Ten overvloede: in zijn brief van 5 juli 2000 is mr Van de Laak - voorzover dat al mogelijk zou zijn geweest - niet opgekomen tegen de overweging van de Rechtbank Roermond dat zijn verzoekschrift aangemerkt is als een verzoek ex art. 69 Fw. Hij bericht in deze brief dat het 'geenszins' een verzoek ex art. 107 Fw betreft, zoals de curator had betoogd.
HR, 27-04-2001, nr. R00/104HR
ECLI:NL:HR:2001:AB1339
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-04-2001
- Zaaknummer
R00/104HR
- Conclusie
mr Spier
- LJN
AB1339
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB1339, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑04‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB1339
ECLI:NL:HR:2001:AB1339, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑04‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB1339
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑04‑2001
mr Spier
Partij(en)
Reknr. R00/104 HR
mr Spier
Parket d.d. 9 maart 2001
Conclusie
inzake
1.
D Group Europe N.V.
2.
[Verzoeker 2]
(hierna gezamenlijk ook: D Group en [verzoeker 2])
tegen
Mr. Ph.W. Schreurs q.q.
(hierna: de curator)
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Vooraf
- 1.1.
De inzet van deze zaak is, naar mag worden aangenomen, de principiële vraag of een schuldenaar (als hoedanig de Rechtbank D Group en [verzoeker 2] heeft aangemerkt) aanspraak heeft op inzage in het niet openbare deel van het faillissementsdossier. De Rechtbank heeft verzoekers tot cassatie niet-ontvankelijk verklaard omdat zij hun verzoek hadden gegrond op art. 69 Fw. Dat artikel heeft - naar de Rechtbank heeft onderkend - evenwel geen betrekking op schuldenaren.
- 1.2.
Aan een inhoudelijke bespreking van de klachten (voorzover al begrijpelijk) behoeft Uw Raad m.i. niet toe te komen. Ik werk dat onder 4.4 - 4.5 uit.
- 1.3.
Daarom is een weergave van de feiten en het procesverloop in feite overbodig. Nochtans heb ik deze weergegeven voor het geval Uw Raad zou menen dat aan bespreking van de klachten ten gronde moet worden toegekomen. Zo niet, dan zou Uw Raad hetgeen onder 2 en 3 is weergegeven m.i. kunnen overslaan.
2.
De feiten
Bij vonnis van 4 maart 1999 is Weys Logistics B.V. in staat van faillissement verklaard. Bij vonnis van 5 maart 1999 werden VIT Freight Service B.V. en Techno D Service B.V. failliet verklaard. In deze faillissementen is Mr P.W. Schreurs tot curator aangesteld en is Mr F. Oelmeijer tot Rechter-Commissaris benoemd (de beschikking van de Rechtbank van 31 mei 2000 blz. 2).
3.
Procesverloop
3.1
Met een verzoekschrift d.d. 19 april 2000 hebben 1) D Freight Group B.V., 2) de Belgische vennootschap D Group Europe N.V. en 3) [verzoeker 2] (hierna gezamenlijk: "verzoekers") zich tot de Rechter-Commissaris gewend met het verzoek te bewerkstelligen dat zij inzage krijgen in de volledige faillissementsdossiers van de drie failliete vennootschappen, waaronder de gevoerde correspondentie tussen de curator en de Rechter-Commissaris of tussen hen en "andere gekwalificeerde rechtsgeleerden kantoorhoudende in België en/of werkzaam bij de rechterlijke macht in België."
3.2
Verzoekers hebben daaraan- zakelijk weergegeven en voorzover begrijpelijk - ten grondslag gelegd dat op onroerende zaken die toebehoren aan D Group naar Belgisch recht bewarend beslag is gelegd, maar dat deze N.V. en [verzoeker 2] niet alle bijlagen behorende bij het beslagexploot hebben ontvangen (verzoekschrift onder 2). Verzoekers wensen deze stukken in te zien (kennelijk) teneinde hun standpunt dat het beslag vaxatoir is te onderbouwen (onder 11 en 12).
3.3
Voorts is aangevoerd dat de curator twee broers van [verzoeker 2] heeft gedagvaard voor de Rechtbank Roermond vanwege vermeend paulianeus c.q. onrechtmatig handelen. Verzoekers achten het van belang dat zij weten in hoeverre de curator de Rechter-Commissaris omtrent bedoeld paulianeus handelen onjuist heeft geïnformeerd (onder 18).
3.4
Verzoekers hebben ter staving van hun verzoek een beroep gedaan op art. 6 EVRM. Ten eerste hebben zij betoogd dat het beroep op het vertrouwelijk karakter van het niet openbaar gedeelte van het dossier "een aanname is die in strijd is met art. 6 EVRM" (onder 19). Ten tweede hebben zij gesteld dat zij op grond van art. 6 EVRM recht hebben op een eerlijke en openbare behandeling van hun zaak binnen een redelijke termijn door een onpartijdige instantie (onder 20).
3.5
Bij brief van 25 april 2000 heeft de Rechter-Commissaris de advocaat van verzoekers, mr ing. Van de Laak, bericht dat er geen enkel belang gediend is met inzage in de niet openbare stukken in de faillissementsdossiers. Enig licht op de geschetste "klacht" zullen deze stukken niet geven, aldus de brief. Het niet ter inzage geven van vertrouwelijke informatie is in zijn algemeenheid niet in strijd met art. 6 EVRM, aldus nog steeds de brief.
3.6
Bij beroepschrift van 28 april 2000 zijn verzoekers bij de Rechtbank Roermond in beroep gekomen van de onder 3.5 genoemde beschikking. Zij hebben de inhoud van het verzoekschrift d.d. 19 april 2000 aan hun beroep ten grondslag gelegd.
3.7
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 17 mei 2000. De curator heeft betoogd dat verzoekers kennelijk inzage hebben verzocht en verkregen in het openbare gedeelte als bedoeld in art. 107 Fw. Thans vragen zij inzage in het niet-openbare gedeelte, doch daarop hebben zij geen recht. Onder voorwaarden wordt aan de gefailleerde zelf inzage in dit gedeelte toegestaan, maar verzoekers kunnen niet aangemerkt worden als de gefailleerde zelf (pleitnota curator onder 1 - 5).
3.8
Voorzover de gronden waarop inzage mogelijk zou kunnen zijn, zoals vermeld in HR 22 september 1995, NJ 1997, 339, tevens van toepassing zouden zijn op anderen dan de gefailleerde zou de rechter een belangenafweging moeten maken (onder 8). Het belang van de curator verzet zich tegen inzage door verzoekers in het niet-openbare gedeelte van het faillissementsdossier. In dat gedeelte is informatie te vinden die de curator nodig heeft bij het vereffenen van de activa en het voeren van procedures op grond van de pauliana en art. 2:248 BW (onder 9). Omtrent het belang van verzoekers verschaft het verzoekschrift volgens de curator te weinig informatie (onder 10 - 13).
3.9
De Rechtbank heeft bij beschikking van 31 mei 2000 de zaak terugverwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde Z.E.A. alsnog in de gelegenheid te stellen de curator te horen. De Rechtbank overwoog voorts dat de Rechter-Commissaris het verzoek blijkbaar heeft aangemerkt als een verzoekschrift ex art. 69 Fw.
3.10.1
De Rechter-Commissaris heeft vervolgens bij brief van 8 juni 2000 aan mr Van de Laak gesuggereerd zich rechtstreeks te wenden tot de curator teneinde "de lucht te klaren" en om de gerezen vragen beantwoord te krijgen. Mr Van de Laak heeft daarop - zéér zakelijk weergegeven - aan de Rechter-Commissaris geantwoord dat zijn "advies (...) geen realiteit [kent] gezien de voornoemde pogingen die clinten hebben ondernomen om te komen tot een vergelijk".
3.10.2
Mr Van de Laak heeft vervolgens de Rechtbank bij brief verzocht een "eindbeslissing" te nemen.
3.11
De curator heeft bij brief van 4 juli 2000, mede naar aanleiding van de brief van mr Van de Laak d.d. 26 juni 2000, aan de Rechtbank bericht dat "verzoekers - die ook voorafgaand aan het indienen van het onderhavige request nimmer bij ondergetekende inzage in of afschrift van specifieke documenten hebben gevraagd - het kennelijk niet nodig vinden gebruik te maken van het aanbod van ondergetekende om in te gaan op verzoeken om afschriften van specifieke stukken".
3.12
De Rechtbank heeft verzoekers bij beschikking van 26 juli 2000 niet-ontvankelijk verklaard in - wat zij aanduidt als - hun beroepschrift ex art. 67 Fw. De Rechtbank heeft daaraan de volgende overweging ten grondslag gelegd:
"Blijkens de jurisprudentie is er sprake van een ontwikkeling binnen het recht, waarbij het onder omstandigheden mogelijk kan zijn, dat een gefailleerde ook aanspraak kan maken op inzage in niet-openbare stukken van het dossier.
Nu naar het oordeel van de rechtbank verzoekers in het kader van de onderhavige zaak evenwel optreden als schuldenaren, kunnen zij - gelet op het vorenstaande en het bepaalde in artikel 69 van de Faillissementswet - niet ontvangen worden in het onderhavige beroepschrift."
3.13
D Group en [verzoeker 2] hebben tijdig beroep in cassatie ingesteld. De curator heeft een verweerschrift ingediend.
4.
De ontvankelijkheid van verzoekers tot cassatie
4.1
Zoals vermeld onder 3 heeft de Rechtbank twee beschikkingen gegeven. In cassatie wordt opgekomen tegen "de beschikking" zonder dat duidelijk wordt aangegeven tegen welke beschikking het beroep zich richt. Uit hetgeen in (middel?) 7 en 10 wordt gememoreerd zal, naar ik aanneem, moeten worden afgeleid dat bedoeld is het beroep te richten tegen beide beschikkingen. Niet zonder aarzeling meen ik daarom dat niet onvoldoende duidelijk is wat de inzet van het beroep is. Het loopt mitsdien niet reeds op deze klip vast.
4.2
Mr Kars geeft aan ten deze op te treden als procureur. Hij ziet er aldus aan voorbij dat art. 426a lid 1 Rv. vordert dat verzoekschriften in cassatie worden ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Omdat hij dat, als advocaat te Voorschoten, feitelijk is, kan daarin evenmin grond voor niet-ontvankelijkheid worden gevonden.
4.3
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek aan de Rechter-Commissaris een verzoek op grond van art. 69 Fw was. De Rechtbank heeft dit in haar tussenbeschikking d.d. 31 mei 2000 vastgesteld1.; ook in de eindbeschikking is zij daarvan uitgegaan. Tegen dit oordeel is in cassatie geen klacht gericht.
4.4.1
De Rechtbank heeft voorts overwogen dat D Group en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep krachtens art. 67 Fw omdat zij zijn aan te merken als schuldenaren en niet als gefailleerde. Daartegen wordt m.i. evenmin opgekomen. Nu deze overweging dragend is voor de bestreden beslissing, missen verzoekers tot cassatie ieder belang bij hun cassatieberoep. Zij kunnen daarin mitsdien niet worden ontvangen.
4.4.2
Met goede wil zou uit (middel?) 3, waarin wordt gerept van schuldeisers, kunnen worden afgeleid dat zij deze kwestie aan de orde willen stellen. Het zou hen reeds hierom niet kunnen baten omdat in geen enkel opzicht wordt aangegeven waarom zij ten deze niet als schuldenaren zouden moeten worden aangemerkt. Dat zij in ander opzicht mogelijk ook schuldeiser zijn, doet niet ter zake omdat zij niet in die hoedanigheid inzage hebben gevraagd. Daar komt bij dat hetgeen in het verzoekschrift tot cassatie wordt aangevoerd een novum is. Daarop kan geen acht worden geslagen.
4.4.3
Ten overvloede: art. 69 lid 1 Fw. spreekt - voorzover thans van belang - expliciet van schuldeisers; zo heeft de wetgever het ook bedoeld.2. Zo wordt het in de rechtspraak van Uw Raad ook uitgelegd.3. Dat brengt mee dat het op art. 69 Fw. geënte verzoek niet kan worden gehonoreerd;4. ook niet na een eventuele vernietiging.5. Als de bepaling wél van toepassing is kan een afweging van het belang van de boedel tegenover dat van de betrokken crediteur plaatsvinden.6. Dat geldt met name ook in een situatie waarin de gefailleerde inzage wil in het niet openbare gedeelte van het faillissementsdossier.7.
4.5
Niet-ontvankelijkheid is bovendien onvermijdelijk omdat - mr Van der Woude wijst daar terecht op8. - niet, althans volstrekt ontoereikend, wordt aangegeven welke klachten tegen de blijkbaar bestreden beschikkingen worden geformuleerd. Daarom voldoen de klachten niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. Weliswaar is sprake van 10 genummerde alinea's die in het verzoekschrift tot cassatie voorkomen na een alinea waarin wordt gerept van middelen, maar waarover in die alinea's wordt geklaagd komt in het geheel niet uit de verf.9.
5.
Bespreking ten overvloede van enkele mogelijke klachten
5.1
Zo men per se wil kunnen uit (de middelen?) 9 en 10 een of meer klachten worden gedestilleerd. Onder 10 wordt de Rechtbank dan kennelijk verweten de belangen onvoldoende te hebben afgewogen. Voorzover al zou moeten worden aangenomen dat deze klacht aan de daaraan te stellen eisen voldoet (op welke belangen wordt gedoeld wordt in het geheel niet aangegeven)10., wordt uit het oog verloren dat art. 69 Fw. - en daarmee de onder 4.4.3 genoemde jurisprudentie - ten deze toepassing mist. Immers treden verzoekers tot cassatie ten deze op als schuldenaren.
5.2
In (middel?) 9 paraisseert art. 6 EVRM. De vraag of deze bepaling ertoe zou kunnen leiden dat (bijvoorbeeld) schuldenaren inzage kunnen vorderen van het niet openbare deel van het faillissementsdossier behoeft thans geen bespreking. Immers hebben verzoekers tot cassatie - naar in cassatie niet is bestreden - hun vordering gebaseerd op art. 69 Fw. Dat fundament is ondeugdelijk. Daarom kom ik aan de vraag niet toe.11. Ook al niet omdat ik aan hetgeen onder 9 is verwoord geen andere zin kan toekennen dan dat art. 6 EVRM zou zijn geschonden.12. Een dergelijke klacht voldoet in genen dele aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. In de lezing die mr Van der Woude aan de "klacht" hecht (s.t. onder 19) komt de vraag al evenmin aan de orde.
5.3
Aan hetgeen overigens in het verzoekschrift te berde wordt gebracht ga ik daarom goeddeels voorbij.
5.4
Hetgeen onder 7 wordt aangedragen is - zo stip ik nog aan - een ontoelaatbaar novum.
5.5
De "klacht" onder 9 ziet eraan voorbij dat er geen wettelijk fundament is voor de stelling dat de R-C aanwezig moet zijn bij de behandeling van een beroep tegen zijn beschikking. Bovendien dient dat beroep om de juistheid dier beschikking te beoordelen en niet om de R-C vragen te stellen en al helemaal geen vragen die buiten de grenzen van het beroep liggen. In het beroepschrift wordt geen melding gemaakt van de correspondentie tussen de R-C en "Mr B. Timmermans te België".
Conclusie
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van D Group en [verzoeker 2].
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑04‑2001
S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber, (Heruitgave) Geschiedenis van de Faillissementswet, deel II blz. 9.
HR 10 mei 1985, NJ 1985, 791 rov. 3.3.1 en rov. 3.3.2 en de noot van Van der Grinten onder 1; HR 10 mei 1985, NJ 1985, 792 G rov. 3.2; HR 28 juni 1991, NJ 1991, 727 rov. 3; HR 9 juni 2000, RvdW 2000, 148, JOR 2000, 158 F.M.J. Verstijlen rov. 3.3.2; A-G Vranken voor HR 16 juni 1995, NJ 1996, 553 HJS onder 14. Art. 69 kent trouwens meer beperkingen; zie bijv. HR 31 december 1925, NJ 1926, 316 EMM; HR 30 november 1990, NJ 1991, 129 rov. 3.6 en HR 15 juli 1985, NJ 1986, 193 G rov. 3.4.
Iets anders is - maar die kwestie wordt in cassatie evenmin aan de orde gesteld - dat ook iemand die niet valt onder de werking van art. 69 Fw. ontvankelijk is wanneer hij beroep instelt tegen een beschikking van de R-C. Immers luidt art. 67 Fw. algemeen; zie HR 10 mei 1985, NJ 1985, 791 rov. 3.2 en de noot van Van der Grinten onder 2.
In gelijke zin Van der Grinten onder HR 10 mei 1985, NJ 1985, 791 onder 2 in fine.
HR 9 juni 2000, RvdW 2000, 148, JOR 2000, 158 rov. 3.4. Zie voor verdere rechtspraak de JOR-noot van Verstijlen onder 5.
HR 22 september 1995, NJ 1997, 339 rov. 3.4 EAA.
S.t. onder 9.
Vgl. HR 22 september 2000, NJ 2000, 632.
Ingevolge HR 22 september 2000, NJ 2000, 632 rov. 3. voldoet de 'klacht' daarom m.i. niet aan de daaraan te stellen eisen.
Zie ten aanzien van een vergelijkbaar verzoek van de gefailleerde HR 22 september 1995, NJ 1997, 339 EAA rov. 3.4; in zijn noot wijst Alkema er op dat art. 6 EVRM beperkingen toelaat.
De vraag of een of meer andere bepalingen wellicht van belang zouden zijn, blijft eveneens rusten.
Uitspraak 27‑04‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
27 april 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/104HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de besloten vennootschap naar Belgisch recht
1. D GROUP EUROPE N.V., gevestigd te Kapellen, België,
2. [Verzoeker 2], wonende te [woonplaats], België,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. Kars,
t e g e n
Mr. P.W. Schreurs, als curator in de faillissementen van Vit Freight B.V., Weys Logistics B.V. en Techno D Service B.V.,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 4 maart 1999 is de besloten vennootschap Weys Logistics B.V. in staat van faillissement verklaard. Bij vonnissen van deze Rechtbank van 5 maart 1999 zijn de besloten vennootschappen VIT Freight Service B.V. en de besloten vennootschap Techno D Service B.V. eveneens in staat van faillissement verklaard. In deze faillissementen is mr. P.W. Schreurs tot curator aangesteld en is mr. F. Oelmeijer tot Rechter-Commissaris benoemd.
Met een op 19 april 2000 gedateerd verzoekschrift hebben verzoekers tot cassatie en de besloten vennootschap D Freight Group B.V. - verder gezamenlijk te noemen: verzoekers - zich gewend tot de Rechter-Commissaris voornoemd met een verzoek te bewerkstelligen dat zij inzage krijgen in de volledige faillissementsdossiers van de vennootschappen Weys Logistics B.V., VIT Freight Service B.V. en Techno D Service B.V., waaronder de gevoerde correspondentie tussen de curator en de Rechter-Commissaris of tussen hen en "andere gekwalificeerde rechtsgeleerden kantoorhoudende in België en/of werkzaam bij de rechterlijke macht in België".
Bij beschikking van 25 april 2000 heeft de Rechter-Commissaris het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben verzoekers hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Roermond.
Na mondelinge behandeling op 17 mei 2000 heeft de Rechtbank bij beschikking van 31 mei 2000 de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris in faillissementen teneinde deze alsnog in de gelegenheid te stellen de curator in deze te horen.
De Rechter-Commissaris heeft vervolgens bij brief van 8 juni 2000 aan de advocaat van verzoekers voorgesteld zich met betrekking tot het oorspronkelijk verzoek om inzage rechtstreeks tot de curator te wenden.
Nadat de advocaat van verzoekers op die brief had gereageerd, heeft hij bij brief van 26 juni 2000 de Rechtbank verzocht ten aanzien van het beroepschrift een eindbeslissing te nemen.
De curator heeft bij brief van 4 juli 2000 volhard bij zijn standpunt als verwoord in zijn ter terechtzitting van 17 mei 2000 overgelegde pleitaantekeningen.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 26 juli 2000 verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroepschrift ex art. 67 F. Voorts heeft de Rechtbank de curator niet-ontvankelijk verklaard in de door hem verzochte kostenveroordeling.
Laatstgenoemde beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van de Rechtbank hebben D Group Europe N.V. en [verzoeker 2] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van D Group Europe N.V. en [verzoeker 2].
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Bij vonnis van de Rechtbank te Roermond van 4 maart 1999 is de besloten vennootschap Weys Logistics B.V. in staat van faillissement verklaard. Bij vonnissen van deze Rechtbank van 5 maart 1999 zijn de besloten vennootschap VIT Freight Service B.V. en de besloten vennootschap Techno D Service B.V. eveneens in staat van faillissement verklaard. In deze faillissementen is mr. P.W. Schreurs tot curator aangesteld en is mr. F. Oelmeijer tot Rechter-Commissaris benoemd.
3.2
Met een op 19 april 2000 gedateerd verzoekschrift hebben verzoekers zich gewend tot de Rechter-Commissaris met een verzoek dat ertoe strekt dat zij inzage krijgen in de volledige faillissementsdossiers van de failliete vennootschappen, waaronder de correspondentie tussen de curator en de Rechter-Commissaris of tussen hen en "andere gekwalificeerde rechtsgeleerden kantoorhoudende in België en/of werkzaam bij de rechterlijke macht in België". Bij beschikking van 25 april 2000 heeft de Rechter-Commissaris het verzoek afgewezen. Bij beschikking van 31 mei 2000 heeft de Rechtbank op het ingestelde beroep de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde deze alsnog in de gelegenheid te stellen de curator te horen. Bij beschikking van 26 juli 2000 heeft de Rechtbank verzoekers vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in hun beroepschrift ex art. 67 F. Hiertegen zijn de middelen gericht.
3.3
De Rechtbank heeft in alinea 5 op p. 2 van haar laatstgenoemde beschikking geoordeeld dat verzoekers, die niet als schuldeisers van de gefailleerde zijn gehoord en die dus niet kunnen worden aangemerkt als personen in de zin van art. 69 F., niet-ontvankelijk zijn in hun beroep dat is gebaseerd op art. 67 F. Nu de klachten niet zijn gericht tegen dit oordeel en dit de beslissing van de Rechtbank zelfstandig draagt, missen verzoekers belang bij hun cassatieberoep en dienen zij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 27 april 2001.