Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/126
126 Argument 4: ‘floodgate’
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS452202:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Ktg. Amsterdam 18 april 1989, ECLI:NL:KTGAMS:1989:AD0711, NJ 1989, 894. Van Son 1990, p. 59 noemt deze uitpraak “bespottelijk”; Gerretsen (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 214 Rv (oud), aant. 7 noemt de beschikking “uit principieel oogpunt bedenkelijk”. Aan dit argument werd in Ktg. Hilversum 12 juni 1996, ECLI:NL:KTGHIL:1996:AI9379, Prg. 1996, 4586 uitdrukkelijk voorbijgegaan.
A.R. Bloembergen in zijn noot onder HR 5 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3358, NJ 2000, 63.
A.R. Bloembergen in zijn noot onder HR 5 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3358, NJ 2000, 63.
HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2735, NJ 1998, 853 (Jeffrey). Zie ook par. 7.3.
In de Jeffrey-zaak vorderden de ouders van Jeffrey een verklaring voor recht, inhoudende dat het ziekenhuis aansprakelijk was voor de dood van hun zoontje. Bloembergen noemt als andere voorbeelden de Bijlmerramp en Srebrenica.
A.R. Bloembergen in zijn noot onder HR 5 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3358, NJ 2000, 63.
Een vierde reden voor het weigeren van een voorlopig getuigenverhoor met het oog op een ontbindingsprocedure betreft ten slotte de gevolgen voor de organisatie van de gerechten als op grote schaal voorlopige getuigenverhoren voorafgaand aan ontbindingsprocedures kunnen worden gehouden.1 Jaarlijks wordt een groot aantal ontbindingszaken behandeld door de kantonrechters. Vanwege de aard van de ontbindingsprocedure, zoals de mogelijk hoge vergoeding en de uitsluiting van hoger beroep en cassatie, wordt een enorme toestroom van verzoeken tot het houden van voorlopige getuigenverhoren met het oog op ontbindingsprocedures verwacht indien dergelijke verzoeken zouden worden toegelaten. De organisatie van de kamers voor kantonzaken is daarop niet berekend.
Hoewel de verstopping van het rechterlijk apparaat geen ondenkbeeldig gevolg is, is het “floodgate-argument” ten eerste “speculatief”.2 Tegen de komst van een vloedgolf aan procedures pleit volgens Bloembergen dat procederen geld, tijd en energie kost en voor de meeste mensen niet leuk is.3 Voor een voorlopig getuigenverhoor voorafgaand aan een ontbindingszaak geldt dit wellicht in mindere mate, omdat de belangen groot kunnen zijn, in de ontbindingsprocedure vaak geen gelegenheid wordt gegeven voor het horen van getuigen en partijen maar één kans hebben door de uitsluiting van gewone rechtsmiddelen. Echter, als de uitslag in een ontbindingsprocedure afhankelijk is van het winnen of verliezen van een ‘welles-nietes’- spelletje, zullen partijen eerder een dergelijke procedure beginnen dan wanneer de feiten helder zijn en de proceskansen van partijen duidelijk zijn. Bovendien zal de bewerkelijke situatie waarin de werkgever gebruik maakt van de gelegenheid om zijn ontbindingsverzoek in te trekken ex art. 7:685 lid 8 en 9 BW, waarna de werknemer zelf een ontbindingsverzoek indient, dan ook minder vaak voorkomen. Bovendien hoort het floodgate-argument geen reden te zijn om het gebruik van een wettelijk middel te beletten. Bloembergen geeft naar aanleiding van het Jeffrey-arrest4 aan dat áls een vloedgolf aan zaken ontstaat, dat juist zou kunnen wijzen op een echte behoefte in de samenleving aan het vaststellen van verantwoordelijkheden door de rechter.5 Deze behoefte moet naar zijn mening niet bij voorbaat worden afgesneden.6