Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/13.5
13.5 Proeftijd en concurrentiebeding
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS383581:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ktr. Leeuwarden 14 februari 2006, LJN: AV2511. Zie ook Rb Utrecht 8 oktober 1992, KG 1992, 43. Zie voorts Ktr. Hilversum 16 november 2005, Prg. 2005/218. In casu werden het non-concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding rechtsgeldig bevonden, onder matiging van de duur van het concurrentiebeding, alsmede van de verschuldigde boete.
Zie art. 7:653 lid 4 BW, alsmede de Memorie van Toelichting op dit artikellid. Handelingen der Staten- Generaal, Bijlagen 1947-1948, 881 3, p. 6. Uit rechtspraakonderzoek is mij overigens gebleken dat er weinig rechterlijke uitspraken over dit onderwerp zijn.
Zie wetsvoorstel 28 167, ingediend op 17 december 2001 bij de Tweede Kamer der Staten Generaal. Dit wetsvoorstel werd op 5 oktober 2004 aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel na stemming bij zitten en opstaan op 13 juni 2006 verworpen.
HR 12 december 2008, LJN: BG1213 (Ben-Consult B.V.).
De beëindiging van een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd kan voor een werknemer verregaande gevolgen hebben als op de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding van toepassing is. In dat geval kan er een wanverhouding bestaan tussen de duur van de arbeidsovereenkomst en de duur waarvoor het concurrentiebeding geldt. Uit het oogpunt van een evenwichtige afweging van belangen verdient het aanbeveling om het concurrentiebeding in dat geval buiten werking te stellen. Verschillende varianten zijn denkbaar om tot dit resultaat te komen. Partijen kunnen overeenkomen dat het concurrentiebeding eerst ingaat na afloop van de proeftijd. In het geval dit niet contractueel is overeengekomen, kan de rechter, als partijen na beëindiging van het dienstverband tijdens de proeftijd niet in onderling overleg tot een vergelijk komen, het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Een zaak waarin deze belangenafweging, na door de werkgever ten onrechte veronderstelde opzegging tijdens de proeftijd aan de orde kwam, werd berecht door de Kantonrechter Leeuwarden.1 De werknemer verzocht bij voorlopige voorziening om schorsing van het relatiebeding met het doel om bij een relatie van zijn voormalige werkgever in dienst te kunnen treden. In haar belangenafweging kende de kantonrechter groot gewicht toe aan de omstandigheid dat werknemer feitelijk slechts tien dagen voor zijn ex-werkgever had gewerkt. Daardoor achtte de kantonrechter het niet aannemelijk dat werknemer in zulk een korte periode dermate belangrijke (bedrijfseconomische) informatie heeft vergaard dat redelijkerwijs gezegd kan worden dat hij een reële bedreiging vormt voor het behoud van deze relatie. Daarnaast was door werknemer onweersproken gesteld dat hij gedurende zijn dienstverband bij zijn ex-werkgever geen relaties met zijn nieuwe werkgever had onderhouden. In het kader van de belangenafweging nam de kantonrechter voorts in aanmerking dat het dienstverband tegen de wil van de werknemer is geëindigd. De kantonrechter liet de belangenafweging dan ook ten gunste van werknemer uitvallen. Deze was werkloos en had de kans om bij de nieuwe werkgever een gelijkwaardige managementfunctie te vervullen. Voorts hield de kantonrechter rekening met diens leeftijd en eenzijdige werkervaring.
Het feitencomplex in de hierboven beschreven casus is in hoge mate kenmerkend voor de situatie die speelt in geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd. De werknemer heeft in de regel in de korte periode dat hij werkzaam was nog betrekkelijk weinig belangrijke bedrijfseconomische informatie vergaard. Daardoor moet de vrees voor benadeling van de werkgever, doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk contact heeft gehad met klanten of andere relaties van de werkgever, in geval van proeftijdontslag betrekkelijk gering worden geacht. In de belangenafweging kan voorts nog een rol spelen dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever ten einde is gekomen.
Bovengenoemde omstandigheden kunnen naar mijn mening voor een kantonrechter voldoende aanleiding zijn om het concurrentie- of relatiebeding in geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd, op grond van belangenafweging, geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Er kunnen zich evenwel ook situaties voordoen waarin de werkgever, ondanks de relatief korte duur van het dienstverband tijdens de proeftijd, grote en redelijke belangen heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, terwijl de werknemer door die handhaving nu juist ernstig wordt benadeeld. In dit soort situaties bestaat de mogelijkheid om, onder handhaving van het concurrentiebeding, een door de werkgever voor de duur van de beperking te betalen vergoeding toe te kennen. De rechter stelt de hoogte van de vergoeding naar billijkheid vast2 Die situatie zou zich voor kunnen doen indien de werknemer uit hoofde van zijn functie reeds tijdens de proeftijd belangrijke bedrijfseconomische informatie heeft vergaard en bijvoorbeeld ten gevolge van zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring in geval van onverkorte handhaving van het concurrentiebeding, ernstig wordt benadeeld.
De meest praktische oplossing om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd van het concurrentiebeding af te zijn, is naar mijn mening door de regering in het wetsvoorstel tot herziening van het concurrentiebeding opgenomen.3 In dit wetsvoorstel is ervoor gekozen om de werking van een concurrentiebeding voor de duur van de proeftijd op te schorten. Ook in het geval er geen concurrentie- of relatiebeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, kan het overstappen naar een klant tijdens de proeftijd als handelen in strijd met de eisen van goed werknemerschap worden aangemerkt en daarmee een toerekenbare tekortkoming in de nakoming jegens de werkgever opleveren. Deze omstandigheden deden zich voor in een zaak die aan de Hoge Raad werd voorgelegd.4 In deze zaak had de werknemer een door hem namens de werkgever gevoerd acquisitiegesprek met een klant gebruikt als sollicitatiegesprek en vervolgens het dienstverband met zijn werkgever met onmiddellijke ingang opgezegd om bij die klant in dienst te treden.