HR, 26-10-2007, nr. C06/107HR
ECLI:NL:HR:2007:BA7626
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-10-2007
- Zaaknummer
C06/107HR
- LJN
BA7626
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht [vervallen] (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7626, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7626
ECLI:NL:HR:2007:BA7626, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑10‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7626
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑03‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2008, 259 met annotatie van P.C.E. van Wijmen
NJ 2008, 259 met annotatie van P.C.E. van Wijmen
Conclusie 26‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Reconstructiewet Midden-Delfland. Procesrecht, gescheiden i.p.v. gebundelde behandeling van bezwaren tegen plan van toedeling, schending beginsel hoor en wederhoor?; bindende kracht eerder gedane uitspraak; is de rechter-commissaris aan te merken als een ‘impartial tribunal’ in de zin van art. 6 EVRM?; cassatie, ontvankelijkheid, doorbreking rechtsmiddelenverbod.
Rolnr. C06/107HR
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 8 juni 2007
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
1. het Hoogheemraadschap van Delfland
2. de Reconstructiecommissie voor de reconstructie van Midden-Delfland
3. de Staat der Nederlanden
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 In overeenstemming met art. 76 en 77 van de Reconstructiewet Midden-Delfland(2), hierna: de Reconstructiewet, heeft de reconstructiecommissie voor Midden-Delfland, hierna: de reconstructiecommissie, een plan van toedeling betreffende de reconstructie van Midden-Delfland opgesteld. Nadat dit plan van toedeling door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd, heeft het vervolgens overeenkomstig art. 79 lid 2 van de Reconstructiewet van 27 mei 2002 tot en met 26 juni 2002 voor een ieder ter inzage gelegen.
1.2 Eiser tot cassatie, [eiser], heeft tegen het plan van toedeling bezwaar gemaakt. Dit bezwaar, onder nummer 43, is door de rechtbank te Rotterdam(3) behandeld op 2 september 2005 en bij vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2005 (rolnummer 220283/HA ZA 04-1947) afgewezen(4).
1.3 Verweerder in cassatie onder 1, het Hoogheemraadschap, heeft bij de reconstructiecommissie bij (pro forma) bezwaarschrift van 8 juli 2002 met nummer 222-2-6-DKP, aangevuld en gewijzigd op 15 augustus 2002, bezwaar gemaakt tegen het plan van toedeling.
1.4 Dit bezwaar is op verschillende data door de reconstructiecommissie behandeld. Blijkens het proces-verbaal van deze behandeling is [eiser] als belanghebbende bij dit bezwaar aangemerkt. In het proces-verbaal is tevens vastgelegd dat op 30 september 2005 telefonisch contact is gelegd met [eiser] en zijn advocaat over het toedelen aan het Hoogheemraadschap van de hierna onder 1.7 te noemen boezemkade en is aan [eiser] een voorstel gedaan(5).
1.5 [Eiser] is niet akkoord gegaan met het niet toebedeeld krijgen van de boezemkade, waarna de Reconstructiecommissie heeft geconstateerd dat het bezwaar niet is opgelost.
1.6 Vervolgens zijn de bezwaren van het Hoogheemraadschap tegen het plan van toedeling behandeld door de door de rechtbank Rotterdam bij beschikking tot rechter-commissaris in voornoemde reconstructie benoemde rechter. Bij deze behandeling op 27 oktober 2005 waren [eiser] en zijn advocaat aanwezig(6).
Na constatering van de rechter-commissaris dat partijen niet konden worden verenigd, is het geschil verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank om te worden behandeld ter zitting van 18 november 2005.
1.7 Tijdens deze zitting heeft het Hoogheemraadschap zijn bezwaar tegen het plan van toedeling mondeling toegelicht en gesteld dat de boezemkade langs de zuidkant van de Westgaag (de boezemkade) niet in eigendom aan het Hoogheemraadschap is toegedeeld, terwijl dat op grond van de algemene uitgangspunten van de reconstructie wel had dienen te geschieden. Volgens het Hoogheemraadschap zijn de boezem en de daaraan grenzende kaden, die deel uitmaken van de kavels van onder meer [eiser], in het plan van toedeling ten onrechte niet als boezemkaden opgenomen, en dient de reconstructiecommissie deze omissie te herstellen door alsnog deze kaden als boezemkaden aan te merken en in eigendom toe te delen aan het Hoogheemraadschap.
1.8 [Eiser] heeft als belanghebbende zijn standpunt aan de hand van daartoe overgelegde pleitnotities mondeling door zijn advocaat doen toelichten. [Eiser] heeft onder meer gesteld dat hij is benadeeld doordat hij pas na de behandeling van zijn eigen bezwaren tegen het plan van toedeling in een eerdere procedure, bekend is geworden met het bezwaar van het Hoogheemraadschap. Volgens [eiser] zou daarnaast waarschijnlijk voor hem een betere compensatieregeling in de Dijkpolder zijn getroffen, indien het bezwaar van het Hoogheemraadschap tegelijk met zijn eigen bezwaar zou zijn behandeld, en mag de onderverdeling die door het verlies van de eigendom van de kade voor hem ontstaat, niet worden verdisconteerd in de toedeling die reeds heeft plaatsgevonden.
1.9 De reconstructiecommissie heeft aan de hand van daartoe overgelegde pleitnotities en producties haar standpunt nader uiteengezet, bij welk standpunt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich heeft aangesloten. Volgens de reconstructiecommissie is het beleid ten aanzien van wegen en waterlopen er op gericht ter uitvoering van de wettelijke bepalingen eenheid te brengen in het stelsel van wegen en waterlopen en de daarbij behorende uniformiteit in eigendom, beheer en onderhoud. Eigendom en beheer dienen gezamenlijk te worden neergelegd bij de daarvoor aangewezen openbare lichamen. Gezien zijn taakstelling, kennis en kunde komt het Hoogheemraadschap daarvoor het meest in aanmerking. Daarom is in het deelplan Gaag en in het plan van wegen en waterlopen het voornemen daartoe vastgelegd en is opgenomen dat bij het plan van toedeling boezemkaden in eigendom aan het Hoogheemraadschap zullen worden toebedeeld. In die lijn past het niet om delen van kaden bij particulieren in eigendom te laten.
Ten aanzien van het bezwaar van [eiser] heeft de reconstructiecommissie zich op het standpunt gesteld dat, ofschoon het aspect van de kade niet in het individuele bezwaar van [eiser] is meegenomen, [eiser] hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Zij heeft daartoe gesteld dat het kade-aspect in feite los staat van de individuele toedeling en dat op de reconstructiecommissie geen verplichting rust tot compensatie voor het verlies van de kade. [eiser] raakt in de voorgestelde wijziging van de toedeling de eigendom kwijt van de boezemkade ter grootte van 0.58.00 ha, maar hij heeft in zijn bedrijfstoedeling een overwaarde van 5,6 % in waarde gekregen, terwijl na aftrek van het verlies van de kade voor [eiser] nog altijd een overbedeling blijft bestaan van 4,7 % in waarde.
De reconstructiecommissie heeft naar voren gebracht dat het huidige gebruik van de kade kan worden gecontinueerd en dat het Hoogheemraadschap heeft aangegeven een regeling met belanghebbenden te willen treffen voor het gebruik.
1.10 Bij vonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd overeenkomstig de door de reconstructiecommissie voorgestelde wijziging.
1.11 Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig(7) beroep in cassatie ingesteld.
De verweerders in cassatie hebben gezamenlijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna [eiser] nog een conclusie van repliek heeft genomen.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Art. 86 van de Reconstructiewet bepaalt dat tegen de uitspraak van de rechtbank geen verzet noch enige andere voorziening is toegelaten, onverminderd de bevoegdheid van de procureur-generaal bij de Hoge Raad om zich in het belang der wet in cassatie te voorzien.
2.2 Een dergelijk rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken, indien de rechter de regeling ten onrechte heeft toegepast dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten(8). De Hoge Raad heeft voorts nog de formulering 'buiten het toepassingsgebied van een regel treden' gebruikt(9), hetgeen door Hammerstein als variant op de eerste doorbrekingsgrond van Enka/Dupont wordt gezien(10), maar door Heemskerk als aparte maatstaf is opgenomen(11).
Onjuiste toepassing van een regel is geen grond voor doorbreking(12).
2.3 De achtergrond van het in de Reconstructiewet neergelegde rechtsmiddelenverbod wordt gevormd door de behoefte aan snelle en doeltreffende verwezenlijking van de gestelde doeleinden. De Memorie van Toelichting tot de Reconstructiewet spreekt in dit verband o.a. van de hoge urgentie van de ontwikkeling van het betreffende gebied, en vermeldt voorts "dat - met name met het oog op een snelle, doeltreffende en efficiënte uitvoering - voor het welslagen van de reconstructie bepalend is of zij als een eenheid kan worden verwezenlijkt en in een geïntegreerd uitvoeringsplan en in een gecoördineerd verband kan worden uitgevoerd."(13)
2.4 Art. 86 van de Reconstructiewet stemt inhoudelijk exact overeen met art. 92 van de Ruilverkavelingswet 1954, waarin een rechtsmiddelenverbod is opgenomen tegen het vonnis van de rechtbank op de bezwaren tegen het door de plaatselijke ruilverkavelingscommissie opgestelde plan van toedeling. Volgens de toelichting tot deze bepaling heeft de voorgenomen wijziging van de bestaande Ruilverkavelingswet het oog op de mogelijkheid een versnelling van de procedure te verkrijgen door naast de gewone ruilverkaveling een minder geperfectioneerde vorm mogelijk te maken, die sneller uitgevoerd kan worden(14).
2.5 Ook in de, ten opzichte van de Reconstructiewet jongere, Landinrichtingswet van 1985 is in art. 186 hetzelfde rechtsmiddelenverbod vastgelegd met als toelichting dat de wettelijke regeling van de procedure voor de vaststelling van de richtlijnen voor het plan van toedeling aansluit bij een sinds enige jaren gegroeide praktijk(15).
2.6 Hoewel de aard van de beslissing kan meebrengen dat een rechtsmiddelenverbod op geen enkele manier kan worden doorbroken(16), doet zich m.i. een dergelijk geval hier niet voor. In zijn arrest van 18 november 1992, NJ 1993, 174, herhaald bij arrest van 26 november 2004, NJ 2005, 25 m.nt. PCEvW, oordeelde de Hoge Raad over het rechtsmiddelenverbod in art. 186 Landinrichtingswet dat niet is uitgesloten dat een cassatieberoep ontvankelijk is, indien erover wordt geklaagd dat de rechtbank een of meer artikelen van de Landinrichtingswet betreffende (de vaststelling van) het plan van toedeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel dat bij de totstandkoming van de uitspraak essentiële vormen zijn verzuimd.
Doel en strekking van de Landinrichtingswet, te weten verbetering van de inrichting van het landelijk gebied overeenkomstig de functies van dat gebied(17) en die van de Reconstructiewet: de herinrichting/reconstructie ter bevordering van een goede ruimtelijke ordening(18) zijn dermate overeenstemmend dat de door de Hoge Raad toepasselijk geachte doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van de Landinrichtingswet ook voor de Reconstructiewet kan worden aangenomen.
2.7 Voor het aannemen van ontvankelijkheid is voldoende dat een doorbrekingsgrond wordt gesteld. Indien de rechter vervolgens oordeelt dat een zodanige grond niet aanwezig is, verwerpt hij het beroep(19).
2.8 [Eiser] heeft onder het kopje "Ontvankelijkheid" in de cassatiedagvaarding en in middel 1 - zakelijk weergegeven - als doorbrekingsgronden gesteld dat als gevolg van diverse procedurele gebreken geen sprake is geweest van een deugdelijke procesgang. Deze procedurele gebreken zijn: schending van het beginsel van hoor- en wederhoor, onder meer door het ten onrechte buiten toepassing laten van de voorschriften uit de Reconstructiewet, ten onrechte passeren van hetgeen [eiser] ter zitting van 18 november 2005 over de gang van zaken heeft aangevoerd en schending van het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling. Door aldus doorbrekingsgronden aan zijn cassatieberoep ten grondslag te leggen, kan [eiser] in dit beroep worden ontvangen.
3. Bespreking van de cassatiemiddelen
3.1 Alvorens op de juistheid van de gestelde doorbrekingsgronden en de overige cassatiemiddelen in te gaan, geef ik eerst een korte schets van het ontstaan van de Reconstructiewet en de systematiek van de in de wet opgenomen rechtsgang.
3.2 De aanleiding voor de Reconstructiewet Midden-Delfland wordt enerzijds gevormd door het nationale belang om groengebieden in stedelijke zones te handhaven, welke handhaving, aldus de Memorie van Toelichting "noodzakelijk is voor de geleding van het stedelijke gebied op die plaatsen, waar de steden aaneen dreigen te groeien." Voor de goede inrichting van de landelijke omgeving in stedelijke gebieden hechtte de regering aan de veiligstelling van zogenaamde bufferzones. De gedachte daarachter is het grote voordeel te behouden dat de Nederlandse Randstad ten opzichte van buitenlandse conurbaties heeft, te weten de ruimtelijk apart liggende steden van overzichtelijke omvang op de ring Rotterdam-Delft-'s-Gravenhage-Leiden-Gouda. Eén van de gebieden waar zich de behoefte van een open gebied volgens de toelichting het klemmendst voordoet is het weidegebied, gelegen tussen de bebouwing van Delft enerzijds en die van de Waterwegsteden anderzijds(20). Het veiligstellen en voorkomen van verdere inkrimping van dit gebied werd dan ook als zeer urgent ervaren. Voorts is er (in de Tweede nota over ruimtelijke ordening in Nederland) op gewezen, "dat de goede inrichting van de gebieden rond de steden in een aantal gevallen om een feitelijke reconstructie vraagt. Dit spreekt duidelijk voor Midden-Delfland, waar in de nu nog overwegend agrarische bufferzone omvangrijke recreatievoorzieningen moeten worden getroffen."(21)
3.3 Dit alles heeft ertoe geleid dat op provinciaal en gemeentelijk(22) niveau, waarbij ook vertegenwoordigers van de centrale overheid en het Hoogheemraadschap Delfland participeerden, de Stichting Onderzoek Midden-Delfland in het leven werd geroepen, die de opdracht meekreeg te onderzoeken, welke de mogelijkheden waren ter handhaving van het landelijk karakter van het agrarisch gebied van Midden-Delfland. In het in juli 1968 verschenen eindrapport van de stichting "wordt wat betreft de uitvoeringsfase reeds gewezen op de mogelijkheid, dat een nieuwe wettelijke regeling nodig zou kunnen zijn ter aanvulling van reeds bestaande grondverwervingsmogelijkheden, als deze zouden tekortschieten en werd voorts geattendeerd op de mogelijkheid van de ruilverkaveling als instrument voor de reconstructie."(23).
3.4 Dat de regering voor het bereiken van de gestelde doeleinden in Midden-Delfland een nieuwe wettelijke regeling gewenst achtte, vloeit anderzijds voort uit de constatering dat, gelet op het feit dat de taakstelling zo veelomvattend is en zulke bijzondere eisen stelt, de bestaande instrumenten, zoals de Ruilverkavelingswet 1954 en het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen, ontoereikend zijn. De uitvoering van de reconstructie van met name de bufferzone betreft, aldus de toelichting, een zeer veel omvattend programma van eisen en het lijdt dan ook geen twijfel, dat - met name met het oog op een snelle, doeltreffende en efficiënte uitvoering - voor het welslagen van de reconstructie bepalend is of zij als een eenheid kan worden verwezenlijkt en in een geïntegreerd uitvoeringsplan en in een gecoördineerd verband kan worden uitgevoerd(24). Het belang van een goede inrichting van de bufferzone wordt ook in de Memorie van Antwoord sterk benadrukt(25).
3.5 Er is wel aangesloten bij de bestaande wetgeving. Blijkens § 4 van de Memorie van Toelichting zal bij de uitvoering van de reconstructie, ten behoeve van de bufferzone een vorm van herverkaveling worden toegepast die is afgestemd op de Ruilverkavelingswet 1954. Om deze ruilverkaveling, gezien het nationale belang van de reconstructie, niet afhankelijk te laten zijn van de medewerking van grondeigenaren zoals de Ruilverkavelingswet eist, voorziet de wettelijke regeling van de reconstructie, onder vermijding van dit als bezwaarlijk ervaren medewerkingsvereiste, in een geïntegreerde aanpak van de reconstructie, waarbij de agrarische en recreatieve gebieden aan dezelfde regels onderworpen zullen zijn. "Een vereenvoudiging van procedurele aard in vergelijking met de Ruilverkavelingswet is in de eerste plaats, dat de door die wet geëiste procedures omtrent de aanvraag en de stemming betreffende de ruilverkaveling niet in het wetsontwerp zijn overgenomen. De herverkaveling zal geschieden krachtens de wet en door een reconstructiecommissie te benoemen door de Kroon worden uitgevoerd.", aldus de toelichting(26).
3.6 Het systeem van de Reconstructiewet is derhalve onder meer op de Ruilverkavelingswet gebaseerd. Voor wat betreft mogelijke onteigening is aansluiting gezocht bij de Onteigeningswet(27).
3.7 De Reconstructiewet Midden-Delfland regelt in afdeling 9 de totstandkoming van het plan van toedeling. Art. 76 bepaalt dat de reconstructiecommissie het plan opmaakt en de bekende belanghebbenden in de gelegenheid stelt hun wensen ten aanzien van de toedeling kenbaar te maken. Overeenkomstig art. 79 lid 2 dient het plan voor eenieder ter inzage te worden gelegd. Binnen veertien dagen na de laatste dag der inzage kan iedere belanghebbende op de voet van art. 80 schriftelijk zijn bezwaren indienen bij de reconstructiecommissie. Als geen bezwaren zijn ingediend, wordt het plan als vaststaand beschouwd. Worden wel bezwaren ingediend en gehandhaafd, dan worden deze achtereenvolgens door de reconstructiecommissie, de rechter-commissaris en de rechtbank beoordeeld.
3.8 Het is daarbij de taak van de reconstructiecommissie de bezwaren te onderzoeken en te trachten overeenstemming te verkrijgen (art. 81 lid 2). Als geen overeenstemming wordt bereikt, bepaalt de rechter-commissaris volgens art. 82 Reconstructiewet een zitting waarop de belanghebbenden kunnen verschijnen, en roept hij degenen, die bezwaren hebben ingediend en de bekende belanghebbenden bij die bezwaren bij aangetekende brief op ter zitting te verschijnen; de datum van verzending van de oproep dient overeenkomstig art. 82 lid 4 minimaal 14 dagen aan de dag der behandeling vooraf te gaan.
3.9 Voorzover na die zitting geschillen blijven bestaan, bepaalt art. 84 dat de zaak naar een zitting van de rechtbank wordt verwezen. Zij wier zaken verwezen zijn lichten overeenkomstig art. 85 op de dienende dag hun standpunt toe.
Lid 4 van art. 85 bepaalt dat de rechtbank bevoegd is het plan van toedeling te wijzigen, na de bij de wijziging van dit plan betrokken belanghebbenden daarover te hebben gehoord.
Bespreking van de klachten
3.10 Middel 1 betreft allereerst de stelling van [eiser] dat een behoorlijke gang van zaken meebrengt dat bezwaren tegen het plan van toedeling die dezelfde percelen betreffen, gezamenlijk worden behandeld, bij gebreke waarvan sprake is van schending van hoor en wederhoor en van het gezag van gewijsde. Ik betrek hierbij ook middel 3, dat dezelfde klachten bevat. Het cassatieberoep heeft hierbij het oog op rechtsoverweging 6.6, waarin de rechtbank als volgt heeft geoordeeld:
"Met betrekking tot het standpunt van [eiser] overweegt de rechtbank dat het op zich zelf de voorkeur had gehad het bezwaar van [eiser] en het bezwaar van het Hoogheemraadschap voor zover dat ziet op het perceel van [eiser] gelijktijdig te behandelen. Niet valt echter in te zien dat [eiser] door de huidige gang van zaken in zijn belangen is geschaad, aangezien ook in het kader van de behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap een volledige belangenafweging plaatsvindt waarbij de toedeling van [eiser] in zijn geheel wordt meegewogen."
3.11 De klachten in het eerste en het derde middel falen.
In de Reconstructiewet is noch in art. 81 noch elders de verplichting opgenomen dat de reconstructiecommissie alle bezwaren tegelijkertijd in aanwezigheid van alle belanghebbenden behandelt. Lid 2 van art. 81 spreekt slechts over een onderzoek van de bezwaren, waarbij de reconstructiecommissie moet trachten overeenstemming te bereiken. Met betrekking tot de - vergelijkbare - regeling van de gang van zaken bij de Landinrichtingscommissie geldt dat, hoewel het gebruikelijk is dat de Landinrichtingscommissie belanghebbenden betrekt bij de beoordeling van een bezwaar, voor haar geen algemene verplichting bestaat om voor de behandeling van ieder bezwaar alle belanghebbenden op te roepen(28).
3.12 Daarnaast kan er op worden gewezen dat in het - in het procesverloop al genoemde - proces-verbaal van de behandeling van het onderhavige bezwaar bij de reconstructiecommissie gewag wordt gemaakt van het eerdere bezwaar van [eiser] en van het feit dat het niet tezamen met onderhavig bezwaar wordt behandeld(29). De reconstructiecommissie was derhalve op de hoogte van het bezwaar van [eiser] alsmede van het vonnis waarmee deze bezwaarprocedure werd beslecht, en waarin [eiser] de onderwerpelijke kade in het plan van toedeling was toebedeeld.
3.13 Daarbij behoefde de commissie en later de rechter-commissaris en de rechtbank geen acht te slaan op het leerstuk van het gezag van gewijsde. Uit de Reconstructiewet, in het bijzonder de art. 81-86 en 89, blijkt dat het plan van toedeling pas definitief vaststaat als alle bezwaren van belanghebbenden zijn behandeld en de lijst van rechthebbenden door de rechtbank is gesloten. Eerst dan maakt de door de reconstructiecommissie aangewezen notaris de akte van toedeling op. Uit deze procedure blijkt dat dat tijdstip nog niet was aangebroken en dat slechts definitief is beslist op de door [eiser] aangevoerde bezwaren.
3.14 Met betrekking tot de klacht over schending van het beginsel van hoor en wederhoor dient voorts te gelden dat [eiser] reeds door de reconstructiecommissie als belanghebbende bij het bezwaar van het Hoogheemraadschap is aangemerkt en dat hij in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt ten aanzien van het bezwaar van het Hoogheemraadschap en de door de commissie voorgestelde oplossing kenbaar te maken. Het proces-verbaal van de reconstructiecommissie vermeldt dienaangaande:
"Op 30 september 2005 wordt telefonisch contact gelegd met [eiser] en met diens advocaat dhr. Duijssens over het toedelen van de kade op de kavels [001] en [002] aan het Hoogheemraadschap van Delfland. Het gaat om een oppervlakte van ca. 45 are met een toedelingswaarde van ca. 8000 (ruil)guldens. Belanghebbende [eiser] zou dit gecompenseerd kunnen krijgen in kavel [003] in de Duifpolder, aansluitend aan de kavels die belanghebbende [eiser] daar reeds toegedeeld krijgt. Dhr. Duijssens zal dit voorstel met [eiser] kortsluiten en de uitkomst hiervan zo spoedig mogelijk laten weten.
(...)
Conclusie.
(...)
[eiser] is niet akkoord met het niet toegedeeld krijgen van de boezemkade."
3.15 De klacht dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast omdat de belangen van [eiser] niet in de beoordeling zijn betrokken, mist derhalve feitelijke grondslag. Voorzover [eiser] bedoelt te stellen dat van hoor en wederhoor geen sprake kan zijn omdat hij niet zelf bij de behandeling aanwezig is geweest, wordt miskend dat hoor en wederhoor niet betekent dat een partij mondeling dient te worden gehoord. Ook indien partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten schriftelijk weer te geven, wordt recht gedaan aan voornoemd beginsel.
3.16 Met betrekking tot de behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap door de rechter-commissaris stelt [eiser] dat hij te laat in kennis is gesteld van deze zitting. [Eiser] is echter vervolgens samen met zijn advocaat ter zitting van de rechter-commissaris verschenen en naar uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt, heeft hij bij monde van zijn advocaat zijn standpunt uiteen kunnen zetten, door o.a. te betogen dat het niet samen behandelen van zijn eerste bezwaar met het bezwaar van het Hoogheemraadschap strijd met een goede procesorde oplevert. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat [eiser] zijn verdediging niet heeft kunnen voorbereiden of dat anderszins de korte termijn hem in zijn rechten heeft geschaad. Ook in deze fase is derhalve geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
3.17 Het middel klaagt ten slotte over de positie van de rechter-commissaris die bij de behandeling van het bezwaar ter zitting in de rechtbank heeft plaatsgenomen. Nu de Reconstructiewet niet verbiedt dat de rechter-commissaris die de behandeling leidt, vervolgens in de rechtbank zitting neemt, kan hier van verkeerde wetstoepassing geen sprake zijn. Voorts is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat de rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen, maar bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken(30). Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Voorzover wordt bedoeld te klagen over eventuele vooringenomenheid van deze rechter, voldoet de klacht niet aan het vereiste van art. 407 lid 2 Rv.
3.18 Middel 1 en 3 falen mitsdien.
3.19 Middel 2 is gericht tegen de rechtsoverwegingen 6.1, 6.2, 6.4 en 6.8, waarin de rechtbank - voorzover thans van belang - als volgt heeft geoordeeld en beslist:
"6.1 De doelstelling van de Reconstructiewet is weergegeven in artikel 2 van die wet en luidt als volgt: "ter bevordering van een goede ruimtelijke ordening en in verband daarmede ter behartiging van de belangen van de landbouw, van natuur en landschap en van de openluchtrecreatie in Midden-Delfland vindt aldaar een reconstructie plaats op de voet van het bepaalde in deze wet."
In dat verband worden de wegen en waterlopen in kaart gebracht. Op grond van de Reconstructiewet is ervoor gekozen de wegen en waterlopen in eigendom, beheer en onderhoud onder te brengen bij openbare lichamen, opdat een uniform beleid ten aanzien van beheer en onderhoud van de wegen en waterlopen kan worden bewerkstelligd. Indien aan particulieren delen van kaden in eigendom worden gelaten is dat in strijd met de hiervoor genoemde doelstelling.
6.2 De rechtbank stelt vast dat de toedeling zoals die ter inzage heeft gelegen in strijd is met het hiervoor onder 6.1 weergegeven uitgangspunt. Het bezwaar van het Hoogheemraadschap is derhalve gegrond, hetgeen overigens door de reconstructiecommissie is onderkend.
6.4 De boezemkade die deel uitmaakt van de percelen van (...) [eiser] betreft een zogenaamde groene kade en zal, op grond van het door de reconstructiecommissie gevoerde beleid, in zijn geheel in eigendom, beheer en onderhoud overgaan naar het Hoogheemraadschap. De grens ligt derhalve op de teen van de kade.
6.8 De vraag of ook overigens bij afweging van de betrokken belangen de reconstructiecommissie tot deze gewijzigde toedeling heeft kunnen komen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Het belang van de reconstructie bij het vormen van een eenheid in het stelsel van wegen en waterlopen met de daarbij behorende eenheid en uniformiteit in eigendom, beheer en onderhoud van die wegen en waterlopen prevaleert boven het belang van de bij behoud van de eigendom van de boezemkade [betrokkenen, toev. W-vG]. De boezemkade van (...) [eiser] dient dan ook middels de voorgestelde gewijzigde toedeling alsnog in eigendom aan het Hoogheemraadschap te worden toegedeeld.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat (...) ondanks het verlies van de eigendom van de kade voor [eiser] nog steeds sprake is van een overbedeling in waarde van 4,7%."
3.20 Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte de toedeling aan het Hoogheemraadschap in overeenstemming met de Reconstructiewet acht en dat de rechtbank nalaat dit op enigerlei wijze te motiveren. Volgens het middel is de desbetreffende kade niet in het door de provincie vastgestelde Plan van wegen en waterlopen opgenomen, zodat de provincie de toedeling aan het Hoogheemraadschap kennelijk niet nodig acht. Van dit plan van wegen en waterlopen, dat volgens art. 76 lid 1 sub b Reconstructiewet als vaststaand niet gewijzigd kan worden, kan niet zonder nader onderzoek door de rechtbank worden afgeweken. De rechtbank heeft ten onrechte daarmee een oordeel gegeven over de feitelijke situatie zonder partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich hierover uit te laten, temeer ook omdat de rechter-commissaris uitdrukkelijk een exacte inmeting had toegezegd, die niet heeft plaatsgevonden, althans zonder [eiser] daarin te betrekken. De rechtbank heeft nagelaten in te gaan op het feit, dat toedeling van de kade aan het Hoogheemraadschap om praktische redenen niet is vereist omdat de bereikbaarheid van de watergang voor het Hoogheemraadschap nooit een probleem is geweest.
3.21 Het middel werpt allereerst de vraag op of het mogelijk is het plan van wegen en waterlopen na de vaststelling daarvan nog te veranderen.
Plan van wegen en waterlopen
3.22 Art. 2 van de Reconstructiewet bevat het wettelijk uitgangspunt van de reconstructie van Midden-Delfland. Met de leiding en uitvoering daarvan is op de voet van art. 3 een reconstructiecommissie belast.
De totale reconstructie is vervolgens ingedeeld in twee fasen. De eerste fase betreft het reconstructieprogramma, waarin een activiteitenschema op hoofdzaken wordt opgesteld om de doelstellingen van de wet te verwezenlijken(31). Dit betreft de art. 31-39 van de Reconstructiewet.
3.23 De tweede fase (art. 39-47) betreft het plan van voorzieningen en de uitvoering van de werken. Het plan van voorzieningen is gebaseerd op het reconstructieprogramma en omvat de gedetailleerde uitwerking van de in de programmafase voorgenomen activiteiten(32). Dit plan van voorzieningen omvat plannen voor o.a. het stelsel van wegen, waterlopen, dijken en kaden met kunstwerken (art. 39 lid 2 onder a). Uit de Memorie van Antwoord(33) kan worden afgeleid dat het plan van voorzieningen te allen tijde kan worden veranderd, zij het dat naarmate de inrichting van het gebied vordert, de mogelijkheden afnemen om de plannen aan te passen aan nieuwe inzichten.
3.24 Hierin verschilt de Reconstructiewet van de Ruilverkavelingswet 1954. Wijziging van voorzieningen begrepen in het plan van wegen en waterlopen is volgens de Ruilverkavelingswet slechts mogelijk bij de definitieve vaststelling van dit plan. In de Reconstructiewet is wijziging van het plan op zich mogelijk(34).
Tijdens de behandeling van het wetsontwerp is voorts nog het volgende opgemerkt:
"Het plan van wegen en waterlopen en het landschapsplan zullen geheel dienen te zijn vastgesteld vóórdat de reconstructiecommissie overgaat tot het ontwerpen van het plan van toedeling. Dit houdt niet in, dat op dat moment de werken die verband houden met het plan van wegen en waterlopen reeds alle zullen zijn uitgevoerd. Ook bestaande, of nog aan te leggen wegen en waterlopen zullen er deel van uitmaken. De mate van nauwkeurigheid van het stelsel van wegen, waterlopen, dijken en kaden met de daartoe behorende kunstwerken, zoals dat na uitvoering van het plan van voorzieningen in Midden-Delfland aanwezig zal zijn, is dan ook niet in de wet bepaald."(35).
3.25 Een aanpassing in het plan van wegen en waterlopen stuit dus in feite alleen af op bezwaren van praktische aard, zoals wanneer een reeds in gang gezette uitvoering van de herinrichting door de aanpassing doorkruist zou worden. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is, zodat niet geconcludeerd kan worden dat de Reconstructiewet zich verzet tegen de toedeling van de boezemkade aan het Hoogheemraadschap in het kader van de aanpassing van het plan van wegen en waterlopen.
3.26 De rechtbank heeft geoordeeld dat indien aan particulieren delen van kaden in eigendom worden gelaten, strijd met de doelstelling van de Reconstructiewet ontstaat, omdat ervoor is gekozen wegen en waterlopen in eigendom, beheer en onderhoud onder te brengen bij openbare lichamen. Dit oordeel geeft, gelet op de art. 72 e.v. en met name art. 75 Reconstructiewet, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd. Daartoe behoefde de rechtbank zich niet daadwerkelijk van de feitelijke situatie te vergewissen. Overigens is aan de toezegging van mr. C.T. Ploeger namens de minister tijdens de behandeling bij de rechter-commissaris dat de exacte maat nog zou worden ingemeten blijkens de pleitnotities van de minister gevolg gegeven, aangezien daarin (p. 3) wordt opgemerkt dat "uit de inmeting van de kade in de eerste week van november is gebleken dat de grens kan worden gesteld op [de] teen van de kade, die varieert van 5,0 meter uit de waterkant (ter hoogte van Westgaag 96A) en 8,7 meter uit de waterkant (ter hoogte van Westgaag 102A)".
3.27 Middel 2 kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
3.28 Middel 4 keert zich tegen het oordeel in rechtsoverweging 6.8. Het middel bevat twee klachten. Volgens de eerste klacht is het oordeel van de rechtbank dat het belang van het Hoogheemraadschap prevaleert boven het belang van [eiser], onbegrijpelijk en onjuist aangezien het behoud van de kade door [eiser] het Hoogheemraadschap geen beletsel zou opleveren de kade te onderhouden en het onderhoud reeds sedert eeuwen zonder problemen heeft kunnen plaatsvinden zonder dat het Hoogheemraadschap de grond in eigendom had.
3.29 De klacht stuit af op het hiervoor al aan de orde gekomen uitgangspunt van de wetgever om wegen en waterlopen in eigendom, beheer en onderhoud in één hand onder te brengen bij openbare lichamen (art. 74 en 75 Reconstructiewet).
3.30 Het oordeel dat [eiser] voldoende wordt gecompenseerd is volgens de tweede klacht van middel 4 onjuist omdat [eiser] reeds percelen heeft toebedeeld gekregen die minder waard waren dan zijn originele grond. [Eiser] heeft die toedeling als nadelig ervaren en wordt nu nog meer benadeeld doordat hem een stuk grond wordt afgenomen dat hem bij eerdere toedeling niet zou worden ontnomen en dat de waarde van zijn perceel verhoogde. Bij tijdige en juiste behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap, namelijk in samenspraak met [eiser], had deze compensatie voor dit verlies kunnen bepleiten.
3.31 Ook deze klacht faalt. De rechtbank heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat [eiser] nog steeds overbedeeld is, nu de reconstructiecommissie heeft gesteld(36) dat [eiser] in zijn bedrijfstoedeling een overbedeling van 5,6% in waarde heeft gekregen en dat na aftrek van de kade een uiteindelijke overbedeling resteert van 4,7% in waarde en [eiser] deze overbedeling niet heeft weersproken (zie zijn pleitnotities, p. 6). Dat [eiser] niet tevreden is met hetgeen hij gekregen heeft brengt niet mee dat hij voor het verlies van de kade schadeloos dient te worden gesteld.
Uit het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap door de reconstructiecommissie blijkt voorts dat [eiser], ondanks het feit dat hij reeds een overbedeling had ontvangen in het plan van toedeling, een compensatiekavel is aangeboden, alsmede dat hij dit aanbod niet heeft geaccepteerd(37).
3.32 Middel 5 bevat geen zelfstandige klacht en deelt derhalve in het lot van de overige middelen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 De rb. heeft uitsluitend vastgesteld dat het Plan van toedeling betreffende de reconstructie Midden-Delfland ter inzage heeft gelegen, zie het bestreden vonnis van 28 december 2005 onder 1.1.
2 Wet van 24 maart 1977, Stb 233, houdende regelen m.b.t. de reconstructie van Midden-Delfland.
3 Als de bevoegde rechter, zie art. 1 van de Reconstructiewet.
4 Zie het proces-verbaal van de behandeling door de reconstructiecommissie van het bezwaar van het Hoogheemraadschap p. 2 en Pleitnotities mr. C.T. Ploeger namens de minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit, inzake het bezwaar van het Hoogheemraadschap, p. 2.
5 Proces-verbaal van de behandeling door de reconstructiecommissie, p.1 en 5.
6 Proces-verbaal van de behandeling door de rechter-commissaris van het bezwaar 222-2-6-DKP (procesdossier B, nr. 3).
7 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 28 maart 2006.
8 HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242 (Enka/Dupont).
9 HR 15 mei 1998, NJ 1999, 672.
10 T&C art. 332, aant.6.
11 Hugenholtz-Heemskerk, 20e druk, nr. 156. Heemskerk vermeldt wel dat deze grond veelal zal samenvallen met de doorbrekingsgrond dat de rechter de regeling ten onrechte heeft toegepast.
12 Zie bijv. HR 24 september 1993, NJ 1993, 758 en HR 26 november 1999, NJ 2000, 210. Hierop stuit middel 1 ten dele af.
13 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 12 en 13.
14 Kamerstukken II, zitting 1950-1951, 2063, nr. 3, p. 1, en 6.
15 Kamerstukken II, zitting 1979-1980, 15 907, nrs. 3-4, p. 69.
16 Bijv. t.a.v. de beslissing op het verzet tegen verandering/vermeerdering van eis (art. 130 lid 2 Rv.) HR 28 mei 1999, NJ 2000, 220 m.nt. JBMV en HR 12 mei 2006, NJ 2006, 293. Ook het rechtsmiddelenverbod bij verlof tot het leggen van beslag kan niet worden doorbroken.
17 Landinrichtingswet, art. 4 en 5; zie voorts de MvT, p. 14.
18 Reconstructiewet, art. 2 en daarover de MvT, p. 12-14.
19 Zie in dit verband onder meer HR 13 maart 1987, NJ 1987, 1017; HR 15 november 1991, NJ 1992, 119; HR 18 februari 1994, NJ 1994, 742 m.nt. HJS; HR 25 april 1997, NJ 1997, 512; I.F. Dam, Doorbreking van wettelijke appel- en cassatieverboden, TCR 1994, p. 25-29.
20 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 12, linkerkolom.
21 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 12, rechterkolom.
22 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 12, rechterkolom; de deelnemende gemeenten waren Delft, Maasland, Schiedam, Schipluiden en Vlaardingen.
23 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p.12-13.
24 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 13.
25 Kamerstukken II, zitting 1975-1976, 11 740, nr. 6, p. 1-7.
26 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 14, rechterkolom.
27 Kamerstukken II, zitting 1971-1972, 11 740, nr. 3, p. 15, linkerkolom.
28 Praktijkboek Onroerend Goed, IIIC, 2005, p. 164; MvT Landinrichtingswet (Kamerstuk 15 907, zitting 1979-1980) p. 27.
29 Proces-verbaal Reconstructiecommissie, behandeling bezwaar nr. 222-2-6 Dijkpolder, p. 2 en 5.
30 Zie bijv. HR 15 februari 2002, NJ 2002, 197; EHRM 10 juni 1996, NJ 1998, 184 (Thomann/Zwitserland).
31 Wetgeving Landelijk gebied 1 (Kluwer Losbladige ed.) Reconstructiewet Midden-Delfland, aant. 5.
32 Wetgeving Landelijk gebied 1 (Kluwer Losbladige ed.) Reconstructiewet Midden-Delfland, aant. 5.
33 Kamerstukken II, zitting 1975-1976, 11 740, nr. 6, p. 13.
34 Wetgeving Landelijk gebied 1 (Kluwer Losbladige ed.) Reconstructiewet Midden-Delfland, aant. 5.
35 Kamerstukken 11 740, Voortgezette behandeling wetsontwerp met betrekking tot de reconstructie van Midden-Delfland, Tweede Kamer 21 oktober 1976, p. 633.
36 Vonnis rechtbank 28 december 2005, onder 5.4.
37 Proces-verbaal van de behandeling door de reconstructiecommissie, p. 5.
Uitspraak 26‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Reconstructiewet Midden-Delfland. Procesrecht, gescheiden i.p.v. gebundelde behandeling van bezwaren tegen plan van toedeling, schending beginsel hoor en wederhoor?; bindende kracht eerder gedane uitspraak; is de rechter-commissaris aan te merken als een ‘impartial tribunal’ in de zin van art. 6 EVRM?; cassatie, ontvankelijkheid, doorbreking rechtsmiddelenverbod.
26 oktober 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/107HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,
zetelende te Delft,
2. DE RECONSTRUCTIECOMMISSIE VOOR DE RECONSTRUCTIE VAN MIDDEN-DELFLAND,
kantoorhoudende te Voorburg,
3. DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], het Hoogheemraadschap, de Reconstructiecommissie en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
De reconstructiecommissie heeft in overeenstemming met art. 76 en 77 van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna: de Reconstructiewet) een plan van toedeling betreffende de reconstructie van Midden-Delfland opgesteld. Nadat dit plan door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd en voor een ieder ter inzage was gelegd, heeft [eiser] daartegen bezwaar gemaakt.
Na behandeling van het bezwaar van [eiser] heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 12 oktober 2005 het bezwaar afgewezen.
Het Hoogheemraadschap heeft eveneens bij de reconstructiecommissie bezwaar gemaakt tegen het plan van toedeling. Bij de behandeling van dit bezwaar door de reconstructiecommissie en in de opvolgende bijeenkomst onder voorzitterschap van de door de rechtbank Rotterdam in deze reconstructie benoemde rechter-commissaris is [eiser] als belanghebbende aangemerkt. Aangezien partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen, heeft de rechter-commissaris de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 november 2005. Tijdens deze zitting hebben alle - in cassatie verschenen partijen - hun standpunten toegelicht.
Bij vonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd overeenkomstig de door de reconstructiecommissie voorgestelde wijziging.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerders in cassatie hebben gezamenlijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 juni 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan - ten dele veronderstellenderwijs - van het volgende worden uitgegaan.
(i) In overeenstemming met art. 76 en 77 van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna: de Reconstructiewet) heeft de reconstructiecommissie voor Midden-Delfland (hierna: de reconstructiecommissie) een plan van toedeling betreffende de reconstructie van Midden-Delfland opgesteld. Nadat dit plan van toedeling door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd, heeft het vervolgens overeenkomstig art. 79 lid 2 van de Reconstructiewet van 27 mei 2002 tot en met 26 juni 2002 voor een ieder ter inzage gelegen.
(ii) [Eiser] en het Hoogheemraadschap hebben op de voet van art. 80 van de Reconstructiewet schriftelijk bezwaren tegen het plan van toedeling bij de reconstructiecommissie ingediend. De bezwaren van het Hoogheemraadschap omvatten onder meer een bezwaar dat deels gericht was tegen de toedeling van bepaalde gronden aan [eiser].
(iii) Het bezwaar van [eiser] en de bezwaren van het Hoogheemraadschap zijn los van elkaar behandeld.
(iv) Het bezwaar van [eiser] is, na een behandeling op de voet van art. 81 van de Reconstructiewet door de reconstructiecommissie en op de voet van art. 82-83 in een bijeenkomst onder voorzitterschap van de rechter-commissaris door deze verwezen naar de rechtbank, die bij vonnis van 12 oktober 2005 het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Bij deze behandeling van het bezwaar van [eiser] is het Hoogheemraadschap nimmer als belanghebbende opgeroepen of verschenen.
3.2 Het bezwaar van het Hoogheemraadschap dat tot de onderhavige procedure heeft geleid, hield in dat de boezem en de daaraan grenzende kaden die deel uitmaken van de kavels van [eiser] en een zekere [betrokkene 1], in het plan van toedeling ten onrechte niet als boezemkaden zijn opgenomen en ten onrechte niet in eigendom aan het Hoogheemraadschap zijn toegedeeld. De grond van [betrokkene 1] speelt in cassatie geen rol. Wat betreft de grond die in het plan van toedeling aan [eiser] was toegedeeld, is de verdere gang van zaken als volgt geweest.
Het bezwaar van het Hoogheemraadschap is blijkens een tot de gedingstukken behorend proces-verbaal op verscheidene data door de reconstructiecommissie behandeld. Blijkens het proces-verbaal van deze behandeling is [eiser] als belanghebbende bij dit bezwaar aangemerkt. In het proces-verbaal is tevens vastgelegd dat op 30 september 2005 telefonisch contact is gelegd met [eiser] en zijn advocaat over het toedelen aan het Hoogheemraadschap van de boezemkade en dat aan [eiser] een voorstel is gedaan.
[Eiser] is niet akkoord gegaan met het niet toegedeeld krijgen van de boezemkade, waarna de reconstructiecommissie heeft geconstateerd dat het bezwaar niet is opgelost.
Vervolgens heeft op de voet van art. 82 e.v. van de Reconstructiewet een bijeenkomst onder voorzitterschap van de rechter-commissaris plaatsgevonden. Bij deze behandeling waren [eiser] en zijn advocaat aanwezig.
De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat zij partijen niet heeft kunnen verenigen en heeft het geschil verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank.
De rechtbank heeft het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd overeenkomstig de door de reconstructiecommissie voorgestelde wijziging.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 Ingevolge art. 86 van de Reconstructiewet staat tegen de uitspraak van de rechtbank omtrent bezwaren tegen het plan van toedeling geen rechtsmiddel open. Niet uitgesloten is echter dat een cassatieberoep ontvankelijk is, indien erover wordt geklaagd dat de rechtbank een of meer artikelen van de Reconstructiewet betreffende (de vaststelling van) het plan van toedeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel dat bij de totstandkoming van de uitspraak essentiële vormen zijn verzuimd. Voor doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat essentiële vormen zijn verzuimd, is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals in geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. Vgl. HR 28 november 2004, nr. 1395, NJ 2005, 257.
4.2 De middelen bevatten klachten als bedoeld in 4.1. [Eiser] kan derhalve in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Beoordeling van de middelen
5.1.1 De middelen 1 en 3 houden onder meer de klacht in, samengevat weergegeven, dat ten tijde van de behandeling door de rechtbank van het door het Hoogheemraadschap ingediende bezwaar betreffende de aan [eiser] toegedeelde grond, reeds door de rechtbank beslist was over het door [eiser] ingediende bezwaar en dat door deze gescheiden behandeling van beide bezwaren [eiser] in zijn recht op een eerlijk proces ten aanzien van de toedeling aan hem van gronden ingevolge de Reconstructiewet is tekortgedaan.
5.1.2 De rechtbank heeft te dien aanzien het volgende overwogen:
"6.6
Met betrekking tot het standpunt van [eiser] overweegt de rechtbank dat het op zich zelf de voorkeur had gehad het bezwaar van [eiser] en het bezwaar van het Hoogheemraadschap voor zover dat ziet op het perceel van [eiser] gelijktijdig te behandelen.
Niet valt echter in te zien dat [eiser] door de huidige gang van zaken in zijn belangen is geschaad, aangezien ook in het kader van de behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap een volledige belangenafweging plaatsvindt waarbij de toedeling van [eiser] in zijn geheel wordt meegewogen."
5.1.3 De artikelen 80-89 van de Reconstructiewet gaan kennelijk uit van een gebundelde behandeling van alle bezwaren, leidend tot één uitspraak van de rechtbank. Eerst nadat alle bezwaren zijn afgewikkeld, komt het plan van toedeling vast te staan, waarna een akte van toedeling wordt opgemaakt. Niet kan echter worden gezegd dat een afzonderlijke behandeling van de diverse ingediende bezwaren met de wet in strijd is. Uit het stelsel van de wet vloeit echter voort dat aan een in zo'n geval gedane uitspraak van de rechtbank geen bindende kracht toekomt bij de behandeling van andere bezwaren.
Dit brengt mee dat het vonnis van 12 oktober 2005 niet eraan in de weg stond dat de rechtbank - die het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond oordeelde, na [eiser] met betrekking tot dat bezwaar als belanghebbende te hebben gehoord - bevoegd was ten gunste van het Hoogheemraadschap en ten nadele van [eiser] wijziging in het plan van toedeling te brengen. De rechtbank was ook bevoegd het plan van toedeling op een ander punt ten gunste van [eiser] te wijzigen indien zij dat ter compensatie nodig oordeelde, maar in rov. 6.6-6.8 ligt besloten dat de rechtbank compensatie van [eiser] voor het verlies van de eigendom van de kade niet nodig achtte, omdat voor hem nog steeds sprake was van een overbedeling in waarde van 4,7%.
De klacht faalt derhalve.
5.2 Middel 1 klaagt voorts dat de rechter die de bijeenkomst op de voet van art. 82-83 heeft voorgezeten als rechter-commissaris, eveneens deel heeft uitgemaakt van de kamer van de rechtbank die de zaak vervolgens heeft behandeld, en dat daardoor niet voldaan is aan de door art. 6 EVRM gestelde eis dat de zaak wordt behandeld door een onpartijdig gerecht.
Bij de beoordeling van deze klacht heeft als uitgangspunt te gelden dat de Reconstructiewet niet verbiedt dat de rechter-commissaris die de in art. 82-83 bedoelde bijeenkomst heeft voorgezeten, vervolgens in de rechtbank zitting neemt, alsmede dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Bijkomende omstandigheden op grond waarvan deze vrees kan worden aangenomen, zijn in dit geval niet gesteld. De bijeenkomst op de voet van art. 82-83 van de Reconstructiewet strekt ertoe om onder voorzitterschap van de rechter-commissaris de voorgelegde geschillen in onderling overleg tot een oplossing te brengen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de rechter-commissaris in de onderhavige zaak een verdergaande bemoeienis met de zaak heeft gehad dan overeenstemt met deze wettelijke regeling.
Voorzover wordt bedoeld te klagen over eventuele vooringenomenheid van deze rechter, voldoet de klacht niet aan het vereiste van art. 407 lid 2 Rv.
Ook deze klacht faalt derhalve.
5.3 De overige klachten van de middelen kunnen niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod en behoeven daarom geen behandeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders in cassatie begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 oktober 2007.
Beroepschrift 28‑03‑2006
Heden, de [achtentwintigste maart] tweeduizendzes
ten verzoeke van
[requirant], wonende te [woonplaats] gemeente [gemeente] te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Koninginnegracht nr. 105, ten kantore van de advocaat en procureur mr. P.I.L.J. Duijsens, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld en als zodanig als vertegenwoordiger in rechte zal optreden;
Heb ik:
[…]
AANGEZEGD AAN
- 1.
Het HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND, zetelende [en kantoorhoudende] te Delft aan de Phoenixstraat 32 (2611 AL), aldaar mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan:
[…]
- 2.
de RECONSTRUCTIECOMMISSIE VOOR DE RECONSTRUCTIE VAN MIDDEN DELFLAND, kantoorhoudende te Voorburg gemeente Voorburg-Leidschendam aan de Burgemeester Feithplein 2 (2273 BZ), aldaar mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan:
[…]
en/of
- 3.
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit), zetelende te 's‑Gravenhage , aldaar mijn exploit doende op de voet van artikel 4 RV aan het parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage aan de Kazernestraat 52 (2514 CV), en afschrift dezes latende aan:
[…]
Dat mijn requirant beroep in cassatie instelt tegen het op 28 december 2005 tussen mijn requirant als belanghebbende en gerequireerde sub 1 als reclamant en gerequireerde sub 2 als verweerster gewezen vonnis van de rechtbank te Rotterdam onder rolnummer 05-3167 en bezwaarnummer 222-2-6-DKP;
Dat indien gedaagde in cassatie op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum verzuimt een advocaat bij de Hoge Raad te stellen, die als zodanig als vertegenwoordiger in rechte zal optreden, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter tegen hem verstek zal verlenen en de vordering inhoudelijk zal behandelen;
Dat indien er meer gedaagden in cassatie zijn en tenminste één van hen in het geding is verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden in cassatie de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser in cassatie en de verschenen gedaagden in cassatie voort geprocedeerd. Tussen alle partijen wordt één uitspraak gewezen, die als een uitspraak op tegenspraak wordt beschouwd.
Vervolgens heb ik, deurwaarder, op datum, ten verzoeke van, met domiciliekeuze en aanwijzing van een advocaat bij de Hoge Raad als gemeld, mijn exploot, doende sprekende met en afschrift latende de gerequireerden voornoemd:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de eenentwintigste (21ste) april tweeduizendzes, des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van Burgerlijke Zaken alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
Zulks teneinde tegen het aangevallen arrest te horen aanvoeren het navolgende.
TENEINDE:
alsdan en aldaar namens mijn requirant, hierna te noemen: [requirant], te horen eis doen tegen gerequireerden, hierna te noemen: gedaagden en apart te noemen: het Hoogheemraadschap en de reconstructiecommissie, en concluderen als volgt:
Feiten
1)
[requirant] heeft bezwaar (bezwaarnummer 43) ingediend tegen het Plan van toedeling zoals dat is opgemaakt door de reconstructiecommissie. Uiteindelijk zijn [requirant] onder meer de percelen [001] en [002] langs de zuidkant van de Westgaag toebedeeld waarvan een boezemkade onderdeel uitmaakt. Het Hoogheemraadschap is in deze gehele procedure niet als belanghebbende betrokken en is ook niet gehoord in die procedure.
2)
Het Hoogheemraadschap heeft eveneens bezwaar ingediend tegen het Plan van toedeling (bezwaarnummer 222-2-6-DKP). Pas enige dagen voor de zitting bij de Rechter-Commissaris werd [requirant] bekend met dit bezwaar en deze zitting. Eerder is [requirant] niet bij deze zaak betrokken noch is hij gehoord.
3)
De rechtbank heeft het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard. Hiertegen richt zich het cassatieberoep. Daar het Hoogheemraadschap partij ofwel direct belanghebbende is deze tevens in deze procedure gedagvaard.
4)
Voorzover geoordeeld zou worden dat de reconstructiecommissie geen zelfstandigheid bezit althans formeel niet als partij heeft te gelden of kan gelden is tevens voor zoveel nodig en vereist de Staat der Nederlanden gedagvaard die in dat geval als de formele partij dient te gelden.
Ontvankelijkheid
5)
Ingevolge art. 86 van de Reconstructiewet Midden-Delfland is tegen de uitspraak van de rechtbank geen verzet noch enige andere voorziening toegelaten, onverminderd de bevoegdheid bij de Hoge Raad om cassatie in het belang der wet in te stellen.
6)
Ingevolge de jurisprudentie is een hogere voorziening ondanks een dergelijk verbod wel toegestaan in onder meer de gevallen waarbij de rechter buiten het toepassingsbereik van de wet is gebleven, wetsartikelen ten onrechte buiten toepassing zijn gelaten of onjuist zijn toegepast en indien er sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen waardoor er bijvoorbeeld geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling (art. 6 EVRM).
7)
Ten aanzien van het rechtsmiddelenverbod in de onderhavige kwestie is de zojuist beschreven jurisprudentie eveneens van toepassing verklaard in o.a. NJ 2005/257. Zo kan het rechtsmiddelenverbod doorbroken worden in geval o.a. essentiële vormen zijn verzuimd.
8)
Naar de opvatting van [requirant] is er sprake van essentieel vormverzuim bestaande uit verschillende procedurele gebreken. [requirant] heeft dat ook bij de rechter-commissaris en de rechtbank betoogd. In feite wordt er grond van [requirant] in eigendom afgenomen, terwijl er geen deugdelijke beroepsgang is geweest. [requirant] meent dat het rechtsmiddelenverbod doorbroken kan worden en dat hij ontvangen kan worden in zijn cassatieberoep. In het hierna volgende wordt dit nader toegelicht.
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, in het bijzonder van artikelen 81 lid 2, 82 lid 2, lid 3, lid 4 van de Reconstructiewet Midden-Delfland alsmede art. 6 EVRM, doordat de rechtbank in haar vonnis niet heeft vastgesteld dat er sprake is van een schending van het procesrecht ingevolge de reconstructiewet en schending van art. 6 EVRM. Zo is niet voldaan aan de procedurele eisen die worden gesteld in de reconstructiewet en worden die artikelen buiten toepassing gelaten althans niet of onjuist toegepast. Tevens is niet voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, het beginsel van een eerlijke en onpartijdige procedure en wordt het beginsel van gezag van gewijsde miskend. Dit geldt zeer zeker nu [requirant] zich op deze omissies en gebreken bij de mondelinge behandeling op 28 november 2005 beroepen heeft. [requirant] heeft dit ook betoogd bij pleidooi van 28 november 2005.
De rechtbank heeft aldus oordelende en overwegende, haar vonnis niet naar de eisen der wet en de beginselen van behoorlijke rechtspleging met redenen omkleed, tevens heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onjuiste rechtstoepassing met betrekking tot de hierboven aangegeven wetsartikelen, respectievelijk is haar oordeel gegeven op gronden welke die beslissing niet dan wel onvoldoende kunnen dragen.
Toelichting
9)
Een behoorlijke gang van zaken brengt met zich mee dat bezwaren tegen het plan van toedeling die dezelfde percelen betreffen gezamenlijk worden behandeld waaruit dan een definitieve verdeling kan plaatsvinden. Dit is in casu niet gebeurd. Eerst is het bezwaar van [requirant] behandeld waarna hem gronden zijn toebedeeld. Hierbij is geen bezwaar door derden gemaakt waardoor dit definitief is geworden. In de onderhavige procedure wordt hieraan voorbij gegaan. In prima heeft [requirant] dit ook betoogt bij de rechtbank door aan te voeren dat eerst na de zitting en nadat het vonnis was gewezen in zijn zaak [requirant] bekend geworden is met het bezwaar van het Hoogheemraadschap. (Zie pagina 2 van de pleitaantekeningen van 18 november 2005). Dit kan niet aanvaard worden en hiermee zijn de procedurele regels van gezag van gewijsde en hoor en wederhoor geschonden.
10)
Pas later is er kennelijk een bezwaar van het Hoogheemraadschap ontstaan die (een gedeelte van) de boezemkade toebedeeld wilde krijgen. Hoewel dit, gezien het voorgaande, niet mogelijk was, diende bij een dergelijke gang van zaken de normale onafhankelijke procedure te worden gevolgd, te weten behandeling door commissie (art. 81 lid 2 Reconstructiewet), behandeling rechter-commissaris (art. 82 Reconstructiewet) en uiteindelijk behandeling door de rechtbank. [requirant] diende als direct belanghebbende, het ging immers om grond die hem sinds jaar en dag in eigendom toebehoort, vanaf het eerste moment bij de zaak betrokken te worden en gehoord te worden. De zaak is in eerste instantie wel door de commissie behandeld maar [requirant] was hiermee onbekend en is ook niet uitgenodigd en heeft ook niet als belanghebbende zijn visie mogen geven. [requirant] was dus niet bij de behandeling door de commissie aanwezig zodat zijn belangen daarbij niet betrokken konden worden. Daarmee heeft de commissie geen hoor en wederhoor toegepast en is ook geen compromis bereikt kunnen worden. Er is sprake van een essentieel vormverzuim (ontbreken hoor en wederhoor).
11)
Vervolgens is de zaak bij de rechter-commissaris terecht gekomen. [requirant] heeft pas één of twee dagen voor de zitting bij de rechter-commissaris telefonisch doorgekregen dat er een bezwaarschrift met betrekking tot zijn grond was en dat hij zou moeten verschijnen. Dit is in strijd met art. 82 lid 2, 3 en 4 Reconstructiewet. Pas door dat telefoontje is [requirant] veel te laat en voor het eerst met de zaak bekend geworden. De rechter-commissaris heeft de zaak niet uitgesteld, had geen enkele aandacht voor de argumenten van [requirant] en vond dat de commissie en het Hoogheemraadschap gelijk hadden waarna de zaak bij de rechtbank is beland. Diezelfde rechter-commissaris maakte ook deel uit van de rechtbank. Diezelfde rechter-commissaris heeft ter zitting ook als enige van de drie rechtbankleden het woord geroerd hetgeen er op neer kwam dat deze de bezwaarhebbende het woord heeft gegeven en hem hierna heeft bedankt. De twee overige rechtbankleden hebben geen enkele interesse in de zaak getoond. Op de zitting heeft [requirant] nog zijn bezwaar verder uitgewerkt aan de hand van pleitaantekeningen, doch daarmee is niets gebeurd en is simpelweg het idee en de gedachtegang van het Hoogheemraadschap en de commissie overgenomen. Één en ander is onbehoorlijk en komt in strijd met het beginsel van het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling waarvan in deze geen sprake was nu de rechter-commissaris bevooroordeeld was. In feite oordeelde de rechter-commissaris over zijn eigen eerdere (onjuiste) optreden. Daar komt bij dat de rechtbank zondermeer passeert hetgeen door [requirant] op de zitting van 18 november 2005 is betoogd. Ook toen is het standpunt ingenomen dat er fouten gemaakt zijn door de commissie. Ten onrechte gaat de rechtbank daar niet op in. [requirant] citeert hier het gestelde in de pleitaantekeningen (zie pagina 2 onderaan en pagina 3):
‘In de bezwaarschriftprocedure van het Hoogheemraadschap heeft de commissie op 28 januari 2004 al geconcludeerd dat het bezwaar van het Hoogheemraadschap terzake de kade bij cliënt diende te worden meegenomen in combinatie met het bezwaar van cliënt (nr. 43). Op 12 oktober 2004 heeft er een voorbespreking plaats gevonden met als doel te inventariseren waar na twee jaar bezwarenbehandeling de bezwaarpunten nog liggen. Hier wordt door de commissie aangegeven dat ze in principe genegen is aan het vrijmaken van de kade voor het Hoogheemraadschap mee te werken. [requirant] weet dit niet. Geconstateerd wordt dat de kade bij [requirant] niet is meegenomen in de bespreking van het bezwaar van [requirant] (nr. 43), noch in de toedelingspaatjes die in het kader van het bezwaar van [requirant] zijn gemaakt.
De reconstructiewet bepaalt dat indien binnen de termijnen en op de wijze bepaald, bezwaren zijn ingediend, de reconstructiecommissie de bezwaren onderzoekt en tracht overeenstemming te verkrijgen (artikel 81 lid 2 reconstructiewet). Dit overleg heeft niet plaatsgevonden. Artikel 82 bepaalt dat indien geen overeenstemming is verkregen, de rechter commissaris de tijd en plaats der bijeenkomst bepaalt waarop de belanghebbende bij de in het pv vermelde bezwaren voor hem kunnen verschijnen.’
Op geen enkele wijze gaat de rechtbank in op vorenstaand betoog van [requirant]. Uiteraard is dit niet juist en op dat punt is de beslissing van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd. [requirant] verwijst naar de pleitaantekeningen bij de zitting van 18 november 2005. [requirant] heeft daar betoogt, zie pagina 8:
- ‘—
procedureel klopt de gang van zaken niet;
- —
[requirant] is ten onrechte niet op de hoogte gesteld van het bezwaarschrift van het Hoogheemraadschap. Ten onrechte is dat bezwaarschrift niet afgewikkeld in het kader van het bezwaar van [requirant].
- —
nu Uw rechtbank een besluit genomen heeft en het Plan van toedeling richting [requirant] definitief heeft vastgesteld, bestaat thans niet meer de vrijheid om daar nog verder op terug te komen. [requirant] is voorts in zijn rechten beknopt door het stilzwijgen van de commissie in de voorfase. Daardoor dreigt de situatie te ontstaan dat [requirant] voor het eerst pas vandaag een aanspraak kan geldend maken hetgeen zou betekenen dat hij onteigend wordt middels de uitspraak van Uw rechtbank. De reconstructiewet Midden-Delfland is al vrij mager voor wat betreft de rechtsbescherming, doch door deze gang van zaken wordt het weinige wat er is ook nog verder uitgehold;
- —
[requirant] meent dat hij wordt onderbedeeld en dat ten onrechte verwezen wordt naar de vorige toedelingen richting [requirant];
- —
één en ander dient los gezien te worden nu Uw rechtbank reeds het definitieve besluit genomen heeft in die toedelingen;
- —
geen inmeting heeft plaatsgevonden ondanks de belofte daartoe;
- —
in ieder ge val had [requirant] daarin gekend moeten worden;
- —
op die wijze kan in feite de commissie toebedelen hetgeen zij goeddunkt, hetgeen in ieder geval ook niet de bedoeling is;
- —
de betreffende kade is niet opgenomen in het Plan zoals dat destijds door de Provincie is opgemaakt Daaruit kan a contrario afgeleid worden dat het blijkbaar voor deze kade niet nodig is dat deze wordt toebedeeld aan het Hoogheemraadschap;
- —
toebedeling is ook niet nodig nu reeds eeuwenlang Delfland de betreffende watergang heeft onderhouden zonder eigenaar te zijn van de kade.’
De Rechtbank had zich wel hierover moeten uitlaten gezien het verweer van [requirant] ter zitting van 18 november 2005 verwijzen zijn naar de pleitaantekeningen pagina's 3, 4 en 5.
De beslissing van de rechtbank is ook om die reden onjuist nu zij zonder enige motivering het door [requirant] ter zitting van 18 november 2005 gepasseerd heeft. [requirant] citeert nogmaals uit de pleitaantekeningen op pagina 6:
‘[requirant] kon er voorts op verbouwen dat door de afwikkeling van zijn bezwaar en de toedeling van de gronden, hij klaar was met de reconstructie. Immers, door de beslissing van Uw rechtbank en het berusten daarin door [requirant] kan ervan uitgegaan worden dat het Plan van toedeling —voor wat betreft [requirant] definitief was. Ten onrechte wordt daar thans op teruggekomen doordat nu weer een deel bij [requirant] wordt weggehaald. Aangegeven wordt dat [requirant] per saldo nog overbedeeld is, doch dit is niet van belang_ Het gaat erom dat [requirant] nimmer van het bezwaarschrift van het Hoogheemraadschap op de hoogte gebracht is en zich in feite op geen enkele wijze zijn belang heeft kunnen inbrengen. Weliswaar heeft de commissie [requirant] nog aangeboden vervangende grond aan de [a-straat], doch dat is onderwerp van discussie geweest in de eerdere zaak bij Uw rechtbank en [requirant] heeft in die zaak aangegeven dat hij met toebedeling aan de [a-straat] bepaald niet gelukkig is.’
Ten onrechte heeft de rechtbank hier geen rekening meegehouden.
12)
Het voorgaande brengt naar het oordeel van [requirant] met zich mee dat hij ontvangen dient te worden in zijn cassatieberoep en het bestreden vonnis vernietigd dient te worden.
Middel 2
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, in het bijzonder van artikelen van art. 76 lid 1 sub b van de reconstructiewet alsmede art. 6 EVRM en art. 121 Grondwet, doordat de rechtbank in rechtsoverweging 6.1, 6.2, 6.4 en 6.8 van het vonnis en in het dictum van het bestreden vonnis onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist ais vervat in het bestreden vonnis, gelet op een af meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft de rechtbank in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond is en dat de boezemkade geheel in eigendom, beheer en onderhoud over zal gaan naar het Hoogheemraadschap.
De rechtbank heeft aldus oordelende en overwegende, haar vonnis niet naar de eisen der wet en de beginselen van behoorlijke rechtspleging met redenen omkleed, tevens heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onjuiste rechtstoepassing met betrekking tot de hierboven aangegeven wetsartikelen, respectievelijk is haar oordeel gegeven op gronden welke die beslissing niet dan wel onvoldoende kunnen dragen.
Toelichting
13)
Ten onrechte acht de rechtbank de toedeling in overeenstemming met het uitgangspunt van de reconstructiewet en laat de rechtbank na dit op enigerlei wijze te motiveren. In het Plan van wegen en waterlopen is de betreffende kade niet aan het Hoogheemraadschap toebedeeld. De provincie acht toedeling van die kade dus niet nodig zodat ook de rechtbank niet zonder enig feitelijk onderzoek en zonder enige motivering van het tegendeel kan uitgaan. Uit art 76 lid 1 sub b van de Reconstructiewet blijkt ook dat het plan van wegen en waterlopen al vaststaat en dat dit niet gewijzigd kan worden
14)
De rechtbank heeft ten onrechte ambtshalve een oordeel gegeven over de feitelijke situatie zonder zich daadwerkelijk van de feitelijke situatie te vergewissen en zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. Één en ander strekt temeer nu bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk is toegezegd dat de exacte maat ingemeten zou worden, hetgeen niet is gebeurd althans daar is [requirant] niet bij betrokken geweest hetgeen eveneens een schending is van het beginsel van hoor en wederhoor.
15)
Toedeling van de kade aan het Hoogheemraadschap is om praktische redenen niet vereist nu de bereikbaarheid van de watergang door het Hoogheemraadschap nimmer een probleem is geweest. De rechtbank laat na hierop te beslissen, laat staan gemotiveerde beslissing te geven.
Middel 3
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, in het bijzonder van artikelen van art. 202 sub e van de landinrichtingswet alsmede art. 6 EVRM. Doordat de rechtbank in rechtsoverweging 6.6 en 6.7 van het vonnis en in het dictum van het bestreden vonnis onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in het besteden vonnis, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft de rechtbank in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat het niet gelijktijdig behandelen van de bezwaren geen beletsel is, dat [requirant] niet in zijn belangen is geschaad, dat de belangen zijn afgewogen en dat er geen strijd is met de wet of hieraan ten grondslag liggende uitgangspunten. Voorts is ten onrechte het Hoogheemraadschap ontvankelijk verklaard en gaat de rechtbank voorbij aan het gezag van gewijsde.
De rechtbank heeft aldus oordelende en overwegende, haar vonnis niet naar de eisen der wet en de beginselen van behoorlijke rechtspleging met redenen omkleed, tevens heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onjuiste rechtstoepassing met betrekking tot de hierboven aangegeven wetsartikelen, respectievelijk is haar oordeel gegeven op gronden welke die beslissing niet dan wel onvoldoende kunnen dragen.
Toelichting
16)
De rechtbank miskent dat er essentiële vormvoorschriften zijn geschonden. Ten eerste had het Hoogheemraadschap als belanghebbende verweer en/of bezwaar moeten voeren ten tijde van de bezwaarprocedure van [requirant]. Ten onrechte is het Hoogheemraadschap niet bij die procedure betrokken zodat er geen sprake was van hoor en wederhoor.
17)
Het Hoogheemraadschap heeft zich niet bemoeid met de toebedeling aan [requirant] en de reconstructiecommissie heeft ook het Hoogheemraadschap niet bij die kwestie betrokken. Uiteindelijk zijn er wel wijzigingen opgetreden door het eindvoorstel van de reconstructiecommissie. Ook hierover is het Hoogheemraadschap niet geraadpleegd. Vervolgens zijn de percelen met nummer [001] en [002] met boezemkade conform het eindvoorstel aan [requirant] toebedeeld. Die procedure was daarmee ten einde en de toedeling aan [requirant] was daarmee definitief (conform art. 202 sub e van de Landinrichtingswet). [requirant] kon en mocht hierop ook vertrouwen en hoefde niet te verwachten dat er nogmaals wijziging zou optreden in zijn toedeling, laat staan dat er minder toebedeeld zou worden. Wederom een schending van essentiële vormen bestaande uit fundamentele rechtsbeginselen als hoor en wederhoor en het vertrouwensbeginsel.
18)
Ten onrechte is het bezwaar van het Hoogheemraadschap in behandeling genomen. Het Hoogheemraadschap had bij de toedeling aan [requirant] bezwaar moeten maken en kan niet later op deze toedeling terugkomen. Ten onrechte is het Hoogheemraadschap ontvankelijk verklaard.
19)
Het oordeel van de rechtbank in deze kwestie is volstrekt strijdig met het eerdere oordeel van de rechtbank inzake de toedeling aan [requirant]. De rechtbank gaat hierdoor voorbij aan het beginsel van gezag van gewijsde dat is ontstaan door de eerdere definitieve toedeling aan [requirant]. De rechtbank had moeten uitgaan van de juistheid van de toedeling zoals die gedaan is ten opzichte van [requirant] nu dit is vastgesteld door dezelfde rechtbank en daartegen geen rechtsmiddel is ingesteld of nog kan worden ingesteld. Ook dit is een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. [requirant] heeft ook dit in eerste instantie betoogt. Zie pagina 2, vijfde alinea beginnende met Eerst na de zitting etc.
[requirant] heeft ook in de pleitaantekeningen van 18 november 2005 uitvoerig betoogt dat de landinrichtingswet en dus ook de reconstructiewet Midden-Delfland op het punt van de rechtsbescherming ondermeer inhoudt dat het plan van toedeling is onderworpen aan een toetsing in drie instanties (commissie, rechter-commissaris en rechtbank). Zie pagina 6 bovenaan pleitaantekeningen van 18 november 2005. Waar [requirant] heeft betoogd:
‘[requirant] klaagt erover dat hij ten onrechte niet in de voorfase hij het bezwaarschrift betrokken is geweest. Het gaat in deze om gronden in de Dijkpolder en [requirant] meent dat die gronden een bijzondere waarde hebben, nu verwacht wordt dat de Dijkpolder gedeeltelijk een andere bestemming zal gaan krijgen.
Herinrichting en mogelijkerwijs verkoop aan derden ligt dan ook de rede. Indien [requirant] eerder van het bezwaarschrift op de hoogte was geweest op de hoogte was geweest dan had hij uiteraard compensatiegrond verlangt in de Dijkpolder.’
Niet alleen wordt thans de grond [requirant] afgenomen op grond van een ondeugdelijke rechtsgang doch voorts is [requirant] geschaad in zijn belangen doordat niet eerder met het bezwaar van het Hoogheemraadschap rekening gehouden is en dat bezwaar ook niet is opgenomen in de procedure zoals deze door [requirant] gevoerd is en welke heeft uitgemond in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2005. Ook hierop wordt door de rechtbank absoluut niet ingegaan. Dit ten onrechte.
20)
Voorts constateert [requirant] dat er ook in de onderhavige procedure essentiële vormvoorschriften rijn veronachtzaamd. Ingevolge de reconstructiewet vindt er overleg plaats op het moment dat er bezwaren bestaan. Hierbij worden de belanghebbenden gehoord en zou getracht moeten worden overeenstemming te krijgen door onder andere wijzigingen over en weer voor te stellen net zoals dat gebeurd is bij de toebedeling aan [requirant] onder bezwaarnummer 43 (art. 81 lid 2 reconstructiewet). Overigens heeft [requirant] ook bij de rechtbank betoogt dat een opmeting dient plaats te vinden. Zie pagina 7 derde alinea pleitaantekeningen 18 november 2005. Ten onrechte gaat de Rechtbank voorbij aan hetgeen [requirant] daar gesteld heeft. Ook op dit punt is de beslissing niet deugdelijk gemotiveerd althans niet juist. Op geen enkele wijze is er overleg gevoerd en op geen enkele manier is [requirant] bij enig overleg, voorzover dit al is gevoerd, betrokken. [requirant] is dus verstoken gebleven van de eerste instantie (bezwarencommissie). Een duidelijke schending van hoor en wederhoor. Bij de voorstellen zoals die kennelijk zijn gedaan, is dientengevolge ook geen rekening gehouden met de belangen van [requirant]. De voorstellen die uiteindelijk bij de rechter commissaris en de rechtbank terecht zijn gekomen, zijn derhalve ook gebrekkig. Op basis van die gebrekkige voorstellen waarbij geen rekening gehouden is met de belangen van belanghebbende [requirant] is door de rechtbank een knoop doorgehakt. Dit kan niet aanvaard worden nu de rechtbank haar oordeel slechts heeft kunnen baseren op voorstellen die voortkomen uit een onzorgvuldig gevoerde procedure waarbij, in tegenstelling tot wat de rechtbank aanneemt, helemaal niet de belangen van [requirant] zijn afgewogen.
21)
Ten onrechte stelt de rechtbank dat de belangen van [requirant] niet zijn geschaad. Door het niet voeren van overleg en/of niet betrekken van [requirant] bij het begin van de procedure heeft er geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Dit gegeven is al voldoende om te kunnen oordelen dat de belangen van [requirant] geschaad zijn. Voorts wordt er grond van [requirant] afgenomen hetgeen eveneens in grote mate afdoet aan de belangen van [requirant]. Ten overvloede wordt hieraan toegevoegd dat indien [requirant] bij enig overleg aanwezig was geweest er rekening gehouden had moeten worden met zijn belangen waardoor er andere voorstellen gedaan hadden kunnen worden waarbij ook de belangen van [requirant] meegenomen hadden kunnen worden. De rechtbank had dan op basis van andere voorstellen een oordeel moeten geven. Een voorbeeld in deze reconstructie die [requirant] ook in prima in de pleitaantekeningen genoemd heeft is het bezwaar van maatschap [A] waarbij [requirant] wel is betrokken en waar, naar aanleiding van de betrokkenheid van [requirant], wel wijzigingen zijn doorgevoerd. Illustratief is verder ook het geval van belanghebbende [belanghebbende 1] die, in tegenstelling tot [requirant], wel is gecompenseerd voor het verlies van de kade (zie overweging 3 van het bestreden vonnis).
Middel 4
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Doordat de rechtbank in rechtsoverweging 6.8 van het vonnis en in het dictum van het bestreden vonnis onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in het bestreden vonnis, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen. Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft de rechtbank in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat het belang van het Hoogheemraadschap prevaleert boven het belang van [requirant] en dat [requirant] wordt gecompenseerd.
De rechtbank heeft aldus oordelende en overwegende, haar vonnis niet naar de eisen der wet en de beginselen van behoorlijke rechtspleging met redenen omkleed, tevens heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onjuiste rechtstoepassing met betrekking tot de hierboven aangegeven wetsartikelen, respectievelijk is haar oordeel gegeven op gronden welke die beslissing niet dan wel onvoldoende kunnen dragen.
Toelichting
22)
Gewezen zij ten eerste naar het voorgaande. Het belang van het Hoogheemraadschap bestaat simpelweg niet althans is minimaal daar ook bij behoud door [requirant] er geen beletselen zijn voor het Hoogheemraadschap om zich van haar taken te kwijten. Onbetwist is aangegeven dat het onderhoud van de kade al eeuwen zonder enig probleem plaats vindt zonder dat de kade bij het Hoogheemraadschap in eigendom is. De rechtbank beslist hier niet op althans motiveert niet waarom dit argument van [requirant] gepasseerd dient te worden. [requirant] heeft belang bij de gronden die tevens een bijzondere waarde hebben gezien de te verwachten gedeeltelijk gewijzigde bestemming.
23)
Ten onrechte oordeelt de rechtbank dat [requirant] voldoende gecompenseerd is. Bij de eerdere toedeling heeft [requirant] percelen toegedeeld gekregen die (voor [requirant]) van mindere waarde waren dan de percelen die hij reeds had. Van overbedeling is dan ook geen sprake. In feite was [requirant] niet tevreden met de eerdere toedeling terwijl hij nu nog meer benadeeld wordt doordat er van die nadelige toedeling een gedeelte wordt afgeknabbeld en terwijl juist dat gedeelte een verhogende waarde had van het perceel. Één en ander is rechtens niet aanvaardbaar. Indien [requirant] tijdig op de hoogte was geweest van het bezwaar van het Hoogheemraadschap had hij bovendien kunnen vragen om compensatiegrond voor het afnemen van zijn kade. [requirant] heeft op pagina 7 van de pleitaantekeningen in prima één en ander verder uitgewerkt.
Middel 5
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, in het bijzonder artikelen 202 jo 172, 175 (lid 2, 3, 4) van de landinrichtingswet en artikel 85 lid 2 van de reconstructiewet Midden-Delfland.
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de rechtbank in rechtsoverweging 6.7, 6.9 en 6.10 van het vonnis en in het dictum van het bestreden vonnis onjuist en/of onbegrijpelijk heeft overwogen cq beslist als vervat in het bestreden vonnis, gelet op een of meer van de volgende zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, heeft de rechtbank in genoemde rechtsoverweging(en) overwogen en in het dictum beslist dat er geen sprake is van essentieel vormverzuim, wordt er grond van [requirant] ontnomen door de toedeling van de rechtbank en wordt het Hoogheemraadschap in het gelijk gesteld
De rechtbank heeft aldus oordelende en overwegende, haar vonnis niet naar de eisen der wet en de beginselen van behoorlijke rechtspleging met redenen omkleed, tevens heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onjuiste rechtstoepassing met betrekking tot de hierboven aangegeven wetsartikelen, respectievelijk is haar oordeel gegeven op gronden welke die beslissing niet dan wel onvoldoende kunnen dragen.
toelichting
24)
Verwezen zij naar de voorgaande middelen. Ten onrechte heeft de rechtbank miskend dat er in strijd is gehandeld met het landinrichtingsprocesrecht. Het landinrichtingsprocesrecht kent min of meer dezelfde procedurele voorschriften als de reconstructiewet. Ook hieraan is niet voldaan nu deze artikelen buiten toepassing zijn gelaten althans niet zijn toegepast althans onjuist zijn toegepast.
25)
Gezien de procedurele fouten en schendingen van essentiële rechtsbeginselen worden de belangen van [requirant] ernstig geschonden. Dit op zichzelf en tevens in samenhang met de reeds uiterst summiere rechtsgang kan niet aanvaard worden en dient tot cassatie te leiden.
26)
Hoewel er geen beroepsmogelijkheden zijn, dient het onderhavige beroep ontvankelijk te worden verklaard nu [requirant] erover klaagt dat er bij de verschillende toedelingen ten onrechte artikelen van de wetgeving buiten toepassing zijn gelaten althans verkeerd zijn toegepast. Verder klaagt [requirant] erover dat er essentiële vormen zijn verzuimd. In het licht van NJ 2005/257 dient het cassatieberoep ontvankelijk te worden verklaard.
MITSDIEN:
het de Hoge Raad behage bij arrest
- I.
Op de gronden voornoemd de bestreden uitspraak te vernietigen en het geschil terug te verwijzen voor voortzetting van de behandeling
- II.
Kosten rechtens;
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
[…]