HR, 19-12-2008, nr. 08/04171
ECLI:NL:HR:2008:BG2239
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
08/04171
- LJN
BG2239
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG2239, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG2239
ECLI:NL:HR:2008:BG2239, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG2239
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
BJ 2009/2
BJ 2009/2
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; nodige bereidheid (81 RO).
08/04171
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 31 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te 's-Gravenhage
In deze zaak is een machtiging tot voortgezet verblijf verleend. Het cassatiemiddel heeft betrekking op de bereidheid tot verblijf.
1. Feiten en procesverloop
1.1 Verzoeker tot cassatie, hierna: betrokkene, woont en verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis, in dit geval een inrichting voor verstandelijk gehandicapten De Bruggen te Zwammerdam, krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf van 6 augustus 2007 uiterlijk tot en met 5 juli 2008.
1.2 Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage op 2 juni 2008, heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voorzetting van het verblijf van betrokkene in De Bruggen te Zwammerdam. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur [betrokkene 1], die als niet bij de behandeling betrokken geneesheer-directeur betrokkene zelf heeft onderzocht, alsmede een afschrift van het behandelingsplan.
1.3 De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 18 juni 2008. Verschenen zijn: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, de behandelend arts, de behandelcoördinator en de groepsleidster.
1.4 Bij beschikking van 30 juni 2008 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van drie jaren in plaats van de door de behandelaars verzochte periode van vijf jaren, derhalve tot 5 juli 2011.
1.5 Namens betrokkene is tijdig(1) beroep in cassatie ingesteld.
In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel is gericht tegen de alinea's 2 tot en met 6 van pagina 2 van de beschikking, waarin de rechtbank als volgt heeft geoordeeld:
"overwegende dat betrokkene, die op grond van het gestelde in het behandelplan wilsbekwaam wordt geacht betreffende facetten van zijn verblijf en behandeling, lijdende is aan een verstandelijke handicap en aan het zogenaamde Klinefeltersyndroom (een onbehandelbare aangeboren stoornis van een van de geslachtshormonen, waarbij een verhoogde kans bestaat op psychopatische karaktertrekken met onbeheersbaar grensverleggend gedrag en bij toename van seksuele gevoelens grote kans op controleverlies) en dat betrokkene, die in het verleden gevaarlijk gedrag heeft vertoond en misdrijven heeft gepleegd die met deze stoornissen in causaal verband zijn gebracht, sterk afhankelijk is en blijft van strikte en externe controle;
dat daaraan niet afdoet, gezien het chronisch karakter van handicap en stoornis, dat de misdrijven geruime tijd geleden zijn gepleegd en dat recidive achterwege is gebleven;
dat het behandelbeleid gericht is op voortdurende en strikte controle en het ervaren van die controle bij betrokkene, alsmede het voorkomen van seksuele prikkels, welk beleid mede steunt op het ingewonnen oordeel van deskundigen en de overtuiging van alle bij de behandeling en begeleiding betrokken medewerkers, dat een hoog risico van recidive of seksueel grensoverschrijdend gedrag bestaat bij het wegvallen of verminderen van een dwingend kader van controle;
dat verschil van opvatting tussen betrokkene en de instelling over de mate van controle en de vraag of de door hem beoogde tijdsbesteding strookt met de voor betrokkene voorziene en op het vermijden van seksuele prikkeling gerichte behandeling en dat daarover regelmatig meningsverschillen ontstaan;
dat op grond daarvan bij de rechtbank, hoewel betrokkene geen blijk geeft zijn verblijf in de instelling te willen staken, in de onderhavige omstandigheden de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat betrokkene zal weigeren mee te werken aan de op strikte controle en het vermijden van seksuele prikkeling gerichte behandeling, die noodzakelijk is om gevaar voor anderen af te wenden, zodat de nodige bereidheid tot een vrijwillig verblijf ontbreekt;
dat de advocaat weliswaar heeft betoogd dat beperkingen die betrokkene worden gesteld in strijd zijn met zijn persoonlijkheidsrecht en zijn wijze van seksualiteitsbeleving, doch dat dit buiten beschouwing dient te blijven bij de vraag of het aanwezig geachte gevaar met onvoorwaardelijk vrijwillig verblijf kan worden afgewend;"
2.2 Het middel heeft betrekking op de nodige bereidheid tot opneming en verblijf en betoogt dat de rechtbank onvoldoende (duidelijk) heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van de nodige bereidheid.
2.3 In art. 15 lid 3 Wet Bopz in samenhang met art. 2 lid 3 onder a Wet Bopz is bepaald dat voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis een machtiging is vereist indien de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip 'blijk geven van de nodige bereidheid' inhoudt dat uitdrukkelijk met de opneming wordt ingestemd en dat alleen dan sprake is van vrijwillige opneming; daarbij wordt afgegaan op de uitingen van de patiënt(2).
2.4 In de onderhavige zaak heeft betrokkene aangegeven vrijwillig in de instelling te willen blijven. Hij verzet zich echter tegen de strikte controle en de behandeling die is gericht op het vermijden van seksuele prikkeling en wenst één of tweemaal per maand naar pornobanden/-beelden te kijken.
2.5 Vaste rechtspraak is dat hoewel een betrokkene weliswaar bereid is in het ziekenhuis te verblijven toch de bij hem/haar voor een vrijwillig verblijf vereiste nodige bereidheid kan ontbreken indien hij/zij vanwege het ontbreken van inzicht in ziekte of de noodzaak tot behandeling, naar verwachting niet zal willen meewerken aan de behandeling die noodzakelijk is om gevaar voor hemzelf of anderen af te wenden(3). Het oordeel dient voldoende (begrijpelijk) te worden gemotiveerd; niet kan worden volstaan met een standaardmotivering(4).
2.6 De rechtbank heeft voormelde rechtspraak - in cassatie niet bestreden - tot uitgangspunt genomen en daaraan vervolgens een feitelijke invulling gegeven. Deze beoordelingsmarge is de rechter door de wetgever uitdrukkelijk toegekend:
"Door de woorden "blijk geven van de nodige bereidheid" is ruimte gegeven voor een persoonlijke benadering. Door de positieve formulering van dit criterium vallen patiënten, die niet in staat moeten worden geacht enig blijk van bereidheid te geven (...) onder de werkingssfeer van de wet. Het adjectief "nodige" geeft nog een beoordelingsmarge, zowel aan hen, die hebben te beslissen of zij tot inschakeling van de rechter moeten overgaan, als aan de medici, die bij het nemen van die beslissing hebben te adviseren en uiteraard aan de rechter. Hierbij behoeft niet alleen gedacht te worden aan een beoordeling, of de patiënt voldoende in staat wordt geacht van bereidheid blijk te geven, denkbaar is ook dat de patiënt aan zijn bereidheid beperkingen verbindt, b.v. voor wat betreft het ziekenhuis waarin hij wel of niet opgenomen wenst te worden. Kan aan zijn wensen wat dat betreft niet (volledig) worden voldaan, dan is het mogelijk dat men zich op het standpunt moet stellen dat niet is gebleken van de nodige bereidheid."(5)
2.7 De rechtbank heeft in haar beoordeling allereerst de geneeskundige verklaring betrokken waarin onder meer is opgenomen dat betrokkene, die een verstandelijke handicap heeft en aan het - zeldzame - syndroom van Klinefelter lijdt, geen interne rem lijkt te hebben op zijn seksuele behoefte en dat hij vrijwel ogenblikkelijk de ruimte zoekt voor het ontwikkelen van seksuele activiteiten indien hij het gevoel heeft dat de controle van de groepsleiding verzwakt, zoals bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdende opmerkingen richting vrouwelijk personeel, ongevraagd aanraken van vrouwelijk personeel en het zoeken naar relaties met medebewoners. Er bestaat, volgens deze verklaring, zowel het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen als het gevaar dat betrokkene een ander ernstig letsel toebrengt middels aanranding en/of verkrachting.
2.8 Volgens het eveneens door de rechtbank in haar beoordeling betrokken behandelplan dienen seksuele prikkels bij de behandeling van betrokkene zoveel mogelijk te worden voorkomen om ernstig gevaar voor de patiënt of voor derden af te wenden. Ook de geraadpleegde deskundigen raden af dat betrokkene pornovideobanden worden aangeboden, omdat deze beelden opnieuw bepaalde gevoelens en gedachten zouden kunnen oproepen waarna het risico op recidive (verkrachting, bedreigingen) vergroot wordt.
2.9 De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene dan wel vrijwillig in de instelling wenst te verblijven, maar dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat betrokkene zal weigeren mee te werken aan de op strikte controle en het vermijden van seksuele prikkeling gerichte behandeling, die noodzakelijk is om gevaar voor anderen af te wenden. In het licht van de hiervoor geciteerde gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is dit oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt mitsdien.
2.10 Nu in deze zaak geen vragen worden opgeworpen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoording behoeven, kan het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO worden afgedaan.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Het verzoekschrift is op 30 september 2008 per faxbericht ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. Het originele verzoekschrift volgde op 2 oktober 2008.
2 Kamerstukken II, 1990-1991, 21 239, nr. 9, p.8. Volgens Dijkers, De Wet Bopz, hfst. II, art. 2, aant. 5.3, p. 138 "kan als rode draad worden weergegeven dat de wetgever heeft bedoeld vast te leggen dat alleen patiënten die welbewust opneming en verblijf wensen, vrijwillig kunnen en mogen worden opgenomen."
3 Zie o.m. HR 7 april 1995, NJ 1995, 616 m.nt. JdB; HR 6 februari 1998, NJ 1998, 302 en HR 8 februari 2008, NJ 2008, 384 en 385 m.nt. J. Legemaate en BJ 2008, 18 en 20 m.nt. T.P. Widdershoven.
4 Zie o.a. HR 11 februari 2000, NJ 2000, 260. Zie voorts, a.w.,
5 Kamerstukken II 1970-71, 11 270, nr. 3, p. 11-12.
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; nodige bereidheid (81 RO).
19 december 2008
Eerste Kamer
08/04171
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-GRAVENHAGE,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 2 juni 2008, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.J. Ladrak, alsmede de behandelend arts, de behandelcoördinator en de groepleidster, op 18 juni 2008 gehoord. Hierna heeft zij bij beschikking van 30 juni 2008 de verzochte machtiging verleend voor de duur van drie jaren, derhalve uiterlijk tot en met 5 juli 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.