaaknummer
17/00400
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:194, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑02‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:10516, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1528
ECLI:NL:PHR:2017:1528, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:194
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0089
NbSr 2018/167
Uitspraak 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Doodslag door een ander in diens bovenlichaam te schieten, nadat deze verdachte met een ijzeren staaf had geslagen. Noodweerexces? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. vereisten voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat, nadat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, het bewezenverklaarde handelen van verdachte niettemin een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging ontstaan door het eerdere slaan van verdachte door slachtoffer met een ijzeren staaf omdat verdachte bang en in paniek was. Dat oordeel is, mede gelet op ´s Hofs bewijsvoering en hetgeen aan het verweer ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/00400
MB/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 december 2016, nummer 21/003080-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 15 augustus 2015 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel te schieten in het bovenlichaam van [slachtoffer] ."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"7. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-83, d.d. 24 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(...)
als verklaring van de getuige [getuige 1] , afgelegd op 24 augustus 2015:
Ik reed de Sumatralaan op. Halverwege de Sumatralaan zag ik twee donkergekleurde mannen staan. De ene man stond rechts van mij op het trottoir. Hij stond met zijn gezicht naar de straatkant. Hij keek naar de andere man die links van mij op het middenstuk stond. (...)
Ik zag aan de houding en gezichtsuitdrukking van beide mannen dat ze ruzie met elkaar hadden. De man in het middenstuk had een stok of staaf in zijn rechterhand langs zijn lichaam. Toen ik beide mannen was gepasseerd keek ik in de binnenspiegel van mijn auto. Ik zag dat de man die aan de rechterkant van de straat stond een van zijn armen voor zich uitstrekte. Ik zag dat hij richtte op de man die links van mij stond. Ik hoorde op dat moment een luide knal. Ik kon dit horen omdat ik mijn raam van mijn auto open had staan. Ik zag meteen dat er een rookpluim bij de hand van deze man vandaan kwam. Toen keek ik gelijk naar die andere man. Deze stond nog op het middenstuk van de Sumatralaan. Ik zag dat deze man schokkende bewegingen maakte. Vervolgens zag ik deze man naar beneden gaan. Ik heb maar één schot gehoord. (...)
De afstand tussen de schutter en het slachtoffer op het moment van schieten schat ik op ongeveer 5 meter. (...)
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-27, d.d. 15 augustus 2015 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd op 15 augustus 2015:
Ik ben vandaag getuige geweest van een schietincident aan de Sumatralaan. Ik kwam aanrijden vanaf de Bedumerweg. Ik zag twee mensen lopen, de schutter en het latere slachtoffer. Het slachtoffer liep op het zebrapad en de schutter wilde het zebrapad net oplopen. Ze liepen naar de middenberm. Een van hen zei wat en het slachtoffer draaide zich om. Uit de houding van het slachtoffer maakte ik in ieder geval op dat er op dat moment werd gecommuniceerd. Ik zag dat de schutter, die achter het slachtoffer aanliep, met gestrekte arm schoot. Hij deed dat met het vuurwapen gedraaid in zijn hand, zoals je dat ziet in gangsterfilms. Hij schoot met rechts. Ik zag het slachtoffer in elkaar zakken. (...) Het slachtoffer was net in de middenberm en de schutter stond nog op het zebrapad, ergens halverwege.
De schutter liep na het schot rustig weg. Hij rende niet weg. Er zat geen paniek in het weggaan. (...)
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-32, d.d. 16 augustus 2015 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd op 16 augustus 2015:
Mijn zoon woont aan de Sumatralaan te Groningen. Toen ik daar aankwam zag ik daar een man lopen te ijsberen. Ik zag hem steeds heen en weer lopen. Hij schreeuwde daar in een voor mij onbekende taal. (...) Toen ik voor de deur stond om de woning te verlaten, zag ik twee mannen. Een van deze mannen had een staaf of stok in zijn handen. Ik hoorde een hoop geschreeuw. Ik zag de man met de stok of staaf, het latere slachtoffer, weglopen. Ik stond op 5 meter afstand van de dader, toen ik een schot hoorde. (...) Ik zag dat het slachtoffer met het gezicht naar ons toe stond. Ik zag ook dat hij een fiets in zijn hand had. Toen ik het schot hoorde, zag ik vervolgens dat het slachtoffer pats achterover viel en dat de fiets uit zijn hand viel. Het slachtoffer bleef daar met zijn benen wijd liggen. De dader draaide zich daarna om. De dader liep het poortje met huisnummer 18-5 in. Hij liep heel rustig. (...)
Ik weet zeker dat de dader de man is die ik in eerste instantie schreeuwend zag lopen te ijsberen.
De dader keek mij aan. Hij rende niet weg, hij liep eigenlijk heel nonchalant, een stoer loopje. Hij liep naar mijn gevoel heel rustig weg. Hij draaide zich nog een keer om. (...)
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-95, d.d. 26 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(...)
10.2.
als verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd op 26 augustus 2015:
Toen ik aankwam bij de woning van mijn zoon zag ik de schutter voor de woning heen weer lopen te ijsberen en te schelden. Hij was daar toen alleen. Toen ik, hooguit 10 minuten later, de woning verliet, zag ik dat deze man daar nog steeds stond. Er was nu nog een andere man bij, het latere slachtoffer. Deze had een stang in zijn hand. Samen stonden ze op het trottoir voor perceel 18. Ik zag dat zij aan het bekvechten waren. Wat ze zeiden weet ik niet, ze spraken in een niet Nederlandse taal. De man die later neergeschoten werd had een stang in zijn hand. Het slachtoffer liep op enig moment weg naar de plek waar hij later neergeschoten is. Ik zag dat de schutter in driftige pas in de richting van het slachtoffer liep. Ik zag dat de schutter op de rijbaan stond op het moment dat hij schoot. De afstand tussen de schutter en het slachtoffer schat ik op dat moment op ongeveer 4 à 5 meter. (...) Ik zag dat de man wegliep in de richting van perceel 18/5. Toen de man het poortje instapte keek hij nog een keer om. (...)
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-86, d.d. 25 augustus 2015 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 1] , aspirant, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 4] , afgelegd op 25 augustus 2015:
Het slachtoffer stond op de plaats waar hij later neergeschoten werd. Hij had een staaf in zijn rechterhand. Hij had zijn rechterarm langs het lichaam naar beneden.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-3, d.d. 15 augustus 2015 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 5] , afgelegd op 15 augustus 2015:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Groningen. Vandaag kwam ik zo rond 12.30 uur of 12.45 uur thuis. Ik hoorde toen lawaai buiten. Ik heb door het raam naar buiten gekeken. Ik zag twee getinte mannen, die ik van gezicht ken, buiten heen en weer rijden. De een reed op een scooter en de ander op een fiets. Ik zag dat beiden steeds heen en weer over de stoep en over de rijbaan achter elkaar aanreden. Ik noem het een kat en muisspelletje. Ze moesten elkaar hebben. De latere verdachte kwam heel agressief over. Hij was verbaal heel luid aan het schreeuwen en roepen. Ik dacht dat het Papiaments was. Deze man was niet meer tot rede vatbaar. Hij liep eerst met een mes. In de eerste woordenwisseling die hij met latere slachtoffer had was hij lopend. Later reed hij op een scooter steeds heen en weer achter het slachtoffer aan. Weer later was hij lopend. Beide mannen reden achter elkaar aan. Dan weer de man op de scooter achter de fietser aan en dan weer de fietser achter de man op de scooter. Je kon duidelijk zien en horen dat beiden ruzie hadden. Ik zag de verdachte heen en weer voor ons huis lopen. Ik zag dat hij zijn rechterhand vlak naast zijn lichaam hield en dan weer rechtuit met zijn arm naar voren wees. Ik zag duidelijk dat het een mes was dat hij in zijn hand had. Ik zag dat de verdachte met het mes naar het slachtoffer wees, waarbij het slachtoffer weer achteruit deinsde. Voor mijn gevoel duurde deze confrontatie wel drie kwartier. Ze zochten elkaar steeds weer op. Op enig moment zag ik dat verdachte op een scooter zat. Ik herkende hem als dezelfde man die even daarvoor heen en weer liep met een mes in zijn hand.
Weer later hoorde ik een hoop geschreeuw. Ik ben toen weer voor het raam staan kijken. Ik zag toen dat het slachtoffer op de middenberm van de Sumatralaan stond, tussen beide zebrapaden in. Ik zag dat de verdachte tegenover hem stond. Ik zag dat de verdachte vervolgens een van zijn armen gestrekt naar voren richtte. Ik zag dat hij iets in zijn hand geklemd had. Ik zag en hoorde in eens een soort knal, een geluid. (...) Ik zag toen ook de beweging die hij met zijn hand maakte, een soort schietbeweging. Voorts zag ik dat het slachtoffer als het ware een beetje achterover helde en direct daarop op de grond viel en niet meer opstond. Ik zag dat verdachte daarop wegliep. (...)
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-62, d.d. 19 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 6] , afgelegd op 19 augustus 2015:
Op 15 augustus 2015 na 10.00 uur trof ik samen met [betrokkene 1] [slachtoffer] aan bij de Jumbo aan het Boterdiep te Groningen. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij ruzie had met [verdachte] (het hof begrijpt en leest: [verdachte] , verdachte [verdachte] ). Ik ken maar één [verdachte] , die op de Sumatralaan te Groningen woont. Daar is altijd wat mee. Ik ken hem al een tijdje.
Even later zag ik dat [slachtoffer] plots de Padangstraat, waar ik woon, in rende. Ik zag dat [verdachte] daar met zijn brommer reed en in mijn richting reed. Hij keerde toen [slachtoffer] zijn kant op rende. Ik zag dat [slachtoffer] terug liep naar mij toe. Dat was op het hoekje van de Padangstraat met de Sumatralaan. Even later keek ik de Sumatralaan in. Daar zag ik [verdachte] staan in de buurt van zijn eigen woning. [verdachte] was aan het schreeuwen en schelden en liep heen en weer. [verdachte] en [slachtoffer] hadden al een conflict. Op enig moment zag ik dat [slachtoffer] weg was. Niet veel later zag ik [slachtoffer] vanaf de Billitonstraat de Sumatralaan op komen fietsen op zijn gele fiets. Ik zag dat [slachtoffer] vlak voor [verdachte] van zijn fiets afsprong. Ik zag dat [slachtoffer] met een ijzeren staaf in zijn handen stond. Ik zag dat beiden op de grond vielen.
Ik zag dat [slachtoffer] met de fiets aan de hand lopend over de stoep in mijn richting kwam. Ik zag dat [verdachte] in de richting van [slachtoffer] keek. Ik hoorde [verdachte] op dat moment meermalen naar [slachtoffer] roepen: "Bin pa mi tirabo". Dit is Papiaments voor: "Kom dan ga ik je schieten".
16. De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 april 2016 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het klopt dat ik een schot heb gelost. [slachtoffer] kwam mij achter mijn rug aanvallen met een ijzeren staaf. Hij heeft mij geraakt, waardoor ik op de grond ben gevallen. De ruzie tussen hem en mij was op de vrijdag vóór het schietincident al begonnen.
Om met het penpistool te kunnen schieten moet je het eerst laden door er aan de achterkant aan te trekken. Op het moment van het schieten zat de kogel er in.
Ik heb het penpistool uit mijn zak gehaald toen [slachtoffer] de ijzeren staaf had. Ik heb wel mijn arm met het penpistool in mijn hand uitgestoken naar [slachtoffer] . Op een gegeven moment heb ik hem neergeschoten. Ik heb hem daarbij in het bovenlichaam geraakt. [slachtoffer] stond met het gezicht naar mij toe toen ik heb geschoten. [slachtoffer] had een fiets bij zich. In zijn ene hand had hij de fiets en in de andere hand de staaf.
Het klopt dat ik aan het schreeuwen was tegen [slachtoffer] ."
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Noodweerexces
De rechtbank verwerpt dit verweer op een bijzondere manier. Verdachte heeft over zijn gemoedstoestand niet veel anders verklaard dan dat hij bang was en in paniek door de aanval van [slachtoffer] . Uit de getuigenverklaringen over de houding en het gedrag van de verdachte kort voor het fatale schietincident blijkt echter niet dat die emoties van een zodanige intensiteit waren dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging als hierboven bedoeld. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat het weliswaar aannemelijk is dat bij verdachte als gevolg van de aanranding emoties als angst en woede zijn opgewekt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze emoties van doorslaggevende invloed zijn geweest op het strafbare handelen van verdachte.
Houding en gedrag worden dus als graadmeter gebruikt. Of beter gezegd wat getuigen, die eigenlijk allemaal net iets anders verklaren, daarover zeggen. Houding en gedrag kunnen een indicatie zijn voor wat iemand voelt en ervaart, maar zeggen per saldo eigenlijk niets. Het gaat erom wat iemand voelt of ervaart. Eer was wel degelijk sprake van een hevige gemoedsbeweging. Mijn cliënt was seconden geleden door [slachtoffer] met een ijzeren staaf afgetuigd terwijl hij op de grond lag. Hij is in paniek de straat over gestoken en merkte tot zijn ontzetting dat [slachtoffer] nog een keer dreigend achter hem aan kwam en hem weer wilde aanvallen. Dan maakt het weinig uit welke indruk hij op getuigen kennelijk heeft gemaakt. Subsidiair noodweerexces, ontslag van rechtsvervolging."
3.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring en ten aanzien van – onder meer – dit verweer het volgende overwogen:
"Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van het voorwaardelijk opzet op de dood en het beroep op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte en [slachtoffer] leefden al gedurende langere tijd met elkaar in onmin. Ook op 15 augustus 2015, in de ochtend, was al sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] een voorwerp gelijkend op een ijzeren staaf bij zich droeg en verdachte werd waargenomen met een voorwerp dat door getuigen werd beschreven als gelijkend op een mes. Deze confrontatie is op enig moment beëindigd omdat [slachtoffer] zich verwijderde.
Later op de dag, omstreeks 14.00 uur, wordt verdachte druk ijsberend en schreeuwend in de nabijheid van zijn woning waargenomen. [slachtoffer] , zich voortbewegend op een fiets, nadert op enig moment daarna verdachte van achteren en slaat hem met de ijzeren staaf die hij bij zich heeft. Beiden komen ten val en krabbelen op. Verdachte heeft toen, naar eigen zeggen, het penpistool dat hij altijd bij zich heeft doorgeladen. [slachtoffer] verwijdert zich dan van verdachte, met zijn fiets in de hand en zijn staaf in de andere hand. [slachtoffer] begeeft zich op een zebrapad aan de Sumatralaan. Wanneer [slachtoffer] is aangekomen in het midden van de rijbaan ter hoogte van de grasstrook die de twee rijbanen scheidt en verdachte zich nog op het zebrapad bevindt, gaan er nog enkele auto’s tussen verdachte en [slachtoffer] door. Verdachte en [slachtoffer] communiceren met elkaar. Verdachte begeeft zich in de richting van [slachtoffer] en schiet met gestrekte arm, vanaf een meter of 4 à 5 op [slachtoffer] en treft hem dodelijk in het bovenlichaam. Verdachte had kort hiervoor al verbaal aangekondigd op hem, [slachtoffer] , te gaan schieten. Op het moment van schieten is [slachtoffer] in de richting van verdachte gedraaid, aan de ene hand zijn fiets meevoerend en in de andere hand de ijzeren staaf naar beneden hangend naast zijn lichaam. Verdachte loopt vervolgens rustig weg en verwijdert zich van de Sumatralaan.
De hierboven feitelijke gang van zaken waaraan het hof de hieronder weergegeven conclusies verbindt, heeft het hof in ieder geval aangenomen op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 6] en [getuige 5] .
(...)
Het hof heeft hierboven de feitelijke gang van zaken vastgesteld. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) wordt van die bovenomschreven vastgestelde feiten uitgegaan.
De raadsman heeft, indien het hof het beroep op noodweer(exces) zou afwijzen, om bevestiging van het vonnis verzocht. Het hof komt evenals de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van de verdediging niet kan slagen. Het hof komt tot een andere beoordeling van de feitelijke gang van zaken. In dit verband overweegt het hof dat de rechtbank weliswaar op zich op juiste feitelijke gronden heeft overwogen dat vanwege, kort samengevat, het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit en paniek aan de zijde van verdachte het beroep van de verdediging niet kan slagen, maar het hof komt aan die beoordelingsaspecten niet toe omdat het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat het verweer reeds afstuit op de vraag of op het moment van schieten door verdachte al dan niet sprake is van een noodweersituatie. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Aan de bespreking van de noodzakelijkheid van het handelen en de geestestoestand van verdachte komt het hof dan ook strikt genomen in juridische zin niet toe en in zoverre komt reeds om die reden het vonnis niet voor bevestiging in aanmerking.
In het bijzonder wordt op basis van de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken het navolgende overwogen. Het hof neemt aan dat aanvankelijk zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, namelijk toen [slachtoffer] verdachte aanviel en hem een klap met de staaf gaf. Deze noodweersituatie is evenwel ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [slachtoffer] opkrabbelden en [slachtoffer] vervolgens weer van verdachte was verwijderd. Op het moment dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten bevond laatstgenoemde zich op een afstand van vier a vijf meter van verdachte vandaan, staande met een fiets aan de ene zijde van zijn lichaam en de eerder door hem gehanteerde staaf naar beneden hangend langs zijn lichaam in de andere hand. Er is op dat moment geen sprake meer van agressie van de zijde van [slachtoffer] , zodat geen sprake is van een hernieuwde dan wel voortgezette wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verweren. Het is juist verdachte die zich dan in de richting van [slachtoffer] begeeft en [slachtoffer] neerschiet.
In het dossier bevinden zich overigens geen verklaringen die het verweer van verdachte, dat hij bang en in paniek was, op enigerlei wijze ondersteunen.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer aangaande noodweer en noodweerexces verworpen."
3.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316.)
3.4.
In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat niet aannemelijk is geworden dat, nadat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, het bewezenverklaarde handelen van de verdachte niettemin een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging ontstaan door het eerdere slaan van de verdachte door [slachtoffer] met een ijzeren staaf omdat de verdachte bang en in paniek was. Dat oordeel is, mede gelet op ꞌs Hofs bewijsvoering en op hetgeen aan het verweer ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018.
Conclusie 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Doodslag door een ander in diens bovenlichaam te schieten, nadat deze verdachte met een ijzeren staaf had geslagen. Noodweerexces? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. vereisten voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat, nadat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, het bewezenverklaarde handelen van verdachte niettemin een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging ontstaan door het eerdere slaan van verdachte door slachtoffer met een ijzeren staaf omdat verdachte bang en in paniek was. Dat oordeel is, mede gelet op ´s Hofs bewijsvoering en hetgeen aan het verweer ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
Nr. 17/00400 Zitting: 19 december 2017 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft verdachte op 28 december 2016 voor: doodslag, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd. Tevens heeft het hof de vordering van benadeelde partij toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.1.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie. Beide middelen komen op tegen de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces).
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de noodweersituatie op het moment van handelen van verdachte al was geëindigd.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"hij op 15 augustus 2015 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel te schieten in het bovenlichaam van [slachtoffer]."
3.3. Het hof heeft de bewezenverklaring doen voorafgaan door overwegingen over de feitelijke gang van zaken, die aldus luiden:
"Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van het voorwaardelijk opzet op de dood en het beroep op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte en [slachtoffer] leefden al gedurende langere tijd met elkaar in onmin. Ook op 15 augustus 2015, in de ochtend, was al sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] een voorwerp gelijkend op een ijzeren staaf bij zich droeg en verdachte werd waargenomen met een voorwerp dat door getuigen werd beschreven als gelijkend op een mes. Deze confrontatie is op enig moment beëindigd omdat [slachtoffer] zich verwijderde.
Later op de dag, omstreeks 14.00 uur, wordt verdachte druk ijsberend en schreeuwend in de nabijheid van zijn woning waargenomen. [slachtoffer], zich voortbewegend op een fiets, nadert op enig moment daarna verdachte van achteren en slaat hem met de ijzeren staaf die hij bij zich heeft. Beiden komen ten val en krabbelen op. Verdachte heeft toen, naar eigen zeggen, het penpistool dat hij altijd bij zich doorgeladen. [slachtoffer] verwijdert zich dan van verdachte, met zijn fiets in de hand en zijn staaf in de andere hand. [slachtoffer] begeeft zich op een zebrapad aan de Sumatralaan. Wanneer [slachtoffer] is aangekomen in het midden van de rijbaan ter hoogte van de grasstrook die de twee rijbanen scheidt en verdachte zich nog op het zebrapad bevindt, gaan er nog enkele auto’s tussen verdachte en [slachtoffer] door. Verdachte en [slachtoffer] communiceren met elkaar. Verdachte begeeft zich in de richting van [slachtoffer] en schiet met gestrekte arm, vanaf een meter of 4 à 5 op [slachtoffer] en treft hem dodelijk in het bovenlichaam. Verdachte had kort hiervoor al verbaal aangekondigd op hem, [slachtoffer], te gaan schieten. Op het moment van schieten is [slachtoffer] in de richting van verdachte gedraaid, aan de ene hand zijn fiets meevoerend en in de andere hand de ijzeren staaf naar beneden hangend naast zijn lichaam. Verdachte loopt vervolgens rustig weg en verwijdert zich van de Sumatralaan.
De hierboven feitelijke gang van zaken waaraan het hof de hieronder weergegeven conclusies verbindt, heeft het hof in ieder geval aangenomen op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 6] en [getuige 5].
Daarbij tekent het hof met betrekking tot de afgelegde verklaringen in deze zaak het volgende op. Het incident heeft zich onverwachts op de openbare weg voltrokken. Verschillende mensen zijn van hetgeen is voorgevallen getuige geweest. Er is sprake geweest van feitelijk meerdere aanvaringen tussen verdachte en het latere slachtoffer, waarbij zij zich verplaatsten. Uit het dossier volgt dat het voor getuigen bepaald niet eenvoudig is gebleken om een adequate en complete verklaring af te leggen over het geheel van handelingen. Van een aantal getuigen kan worden vastgesteld dat zij niet alle gebeurtenissen hebben gezien. De afgelegde verklaringen zijn in het algemeen eerder fragmentarisch en beperkt tot de handelingen die bijvoorbeeld zijn verricht op een specifiek moment of door een bepaald persoon. Hierbij heeft de locatie waar de desbetreffende getuige zich bevond ten tijde van de waarneming ook een rol gespeeld. Bepaalde handelingen kunnen bijvoorbeeld wel zijn verricht, maar niet zijn waargenomen, simpelweg omdat er iets of iemand in het gezichtsveld stond, of omdat een getuige ver van het incident vandaan stond. In dit licht dient de beoordeling en waardering van de getuigenverklaringen met gepaste behoedzaamheid plaats te vinden. Daarom worden alleen verklaringen van getuigen voor het bewijs gebezigd voor zover deze verklaringen steun vinden (verankerd zijn) in verklaringen van andere getuigen of een ander bewijsmiddel.
Gelet op het door de raadsman gevoerde verweer aangaande de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] merkt het hof nog op dat het deze verklaring betrouwbaar acht, ondanks dat zij zich kennelijk heeft vergist in haar waarneming met betrekking tot welke persoon (verdachte of [slachtoffer]) de fiets heeft vastgehouden. Haar waarneming voor het overige wordt op veel punten gesteund door waarnemingen van andere getuigen en haar verklaring vindt aldus daarin bevestiging."
3.4. Onder het hoofd 'Noodweer(exces)' heeft het hof in het arrest het volgende overwogen:
"Het hof heeft hierboven de feitelijke gang van zaken vastgesteld. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) wordt van die bovenomschreven vastgestelde feiten uitgegaan.
De raadsman heeft, indien het hof het beroep op noodweer(exces) zou afwijzen, om bevestiging van het vonnis verzocht. Het hof komt evenals de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van de verdediging niet kan slagen. Het hof komt tot een andere beoordeling van de feitelijke gang van zaken. In dit verband overweegt het hof dat de rechtbank weliswaar op zich op juiste feitelijke gronden heeft overwogen dat vanwege, kort samengevat, het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit en paniek aan de zijde van verdachte het beroep van de verdediging niet kan slagen, maar het hof komt aan die beoordelingsaspecten niet toe omdat het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat het verweer reeds afstuit op de vraag of op het moment van schieten door verdachte al dan niet sprake is van een noodweersituatie. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Aan de bespreking van de noodzakelijkheid van het handelen en de geestestoestand van verdachte komt het hof dan ook strikt genomen in juridische zin niet toe en in zoverre komt reeds om die reden het vonnis niet voor bevestiging in aanmerking.
In het bijzonder wordt op basis van de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken het navolgende overwogen. Het hof neemt aan dat aanvankelijk zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, namelijk toen [slachtoffer] verdachte aanviel en hem een klap met de staaf gaf. Deze noodweersituatie is evenwel ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [slachtoffer] opkrabbelden en [slachtoffer] vervolgens weer van verdachte was verwijderd. Op het moment dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten bevond laatstgenoemde zich op een afstand van vier a vijf meter van verdachte vandaan, staande met een fiets aan de ene zijde van zijn lichaam en de eerder door hem gehanteerde staaf naar beneden hangend langs zijn lichaam in de andere hand. Er is op dat moment geen sprake meer van agressie van de zijde van [slachtoffer], zodat geen sprake is van een hernieuwde dan wel voortgezette wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verweren. Het is juist verdachte die zich dan in de richting van [slachtoffer] begeeft en [slachtoffer] neerschiet.
In het dossier bevinden zich overigens geen verklaringen die het verweer van verdachte, dat hij bang en in paniek was, op enigerlei wijze ondersteunen.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer aangaande noodweer en noodweerexces verworpen."
3.5. Voor een goed begrip van het bovenstaande vermeld ik dat de rechtbank verdachte voor doodslag heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar. Ook de rechtbank heeft vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat [slachtoffer] eerst verdachte onverhoeds aanviel met een ijzeren staaf, waarbij verdachte gevallen is. Nadat verdachte was opgekrabbeld is hij naar de middenberm gelopen van de Sumatralaan. [slachtoffer] komt hem even later – omdat hij even moest wachten – achterna, waarna verdachte achterom kijkt en schiet. De rechtbank heeft aangenomen dat de aanranding niet was geëindigd op het moment dat verdachte schoot omdat [slachtoffer] achter verdachte aan was gekomen met de ijzeren staaf nog in zijn hand. Noodweer is echter niet aan de orde omdat verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De rechtbank acht wel aannemelijk dat bij verdachte door de aanranding angst en woede zijn opgewekt, maar acht het niet aannemelijk dat deze emoties van doorslaggevende invloed waren op het strafbaar handelen van verdachte. Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces. Volgens de rechtbank is dus [slachtoffer] nog achter verdachte aangegaan nadat [slachtoffer] het eerste geweld had gebruikt, volgens het hof was het andersom.
3.6. De bewijsmiddelen, houdende verklaringen van getuigen, waarop het hof de bewezenverklaring heeft doen steunen, komen erop neer dat [slachtoffer] eerst verdachte heeft geslagen en zich toen heeft verwijderd en dat verdachte achter hem aan is gegaan en hem heeft neergeschoten. Ik citeer uit bewijsmiddel 8:
“Het slachtoffer liep op het zebrapad en de schutter wilde het zebrapad net oplopen. Ze liepen naar de middenberm. Een van hen zei wat en het slachtoffer draaide zich om. Uit de houding van het slachtoffer maakte ik in ieder geval op dat er op dat moment werd gecommuniceerd. Ik zag dat de schutter, die achter het slachtoffer aanliep, met gestrekte arm schoot.”
Uit bewijsmiddel 9:
“Ik zag de man met de stok of staaf, het latere slachtoffer, weglopen. Ik stond op 5 meter afstand van de dader, toen ik een schot hoorde.”
Uit bewijsmiddel 10.2:
“De man die later neergeschoten werd had een stang in zijn hand. Het slachtoffer liep op enig moment weg naar de plek waar hij later neergeschoten is. Ik zag dat de schutter in driftige pas in de richting van het slachtoffer liep. Ik zag dat de schutter op de rijbaan stond op het moment dat hij schoot. De afstand tussen de schutter en het slachtoffer schat ik op dat moment op ongeveer 4 à 5 meter. Ik stond in het verlengde van de schutter en het slachtoffer. Ik stond op een afstand van ongeveer 4 meter achter de schutter op het trottoir voor perceel 18.”
Uit bewijsmiddel 15:
“Ik zag dat [slachtoffer] vlak voor [verdachte] [AM: verdachte] van zijn fiets afsprong. Ik zag dat [slachtoffer] met een ijzeren staaf in zijn handen stond. Ik zag dat beiden op de grond vielen.
Ik zag dat [slachtoffer] met de fiets aan de hand lopend over de stoep in mijn richting kwam.
Ik zag dat [verdachte] in de richting van [slachtoffer] keek. Ik hoorde [verdachte] op dat moment meermalen naar [slachtoffer] roepen: “Bin pa mi tirabo”. Dit is Papiaments voor: “Kom dan ga ik je schieten”.”
3.7. Ik stel voorop dat van een "ogenblikkelijke" aanranding ook sprake is ingeval van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Wanneer de aanranding is geëindigd is een beroep op noodweer niet meer mogelijk.2.Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de aanrander afdruipt of anderszins redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar geweken is.
3.8. Het hof heeft niet aannemelijk geacht dat van [slachtoffer] nog of weer een onmiddellijk dreigend gevaar voor een feitelijke aantasting uitging. Het is verdachte geweest die op dat moment achter [slachtoffer] aan kwam en [slachtoffer] heeft zich alleen maar, kennelijk reagerend op verdachte, omgedraaid zonder overigens gebaren te maken op basis waarvan de vrees voor een aanranding gerechtvaardigd zouden zijn.3.De motivering door het hof van de verwerping van het beroep op noodweer getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting over het begrip 'aanranding' in artikel 41 Sr. Gelet op de inhoud van de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen is die motivering niet onbegrijpelijk.
Het eerste middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen als de noodweersituatie voorbij is. Voorts wijst de steller van het middel er op dat toch als algemene ervaringsregel heeft te gelden dat mishandeling met een ijzeren staaf hevige emoties bij het slachtoffer teweeg zal brengen. Bij verdachte was dat niet anders. Dat blijkt uit zijn gedrag nadat hij door [slachtoffer] was neergeslagen. Verdachte begon immers te schreeuwen, te schelden en te dreigen.
4.2. Ik stel voorop dat een beroep op noodweerexces slechts kans van slagen heeft als:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Bovendien moet aannemelijk zijn dat de door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging van verdachte, hoewel niet geheel uitgesloten is dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.4.
4.3. Het hof lijkt hier te hebben miskend dat een beroep op noodweerexces onder omstandigheden ook kan slagen als de noodweersituatie is beëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat.5.De steller van het middel signaleert dit terecht. Maar de vraag is of de aan de verwerping van het beroep op noodweerexces ten grondslag gelegde onjuiste rechtsopvatting doorslaggevend is voor een diskwalificatie van de motivering van deze verwerping. Het hof heeft er immers ook blijk van gegeven dat het de overwegingen van de rechtbank over het ontbreken van paniek aan de zijde van verdachte deelt. Daaraan heeft het hof nog toegevoegd dat zich in het dossier geen verklaringen bevinden die het verweer van verdachte dat hij bang en in paniek was, ondersteunen. Ik wijs in dit verband op bewijsmiddel 8 waarin een getuige het volgende verklaart:
"De schutter liep na het schot rustig weg. Hij rende niet weg. Er zat geen paniek in het weggaan."
Een andere getuige heeft in bewijsmiddel 9 verklaard:
“De dader draaide zich daarna om. De dader liep het poortje met huisnummer 18-5 in. Hij liep heel rustig. (...) De dader keek mij aan. Hij rende niet weg, hij liep eigenlijk heel nonchalant, een stoer loopje. Hij liep naar mijn gevoel heel rustig weg. Hij draaide zich nog een keer om.”
4.4. Deze verklaringen wijzen juist op het ontbreken van een hevige gemoedsbeweging. Ten overvloede wijs ik erop dat verdachte al voordat hij door [slachtoffer] met de staaf is geslagen al heen en weer liep op de Sumatralaan, schold en schreeuwde, zelfs toen [slachtoffer] niet in de buurt was (bewijsmiddel 9 en 10). Al ruim een uur voordat verdachte [slachtoffer] doodschoot zaten zij elkaar al achterna en was verdachte al heel luid aan het schreeuwen en roepen. Verdachte kwam heel agressief over en was niet meer voor rede vatbaar (bewijsmiddel 13). Deze waarnemingen maken het onaannemelijk dat een eventuele hevige emotie waaraan verdachte ten prooi gevallen zou zijn eerst door de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] is veroorzaakt.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beide middelen falen. Het eerste kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2017
HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. Rozemond, rov. 3.4; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7732.
HR 22 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2500; HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2185, waarin geen aanranding is aangenomen hoewel het slachtoffer hier wel op verdachte toeliep.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794, NJ 2008/510 m.nt. Borgers.
HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7821.