HR, 17-03-2006, nr. C05/031HR
ECLI:NL:HR:2006:AU8325
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-03-2006
- Zaaknummer
C05/031HR
- LJN
AU8325
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AU8325, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU8325
ECLI:NL:HR:2006:AU8325, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑03‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8325
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑01‑2005
- Wetingang
- Vindplaatsen
TVA 2007, 19 met annotatie van H.L.J. Roelvink
JBPr 2006/60 met annotatie van mr. H.W. Wiersma
NJ 2007, 594 met annotatie van H.J. Snijders
TVA 2007, 19 met annotatie van H.L.J. Roelvink
JBPr 2006/60 met annotatie van mr. H.W. Wiersma
Conclusie 17‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Rolnr. C05/031HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 16 dec. 2005
conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv die bepaalt dat van tussenvonnissen geen hoger beroep openstaat voordat eindvonnis is gewezen, ook geldt voor tussenvonnissen waarbij een door de gedaagde opgeworpen exceptie van onbevoegdheid wegens arbitraal beding is verworpen en in de hoofdzaak rolverwijzing voor voortprocederen heeft plaatsgevonden.
2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende.
(i) Bij exploit van 14 maart 2002 heeft thans verweerster in cassatie, hierna: Nationale Nederlanden, thans eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], gedagvaard voor de rechtbank Breda met een vordering tot - kort gezegd - schadevergoeding die Nationale Nederlanden als gesubrogeerde in de rechten van haar verzekerde, Select Totaal Bouw, stelt te hebben op [eiseres].
(ii) [Eiseres] heeft bij incidentele conclusie gesteld dat tussen haar en Select Totaal Bouw krachtens algemene voorwaarden een arbitraal beding geldt en gevorderd dat de rechtbank zich op de voet van art. 1022 lid 1 Rv onbevoegd zal verklaren.
(iii) Bij tussenvonnis van 10 september 2002 heeft de rechtbank in het incident [eiseres] toegelaten tot bewijslevering van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden waarin het arbitraal beding is opgenomen.
(iv) Nadat getuigenverhoren hadden plaatsgevonden heeft de rechtbank bij vonnis van 26 maart 2003 [eiseres] niet geslaagd geoordeeld in haar bewijs, de vordering in het incident afgewezen en zich bevoegd verklaard tot kennisneming van het geschil in de hoofdzaak. In de hoofdzaak werd de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
(v) [Eiseres] is van de vonnissen van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
3. Bij arrest van 19 oktober 2004 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Daartoe overwoog het hof onder meer (r.o. 4.4):
"De beroepen vonnissen zijn tussenvonnissen, nu daarin aan het geding niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het ten gronde gevorderde een einde is gemaakt.
Artikel 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen, behoudens van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, hoger beroep slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald (of artikel 75 lid 1 Rv van toepassing is hetgeen hier niet het geval is). In de tussenvonnissen is niet bepaald dat daarvan tussentijds hoger beroep openstaat. Niet is gesteld of gebleken dat de rechter na de tussenvonnissen desgevraagd alsnog verlof heeft verleend voor het tussentijds instellen van hoger beroep. De conclusie is dan ook dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep."
4. [Eiseres] is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. Nationale Nederlanden heeft geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiseres] en tot vernietiging van het bestreden arrest.
6. Het bestreden arrest van het hof is een tussenarrest, nu het niet aan enig deel van het gevorderde door een uitdrukkelijk dictum een einde maakt. Art. 75 lid 1 Rv is niet van toepassing. Het hof heeft tussentijds beroep in cassatie tegen zijn arrest noch eigener beweging, noch desverzocht in zijn arrest of bij latere beslissing (HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510 nt. DA), toegestaan. [Eiseres] kan in haar cassatieberoep derhalve niet worden ontvangen.
7. Ten overvloede ga ik in op het voorgestelde cassatiemiddel.
8. Het middel neemt stelling tegen het oordeel van het hof dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank. Het middel betoogt dat het hof heeft miskend dat het hier gaat om een vraag van rechtsmacht, welke vraag van openbare orde is, zodat hoger beroep steeds mogelijk moet zijn.
10. Onder het recht dat heeft gegolden tot de inwerkingtreding op 1 januari 2002 van de Wet van 6 december 2001, Stb. 581, zou tegen de vonnissen van de rechtbank tussentijds hoger beroep hebben opengestaan. Weliswaar bepaalde art. 157b (oud) Rv dat tegen het vonnis waarbij de bevoegdheid is aangenomen te dien aanzien alleen hogere voorziening openstaat tegelijk met het eindvonnis, maar in de rechtspraak is uitgemaakt dat de bepaling niet betrekking heeft op gevallen waarin de rechter zich internationaal bevoegd heeft verklaard of zich bevoegd heeft verklaard na verwerping van de exceptie van onbevoegdheid wegens arbitraal beding. Zie laatstelijk HR 22 februari 2002, NJ 2004, 423. In deze gevallen gold de hoofdregel van art. 337 lid 2 (oud) Rv: tegen het tussenvonnis staat tussentijds hoger beroep open tenzij de rechter anders mocht hebben bepaald.
11. Door de wetswijziging in 2002 is het systeem radicaal gewijzigd. Hoofdregel is thans dat tegen tussenuitspraken hogere voorziening slechts is toegelaten tegelijk met hogere voorziening tegen de einduitspraak. De uitsluiting van rechtsmiddelen tegen tussenuitspraken heeft de wetgever wenselijk geoordeeld "met het oog op een zo vlot mogelijke behandeling van zaken" (Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, blz. 163). De hoofdregel is niet zonder uitzonderingen.
12. In de eerste plaats kan de rechter eigener beweging of desverzocht tussentijds beroep tegen zijn tussenuitspraak toestaan. Het is aan het procesbeleid van de rechter die de tussenuitspraak heeft gewezen overgelaten of hij hiertoe overgaat.
13. In de tweede plaats geldt een uitzondering in gevallen waarin art. 75 lid 1 Rv van toepassing is. De bepaling is gebaseerd op de eerste en tweede zin van art. 157b lid 2 (oud) Rv en ziet op het geval waarin de rechter zich bij beschikking of arrest (absoluut) onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar een lagere rechter. Tegen een zodanige tussenuitspraak dient de zich daardoor bezwaard voelende partij binnen acht weken beroep in cassatie instellen. Zowel uit de tekst van art. 75 lid 1 Rv, als uit de toelichting op de bepaling (Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, blz. 82) blijkt dat de bepaling geen betrekking heeft op gevallen waarin de rechter bij zijn tussenuitspraak een beslissing heeft gegeven omtrent zijn internationale bevoegdheid of zijn bevoegdheid als overheidsrechter. Noch de tekst van de huidige wet, noch de parlementaire geschiedenis van de wetswijziging in 2002 bieden een aanwijzing dat de wetgever ten aanzien van tussenuitspraken waarbij internationale bevoegdheid is aangenomen en tussenuitspraken waarbij bevoegdheid als overheidsrechter na beroep op een arbitraal beding is aangenomen, buiten het bereik van de hoofdregel heeft willen plaatsen. Zie ook HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709 en HR 9 juli 2004, JOL 2004, 404.
14. Het middel verdedigt de opvatting dat hier sprake is van een wettelijke leemte die, gegeven het openbare orde-karakter van de regels die betrekking hebben op de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter als overheidsrechter, aldus moet worden opgevuld dat tegen tussenuitspraken waarbij de rechter internationale bevoegdheid of bevoegdheid als overheidsrechter heeft aangenomen in afwijking van de hoofdregel steeds tussentijds hoger beroep of beroep in cassatie mogelijk is.
15. De opvatting is m.i. onjuist. Het argument dat de regels die betrekking hebben op de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter en op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter als overheidsrechter van (procesrechtelijke) openbare orde zijn, kan niet overtuigen. Indien geldig, brengt het argument mee dat de hoofdregel steeds dient te wijken in die gevallen waarin de rechter in zijn tussenuitspraak een beslissing heeft gegeven ten aanzien van kwesties die worden bestreken door regels die in procesrechtelijke zin van openbare orde moeten worden geacht. Het systeem van de wet biedt daarvoor geen aanknopingspunt. Bovendien verliest het middel uit het oog dat de vraag of tegen een rechterlijke beslissing een hogere voorziening openstaat en, zo ja, wanneer, berust op regels die (ook) van openbare orde zijn, zodat niet vanzelf spreekt dat andere regels van openbare orde hierop inbreuk kunnen maken.
16. Voor de opvatting van het middel pleiten wèl argumenten van proceseconomie (wanneer de hogere rechter alsnog internationale bevoegdheid of bevoegdheid als overheidsrechter afwijst, is de procedure in de hoofdzaak voor niets geweest), argumenten die overigens ook opgaan voor andere tussenuitspraken (bijv. tussenuitspraken waarbij een bewijslastverdeling en bewijsinstructie is vastgesteld waardoor een van de partijen zich bezwaard voelt). De wetgever heeft deze argumenten kennelijk niet doorslaggevend geoordeeld in zijn afweging tegen het argument van een vlotte behandeling van zaken en daarbij kennelijk in aanmerking genomen dat het belang van de proceseconomie voldoende is gewaarborgd door de aan de rechter die de tussenuitspraak heeft gewezen toegekende bevoegdheid om hetzij eigener beweging, hetzij desverzocht, tussentijds beroep toe te staan. Men kan het in dit verband overigens eens zijn met de aantekening in Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 59 dat het uit een oogpunt van proceseconomie aanbeveling zou verdienen wanneer de rechter in zijn tussenvonnis steeds uitdrukkelijk aangaf of hij wel of geen verlof tot tussentijds beroep verleent.
17. Het middel is, zo volgt, naar mijn oordeel ongegrond.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 17‑03‑2006
Inhoudsindicatie
17 maart 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/031HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - heeft bij exploot van 14 maart 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] als materieel werkgever van [betrokkene 1] gehouden is de schade te dragen, die als gevolg van het arbeidsongeval is ontstaan (en mogelijk nog als belastingschade zal gaan ontstaan), alsmede [eiseres] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 58.843,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2001.
[Eiseres] heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank zich op de voet van art. 1022 lid 1 Rv onbevoegd zal verklaren.
Bij tussenvonnis van 10 september 2002 heeft de rechtbank in het incident [eiseres] toegelaten tot bewijslevering van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden waarin het arbitraal beding is opgenomen. Na getuigenverhoor heeft de rechtbank bij vonnis van 26 maart 2003 [eiseres] niet geslaagd geoordeeld in haar bewijs, de vordering in het incident afgewezen en zich bevoegd verklaard tot kennisneming van het geschil in de hoofdzaak. De rechtbank heeft voorts de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 26 maart 2003 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 19 oktober 2004 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nationale-Nederlanden heeft geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiseres] en tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2004, met verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2-4 en het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Een vonnis in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, is een tussenvonnis (vgl. HR 4 februari 2005, nr. C04/008, NJ 2005, 142). Op grond van art. 337 lid 2 Rv. is tussentijds hoger beroep daarvan uitgesloten tenzij de rechter anders heeft bepaald. Indien tegen dat vonnis tussentijds beroep wordt ingesteld en de appellant in dit beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, is het desbetreffende arrest een tussenarrest, omdat het dictum ervan niet een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt (HR 10 oktober 2003, nr. C02/162, NJ 2003, 709). Van dit tussenarrest is tussentijds cassatieberoep ingevolge art. 401a lid 2 Rv. uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Aan deze, in verband met de vereiste rechtszekerheid op dit punt strakke, regels dient ook te worden vastgehouden ingeval op de voet van art. 1022 lid 1 Rv. aan het beroep op onbevoegdheid ten grondslag is gelegd dat over het bij de rechter aanhangig gemaakte geschil een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Aan het bezwaar dat door de uitsluiting van tussentijds beroep de partijen gedwongen zouden worden te procederen voor de gewone rechter, welke later alsnog op de genoemde grond onbevoegd zou blijken te zijn, wordt voldoende tegemoet gekomen doordat de rechter de partij die op de onbevoegdheid een beroep heeft gedaan, eventueel naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek, de mogelijkheid kan bieden tussentijds beroep in te stellen (vgl. HR 9 juli 2004, nr. C03/117, NJ 2005, 256).
Uit het voorgaande volgt dat het thans bestreden arrest een tussenarrest is. Tussentijds cassatieberoep daarvan was uitgesloten, nu het hof niet anders heeft bepaald. [Eiseres] kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren O. de Savornin Lohman, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 maart 2006.
Beroepschrift 18‑01‑2005
Heden, de achttiende januari tweeduizendvijf, ten verzoeke van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [requirante] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] aan de [adres], te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 30 gebouw Babylon, Kantoren A, vijfde verdieping (postbus 11756, 2502 AT) ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. J. van Duijvendijk-Brand, die door requirante als zodanig wordt aangewezen om haar in na te melden cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
heb ik,
[Martinus Josephus Maria Vorstenbosch, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch en aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 41/42]
AAN:
De naamloze vennootschap NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd en kantoorhoudende te (2595 AK) 's‑Gravenhage aan de Prinses Beatrixlaan 35, mijn exploit doende aan het adres van mr. J.E. Benner (Holla Poelman Advocaten), kantoorhoudende aan het Stationsplein 91-101 (5211 BM; Postbus 396, 5201 AJ) te 's‑Hertogenbosch, die in de vorige instantie als procureur is opgetreden voor gerequireerde, aldaar afschrift dezes alsmede van het na te melden arrest latende aan: [mevr. M.D. Janssen,]
aldaar ten kantore werkzaam;
AANGEZEGD:
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch onder rolnummer C 0300652/BR gewezen tussen mijn requirante als appellante en gerequireerde als geïntimeerde en ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2004 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, exploiterende als hiervoor aangegeven, gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag vier februari tweeduizendvijf, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd als naar de wet door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer, voor de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan gehouden wordt in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage,
TENEINDE:
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht, en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het hier als ingelast en herhaald te beschouwen arrest, waarvan beroep, ten onrechte om de navolgende redenen:
Nationale Nederlanden heeft [requirante] voor de rechtbank Breda gedaagd, stellende dat [requirante] als materieel werkgever van een werknemer ([naam werknemer]) van één van haar verzekerden ([X] Bouw) aansprakelijk is voor het ontstaan van het aan [naam werknemer] overkomen ongeval tijdens de werkzaamheden die [naam werknemer] voor [requirante] heeft verricht. [requirante] heeft daarop een bevoegdheidsincident opgeworpen, inhoudende dat de rechtbank zich op de voet van het bepaalde in art. 1022, eerste lid Rv (arbitragebeding) onbevoegd diende te verklaren.
De rechtbank heeft [requirante] in haar incidentele vordering ontvankelijk verklaard en bij tussenvonnis van 10 september 2002 [requirante] toegelaten tot (onder meer) het bewijs dat de overeenkomst tussen haar en [X] Bouw een arbitraal beding bevat. Nadat er over deze kwestie in enquête en contra-enquête getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank bij tweede (tussen)vonnis geoordeeld dat [requirante] in haar bewijs niet is geslaagd, heeft zij de vordering in het incident afgewezen en heeft zij zich bevoegd verklaard tot kennisneming van het geschil in de hoofdzaak.
[requirante] is van beide tussenvonnissen tijdig in appèl gekomen bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch. Bij arrest van 19 oktober 2004 heeft het hof [requirante] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep op de grond dat de beroepen vonnissen — nu daarin aan het geding niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het ten gronde gevorderde een einde is gemaakt — tussenvonnissen zijn en art. 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen (als regel) slechts hoger beroep openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald (rov. 4.4, eerste twee alinea's). Nu, aldus het hof aan het slot van rov. 4.4, tussentijds hoger beroep niet is opengesteld en voorts gesteld noch gebleken is dat de rechter na de tussenvonnissen desgevraagd alsnog verlof heeft verleend voor het instellen van tussentijds hoger beroep, is [requirante] in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Het oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van het vóór 1 januari 2002 geldende art. 157b lid 1 (oud) Rv werd aangenomen dat hoger beroep alleen is uitgesloten indien de rechter zijn (eigen) absolute of relatieve bevoegdheid heeft aangenomen en dat die uitsluiting dus niet ziet op vonnissen waarin de rechter een (op de voet van art. 1022 lid 1 Rv) gedaan beroep op een arbitraal beding heeft verworpen (HR 22 februari 2002, NJ 2004, 423) en op grond daarvan rechtsmacht heeft aangenomen. Voor die zienswijze zijn niet alleen pragmatische, maar ook argumenten van principiële aard aan te voeren: de vraag van rechtsmacht is openbare orde, zodat appèl en cassatieberoep tegen dergelijke uitspraken steeds mogelijk moet zijn (HR 25 november 1977, NJ 1978, 186, m.nt. WHH).
Uit de Parlementaire Geschiedenis van het per 1 januari 2002 in werking getreden herziene burgerlijk procesrecht, blijkt niet dat de wetgever deze mogelijkheid van appèl (en cassatieberoep) heeft willen schrappen. Nu blijkens de wetsgeschiedenis geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van art. 157b (oud) Rv is bedoeld en voorts de vraag naar rechtsmacht van openbare orde is, moet het ervoor gehouden worden dat de wetgever zich de consequenties van het wijzigen van de regeling inzake het aanwenden van tussentijdse rechtsmiddelen voor de onderhavige kwestie, niet heeft gerealiseerd, zodat er sprake te van een onbedoelde leemte. De regels over openbare orde voorzien in die leemte. Deze brengen naar het oordeel van [requirante] mee dat het ervoor gehouden moet worden dat tussentijds appèl tegen de bevoegdverklaring door de rechtbank wél mogelijk was, zodat het andersluidende oordeel van het hof niet in stand kan blijven.
MITSDIEN:
Het Uw Raad behage het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 19 oktober 2004 te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, € [71,93 excl. b.t.w.]
gerechtsdeurwaarder