Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 en 10 maart 2016.
HR, 06-06-2017, nr. 16/03153
ECLI:NL:HR:2017:1027
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
16/03153
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1027, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:396, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:1131, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2017:396, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1027, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen doodslag te Amsterdam, gevangenisstraf 15 jaren. Middelen o.m. over afwijzen deskundigenonderzoeken en medeplegen. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/03153
DAZ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2016, nummer 23/000542-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen doodslag te Amsterdam, gevangenisstraf 15 jaren. Middelen o.m. over afwijzen deskundigenonderzoeken en medeplegen. HR: art. 80a RO.
Nr. 16/03153 Zitting: 11 april 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 maart 2016 door het Gerechtshof Amsterdam wegens (zaak A met parketnummer 13-676465-12 onder 1 )”Medeplegen van doodslag”, (zaak A met parketnummer 13-676465-12 onder 2) “Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, (zaak B met parketnummer 13-670480-12 onder 1) “Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben”, en (zaak B met parketnummer 13-670480-12 onder 3) “Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen als in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 16/01903 en 16/03153. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam Zuidoost, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en wel omdat de in het dossier aanwezige verklaringen van getuigen en deskundigen niets zinnigs behelzen en ook overigens de in het strafdossier aanwezige bewijsmiddelen het bewijs niet kunnen leveren.
Bij de beoordeling van het middel dient vooropgesteld te worden dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen in aanmerking komen middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. (HR 19 november 2002, LJN AE1171).
Bij de beoordeling van het middel dient voorts te worden vooropgesteld dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing behoeft, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden (o.a. HR 1 april 2003, NJ 2003/553, rov. 3.3, HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, rov. 3.8.1).
Het middel miskent het vorenstaande en faalt dus.
Het tweede middel houdt in dat de verdachte niet als dader of medepleger kan worden beschouwd.
Dit middel lijdt aan dezelfde gebreken als het eerste middel en faalt dus eveneens.
Het derde middel klaagt dat het hof zonder duidelijke motivering de uiteenzetting van de raadsman omtrent de deskundigenonderzoeken niet heeft gevolgd.
Ter toelichting op het middel wordt louter een deel herhaald van de inhoud van de pleitnota, die verdachtes raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgedragen.1.Het middel bevat dus geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.
12. Bovendien miskent het middel dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht, een beslissing die - behoudens bijzondere gevallen waarvan te dezen niet is gebleken - geen motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.2.
13. Het middel kan buiten bespreking blijven.
14. Het vierde middel miskent, dat in cassatie niet voor het eerst een beroep kan worden gedaan op feiten en omstandigheden die in feitelijke aanleg niet zijn aangevoerd en waaromtrent door de rechter in hoger beroep niets is vastgesteld.
15. Het middel faalt.
16. Het vijfde middel bevat geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen en kan derhalve buiten bespreking blijven.
17. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
18. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017
HR 14 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1420, NJ 2005, 182, HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058.