Vgl. HR 5 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC8716, NJ 1991/404. Zie ook V.H. Glerum, Weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering (diss. Amsterdam VU), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2013, p. 302-303.
HR, 06-02-2018, nr. 17/02703 U
ECLI:NL:HR:2018:154
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2018
- Zaaknummer
17/02703 U
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:154, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:98
ECLI:NL:PHR:2018:98, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:154
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolgingsuitlevering naar Bosnië en Herzegovina t.z.v. oplichting. 1. Voldaan aan vereiste van dubbele strafbaarheid ex art. 5.1.a UW? HR: art. 81.1 RO. 2. Onvoldoende duidelijke vermelding feiten, art. 28.3 UW. HR ambtshalve: verbeterde lezing in rov. 1.
Partij(en)
6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/02703 U
EGI/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2017, nummer [001] , op een verzoek van de Republiek Bosnië en Herzegovina tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van - naar de Hoge Raad begrijpt - de feiten zoals omschreven in de "Indictment" van "the Banja Luka District Prosecutor's Office - Field Office in Prijedor", "Indictment No. T13 1 KT 0001033 09, dated on 26 May 2015".
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering ter fine van vervolging ter zake van de in de tenlastelegging van het Arrondissementsparket te Banja Luka met het nummer T13 1 KT 0001033 09 van 26 mei 2015 onder 1 tot en met 10 vermelde feiten en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018.
Conclusie 09‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolgingsuitlevering naar Bosnië en Herzegovina t.z.v. oplichting. 1. Voldaan aan vereiste van dubbele strafbaarheid ex art. 5.1.a UW? HR: art. 81.1 RO. 2. Onvoldoende duidelijke vermelding feiten, art. 28.3 UW. HR ambtshalve: verbeterde lezing in rov. 1.
Nr. 17/02703 U Zitting: 9 januari 2018 (bij vervroeging) | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [de opgeëiste persoon] |
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beslissing van 26 mei 2017 de vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon aan Bosnië en Herzegovina toelaatbaar verklaard.
Namens de opgeëiste persoon heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de rechtbank het verweer dat het uitleveringsverzoek betrekking heeft op “zuiver civielrechtelijke (deels) niet-nakoming van overeenkomsten van geldlening” en er dus ook geen sprake is van de vereiste dubbele strafbaarheid ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
3.1. De rechtbank heeft het door de raadsman van de opgeëiste persoon gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht het uitleveringsverzoek ontoelaatbaar te achten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het onderliggend geschil een civielrechtelijke kwestie betreft. Het gaat over het niet terugbetalen van leningen. Een deel van deze leningen is echter al afgelost. Het gaat niet om oplichting. Er is dus ook geen sprake van de vereiste dubbele strafbaarheid. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
(…)
Oordeel van de rechtbank
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken voldoende gebleken op basis waarvan en voor welke strafbare feiten de uitlevering van de opgeëiste persoon is verzocht. De door de verzoekende Staat overgelegde stukken voldoen aan de vereisten, omschreven in artikel 9 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en artikel van de 18 Uitleveringswet.
(…)
De raadsman heeft aangevoerd dat het om een civielrechtelijke kwestie gaat. De rechtbank merkt hieromtrent op dat het niet aan de Nederlands rechtbank is om te oordelen of het feitencomplex een civielrechtelijk of strafrechtelijk geschil betreft. De autoriteiten van Bosnië Herzegovina hebben ervoor gekozen de opgeëiste persoon voor het feitencomplex strafrechtelijk te vervolgen. Een dergelijk feitencomplex kan ook in Nederland een strafbaar feit opleveren. De omschreven gedragingen leveren dan ook naar het oordeel van de rechtbank zowel in de verzoekende Staat als in Nederland strafbare feiten op, waarvoor volgens zowel de strafwet van Nederland als die van Bosnië Herzegovina vrijheidsstraffen van een jaar of meer kunnen worden opgelegd. Daarmee voldoet het feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd, aan de voorwaarden van artikel 5 van de Uitleveringswet.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Oplichting”
3.2. De rechtbank heeft vervolgens de uitlevering toelaatbaar verklaard ter zake van “verdenking van de strafbare feiten als omschreven in het verzoek tot uitlevering d.d. 23 augustus 2016 alsmede in vordering met Lurisnummer [001] ”. Ik merk op dat het zich bij de stukken van het geding bevindende verzoek tot uitlevering is gedateerd 17 februari 2017, zoals ook is vermeld in de aanhef van de uitspraak van de rechtbank, zodat de vermelding van 23 augustus 2016 als datum van het verzoek tot uitlevering mijns inziens een kennelijke misslag betreft.
3.3. Het uitleveringsverzoek verwijst naar de daarbij gevoegde tenlastelegging van 26 mei 2015 van het arrondissementsparket Banja Luka met het nummer T13 1 KT 0001033 09. Deze tenlastelegging houdt als uiteenzetting van de feiten, voor zover hier van belang, het volgende in:
“1. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten op een niet nader te bepalen datum in januari en februari 2008, van de benadeelde [betrokkene 1] uit Prijedor, de moeder van zijn toenmalige echtgenote [betrokkene 2] , eerst een bedrag van 11.000 KM heeft gevraagd en geleend, door te zeggen dat hij dit nodig heeft voor de koop van toestellen voor kansspelen. Daarna heeft hij in dezelfde periode, een paar dagen later om dezelfde reden nog een bedrag van 7.000 KM gevraagd en daarbij uitgelegd dat hij dit nodig heeft omdat zijn pas gekochte toestellen waren gestolen. Om die reden had hij nog 7.000 KM nodig om de toestellen in zijn eigendom terug te krijgen en met deze toestellen aan het werk te gaan. In dezelfde periode heeft hij van dezelfde persoon ook 7.500 KM gekregen met de mededeling dat hij met dat geld haar drie leningen zou afbetalen, wat hij niet heeft gedaan, maar het geld voor zichzelf heeft gehouden. Daarna heeft hij in mei 2008 van dezelfde persoon 1.000 KM genomen, zogenaamd om de rekening voor de verbruikte elektrische energie van het huishouden te betalen, wat hij niet heeft gedaan, maar het geld voor zichzelf heeft gehouden. Op 23-10-2008 heeft hij van [betrokkene 1] nog een bedrag 1.450 KM gekregen, met de belofte en het doel om in “Villa Dragojević’ in de wijk Pašinac, stad Prijedor een herdenkingslunch te betalen voor wijlen [betrokkene 3] , de echtgenoot van [betrokkene 1] , wat hij niet heeft gedaan, maar het geld heeft hij voor zichzelf gehouden en opgemaakt, net als alle voorgaande bedragen. De herdenkingslunch is pas in 2011 betaald door zijn voormalig echtgenote [betrokkene 2] . Op deze wijze heeft hij [betrokkene 1] benadeeld voor een bedrag van 27.950 KM.
2. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum in mei 2008, van de benadeelde [betrokkene 4] uit Prijedor, tezamen met zijn echtgenote [betrokkene 2] , met de verklaring dat dat hij dat geld nodig heeft voor de afbetaling van de aangeschafte toestellen voor kansspelen, een bedrag van 2.500 KM heeft geleend, het bedrag dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo [betrokkene 4] heeft benadeeld voor het bedrag van 2.500 KM.
3. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, eind 2008 en begin 2009 heeft hij de benadeelde [betrokkene 5] twee keer aangesproken met de verklaring dat hij geld nodig heeft voor het openen van een werkplaats en heeft hij de eerste keer een bedrag van 5.000 KM gevraagd en als lening gekregen en heeft kort daarna met dezelfde verklaring een geldbedrag van 7.000 KM gekregen, het bedrag dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo [betrokkene 5] heeft benadeeld voor het bedrag van 11.000 KM, want het geldbedrag van 1.000 KM is op naam van de verdachte door de moeder van verdachte [betrokkene 6] terugbetaald.
4. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum in mei 2008, van de benadeelde [betrokkene 7] uit Prijedor, tezamen met zijn echtgenote [betrokkene 2] , met de verklaring dat hij dat geld nodig heeft voor regelen van financiële problemen van het gezin, een bedrag van 1.500 KM heeft geleend, dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo [betrokkene 7] heeft benadeeld voor het bedrag van 1.500 KM.
5. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 8] uit Prijedor, met de verklaring dat hij dat geld nodig heeft voor het repareren van een kettingzaag, een bedrag van 500 KM heeft geleend, dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo [betrokkene 8] heeft benadeeld voor het bedrag van 500 KM.
6. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 9] uit Prijedor, op aflossing een personen motorvoertuig van het merk ‘Opel type Vektra” heeft gekocht voor het totaalbedrag van 11.500 KM, waarbij hij bij de koop aan de benadeelde [betrokkene 9] het bedrag van 3.000 KM heeft betaald en het resterende bedrag van 8.500 KM heeft hij beloofd te zullen betalen binnen de navolgende drie maanden, wat hij niet heeft gedaan, maar de benadeelde maar een bedrag van 500 KM heeft betaald en het toegeëigende voertuig heeft hij doorverkocht aan een andere persoon, zonder de benadeelde daarvan in kennis te stellen, waarmee hij de benadeelde heeft benadeeld voor het bedrag van 7.500 KM.
7. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 10] uit Prijedor, met de verklaring dat hij dat geld nodig heeft voor het oplossen van bepaalde familieverplichtingen, heeft hij eerst een bedrag van 4.11 KM geleend en een paar dagen later met dezelfde verklaring een bedrag van 500 KM, dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt, n zo [betrokkene 10] heeft benadeeld voor het bedrag van 4.600 KM.
8. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 11] uit Prijedor,wijk Gomjenica, adres: [adres] , met de verklaring dat hij dat geld nodig heeft voor het betalen van arbeiders in de bosbouw, voor het kappen van hout, bosbouwbelastingen en de boswachter, heeft hij meerdere keren een kleiner een bedrag geleend, in totaal het bedrag van 3.000 KM, dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo de erfgenamen van [betrokkene 11] heeft benadeeld, omdat benadeelde [betrokkene 11] inmiddels op 01-07-2011 was overleden.
9. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 12] uit Prijedor, een aanbetaling heeft ontvangen met het bedrag van 7.500 KM met de verklaring dat hij voor dat geld 30 kubieke meter technisch eikenhout zou leveren uit het bos van zijn moeder [betrokkene 6] , wat hij later ook heeft gedaan, maar door de benadeelde naar het privé bos in het dorp Gornja Maricka, gemeente Prijedor te brengen, het bos dat eigendom is van [betrokkene 13] uit Prijedor. Hij heeft daarbij aan de benadeelde verteld dat het betreffende bos van zijn moeder is.
Deze persoon geloofde dat verhaal en heeft in dat bos het hout gekapt en weggevoerd en zo voor de benadeelde [betrokkene 13] een materiële schade van 7.500 KM veroorzaakt.
10. Met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, op een niet nader te bepalen datum en maand, in de zomer van 2009, van de benadeelde [betrokkene 14] uit het dorp Gornje Ratkovo, huisnummer [...] , gemeente Ribnik, met de verklaring dat hij dat geld nodig heeft voor het starten van werkzaamheden in de bosbouw en met hout, heeft hij een bedrag van 5.000 KM geleend en kort daarna met dezelfde verklaring nog een bedrag van 1.200 KM en uiteindelijk zogenaamd om dezelfde reden nog een bedrag van 7.000 KM, dat hij vervolgens voor zichzelf heeft gehouden en heeft opgemaakt en zo [betrokkene 14] heeft benadeeld voor het totaalbedrag van 13.200 KM.
Derhalve, met het oogmerk op het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel en door het geven van een valse voorstelling van feiten, heeft hij herhaaldelijk, 10 andere personen misleid en daarmee deze personen benadeeld voor een totaalbedrag dal hoger is dan 50.000 KM.
Waarmee hij het voortdurend strafbaar feit “oplichting” heeft gepleegd van artikel 239 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht van Republiek Srpska (…), j° lid 1, strafbaar gesteld in 239 lid 3 Van het Wetboek van Strafrecht van Republiek Srpska (…)
(…)
Onderzoeksresultaten:
(…)
De verdachte heeft in de periode 2008 en 2009 gewoond in het gebied van de stad Prijedor, heeft gebruikmakend van persoonlijke kennissen en het vertrouwen van de benadeelde personen verschillende verhalen verteld met onder vermelding van allerlei uitvluchten dat hij het geld nodig heeft om te starten met de koop van toestelen voor kansspelen, werkzaamheden in de bosbouw en met hout of het regelen van familieschulden en problemen, met de belofte dat hij dit geld binnen een redelijke termijn zou terugbetalen, wat hij niet heeft gedaan, maar het geld heeft opgemaakt, naar zeggen van zijn voormalig echtgenoten voornamelijk door te gokken en met persoonlijk vermaak.”
3.4. Voor zover het middel beoogt te klagen dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de omschreven gedragingen in Bosnië en Herzegovina strafbare feiten opleveren, merk ik op dat bij het uitleveringsverzoek de tekst is gevoegd van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht van Republiek Srpska, de wettelijke bepaling waaruit volgens de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina blijkt dat de feiten naar het recht van Bosnië en Herzegovina strafbaar zijn en dat voor die feiten een gevangenisstraf van meer dan één jaar kan worden opgelegd. Mede gelet op het vertrouwensbeginsel dat geldt tussen verdragspartijen moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de mededeling van de verzoekende staat, dat de feiten onder het bereik van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht van de Republiek Srpska vallen, juist is.1.Reeds daarom getuigt het oordeel van de rechtbank dat de omschreven gedragingen in Bosnië en Herzegovina strafbare feiten opleveren mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook toereikend gemotiveerd.
3.5. In de kern stelt het middel de vraag aan de orde of de feiten naar Nederlands recht oplichting opleveren. De opgeëiste persoon wordt blijkens de hiervoor weergegeven tenlastelegging ervan verdacht dat hij de in die tenlastelegging genoemde personen door het geven van een valse voorstelling van zaken heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen respectievelijk een auto. Daarbij zou de opgeëiste persoon gebruik hebben gemaakt van persoonlijke kennissen en het vertrouwen van de personen. De rechtbank heeft deze handelingen kennelijk en niet onbegrijpelijk aangemerkt als handelingen die naar Nederlands recht kunnen worden gekwalificeerd als oplichting.2.
3.6. Gelet op het vorenstaande geeft het oordeel van de rechtbank dat de feiten naar Nederlands recht oplichting in de zin van art. 326 Sr opleveren mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook toereikend is gemotiveerd.
3.7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve wijs ik op het volgende. De rechtbank heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard ter zake van “verdenking van de strafbare feiten als omschreven in het verzoek tot uitlevering d.d. 23 augustus 2016 alsmede in vordering met Lurisnummer [001] ”. Daarmee heeft de rechtbank niet voldaan aan de eis dat de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan voldoende duidelijk moeten worden vermeld.3.Het verzoek tot uitlevering en de vordering tot in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering ex art. 23 lid 1 Uitleveringswet, voorzien van het Lurisnummer: [001] , bevatten namelijk geen uiteenzetting van de feiten. De rechtbank heeft kennelijk bedoeld de uitlevering toelaatbaar te verklaren ter zake van de feiten die in de bij het uitleveringsverzoek gevoegde tenlastelegging van het Arrondissementsparket te Banja Luka met het nummer T13 1 KT 0001033 09 van 26 mei 2015 onder 1 tot en met 10 zijn omschreven, zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven. De Hoge Raad kan dit verzuim herstellen.
5. Deze conclusie strekt
- tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard,
- tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering ter fine van vervolging ter zake van de in de tenlastelegging van het Arrondissementsparket te Banja Luka met het nummer T13 1 KT 0001033 09 van 26 mei 2015 onder 1 tot en met 10 vermelde feiten
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑01‑2018
Zie voor de interpretatie van het voor oplichting vereiste samenweefsel van verdichtsels: HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, rov. 2.3.2. Zie ook HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200, NJ 2015/147, m.nt. Keijzer, en HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6599, NJ 2003/509. Voor de beoordeling van het gewicht van het gehanteerde oplichtingsmiddel kan onder meer het veelvuldig herhalen van identieke gedragingen bij telkens weer andere slachtoffers relevant zijn: HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, rov. 2.3.6. Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200, NJ 2015/147, m.nt. Keijzer.
Vgl. HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2596, rov. 3.1-3.2.