De profielfoto’s van de verdachte heb ik hieronder weggelaten. Tussen vierkante haakjes heb ik aangegeven waar de foto geplaatst was.
HR, 11-04-2023, nr. 21/02658
ECLI:NL:HR:2023:531
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2023
- Zaaknummer
21/02658
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:531, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑04‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:200
ECLI:NL:PHR:2023:200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑02‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:531
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0087
JBP 2023/69
NJ 2023/230 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Eenvoudige belediging, meermalen gepleegd (art. 266.1 Sr) en misbruik van identificerende persoonsgegevens (art. 231b Sr). Heeft verdachte identificerende persoonsgegevens van aangever gebruikt met oogmerk om haar identiteit te verhelen en identiteit van aangever te misbruiken? Art. 231b Sr bepaalt dat opzettelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van ander strafbaar is als uit gebruik enig nadeel kan ontstaan. Daarbij moet verdachte oogmerk hebben om zijn identiteit te verhelen of identiteit van ander te verhelen of misbruiken. Deze strafbaarstelling richt zich op gevallen waarbij men derden daadwerkelijk het idee geeft dat zij te maken hebben met persoon van wie identiteit onterecht is aangenomen. Daaronder valt echter, zoals volgt uit wetsgeschiedenis, ook geval waarin iemand op naam van ander en zonder diens instemming account aanmaakt, waarna die ander op account in een kwaad daglicht wordt gesteld met reputatieschade als gevolg. Hof heeft onder meer vastgesteld dat verdachte “nepaccounts” van aangever heeft aangemaakt, zonder dat aangever daarmee had ingestemd. Deze nepaccounts bevatten telkens persoonlijke gegevens betreffende aangever, waaronder zijn naam en foto. Op nepaccounts heeft verdachte aangever vervolgens in een kwaad daglicht gesteld, waardoor aangever reputatieschade heeft geleden. Hof heeft verder vastgesteld dat van ironie of humor geen sprake is. Hof heeft op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat verdachte accounts en profielen heeft aangemaakt “als zijnde aangemaakt” door aangever en daarbij identificerende persoonsgegevens van aangever heeft gebruikt met oogmerk om haar identiteit te verhelen en identiteit van aangever te misbruiken. Dat oordeel geeft tegen achtergrond van wat hiervoor is vooropgesteld niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is ook in het licht van gevoerd verweer toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02658
Datum 11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juni 2021, nummer 22-002237-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] “heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken” en dat zij accounts en profielen heeft aangemaakt “als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ”.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland of in Italië of in Frankrijk, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere, accounts en profielen heeft aangemaakt op Linkedin en Twitter en www.Independent.Academia.EDU als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] en op die account één of meerdere berichten heeft gepost uit naam van die [slachtoffer] .”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-1. Dit proces-verbaal houdt als de op 5 januari 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 7 e.v.):
Plaats delict: [a-straat 1] [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen 4 december 2017 en 5 januari 2018
Op 10 juni 2017 heb ik [verdachte] ontmoet. Al vrij snel kregen wij een relatie met elkaar. Op 26 november 2017 heb ik de relatie beëindigd. Op maandag 4 december 2017 ontvingen mijn ouders een email van [verdachte] waarin zij intieme details, vertrouwelijke informatie en laster beschreef.
Ik kreeg ook een email van [verdachte] waarin zij schreef dat zij mensen van de kerk waar ik lid van ben, een blog had gestuurd met daarin seksueel getinte informatie over ons. Behoorlijk gênant en beledigende opmerkingen. [verdachte] heeft inderdaad deze blog naar iedereen gestuurd op 28 december 2017.
Ik werd op 3 januari 2018 gemaild door een collega van mij, te weten [betrokkene 2] . [betrokkene 2] waarschuwde mij dat zij een email had ontvangen via LinkedIn. In deze email werd ook doorverwezen naar de hierboven genoemde blog. De email van LinkedIn heeft mijn profielfoto en het lijkt alsof het inderdaad mijn profiel is, wat overigens niet klopt, maar onder mijn profielfoto (mijn gezicht als foto) staat vermeld: “l am a religious sex pervert”. Ik heb dit profiel niet aangemaakt. Het blijkt een nepprofiel te zijn.
Op 4 januari 2018 stuurde [verdachte] een email naar het voltallige kerkbestuur, waar ik ook deel van uitmaak. In deze email schrijft [verdachte] dat ik een pervers iemand ben.
Ik ben er ook achter gekomen dat er een nepprofiel is aangemaakt op de site www.independent.academia.edu. Dit is een wetenschappelijk platform. Op dit nepprofiel is dezelfde foto van mij gebruikt en wordt men doorverwezen naar de blog waar ik u eerder over vertelde.
Op Twitter ben ik er achter gekomen dat er ook weer een nepprofiel is aangemaakt. Ik ontdekte dit vanochtend, met dezelfde foto als op LinkedIn, op dit profiel staat ook een link vermeld naar een blog.
Op 2 januari 2018 heeft [verdachte] een bericht geschreven op de facebookpagina van mijn kerk ( [B] ). Hierin schreef zij dat ik een seksueel pervers iemand ben.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-4. Dit proces-verbaal houdt als de op 4 mei 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 102 e.v.):
Ik heb op 5 januari 2018 aangifte gedaan tegen [verdachte] . Ik kan u vertellen dat [verdachte] niet ophoudt. Het komt er op neer dat [verdachte] is doorgegaan met e-mails te sturen naar mijn vrienden, collega's, familieleden, de pers van de gemeente [plaats] en ook naar mijn voetbalvereniging. Op 4 april 2018 heeft [verdachte] op facebook op een bepaald bericht gereageerd. Zij schreef onder andere dat ik een varken en een seksueel pervers iemand ben.
Ik ben op 15 april 2018 in dienst getreden bij [A] , gevestigd te [plaats] . Ik was daar adjunct directeur. Zij heeft in een week tijd e-mails en linkedIn vriendschapsverzoeken gestuurd naar mijn medebestuursleden, zakelijke relaties en collega’s. In deze e-mails stond in de inhoud van haar blogs met daarin laster. Door al deze berichtjes en e-mails ben ik dus mijn baan kwijt geraakt. Omdat [verdachte] schade toebrengt aan [A] , is de arbeidsrelatie beëindigd. Ik kan u vertellen dat mijn leven is geruïneerd door [verdachte] . Ik ben mijn baan kwijtgeraakt door haar. Ik slaap nog steeds slecht, ik voel mij gespannen. Ik voel mij niet veilig.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-9. Dit proces-verbaal houdt als de op 7 juni 2018 afgelegde verklaring van [verdachte] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 116 e.v.):
Begin juni 2017 kreeg ik een relatie met [slachtoffer] tot en met 26 november 2017. Toen is onze relatie over gegaan. Toen besloot ik om een verhaal over hem te schrijven. Ik besloot toen het verhaal naar zijn vrienden, collega’s en kerkgenootschap te sturen. Door de mensen die hij kende te mailen en ook via LinkedIn en Facebook. Dit speelde allemaal begin april (het hof begrijpt: van 2018). Ik heb gegoogeld en ik zag dat hij een nieuwe baan had bij [A] . Wat mij heel boos maakte, is dat hij was benoemd als onderdirecteur. Dus ik besloot contact op te nemen met zijn werkgever via LinkedIn en met e-mail. Ik vertelde haar, de directeur, dat deze man een varken was en een seksueel pervers iemand was. Hij werd toen ontslagen.
Ik heb een fake account op LinkedIn gemaakt op naam van [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer] ). Ik heb daar dat verhaal op gezet. Ik weet niet meer precies hoeveel fake accounts ik heb aangemaakt. Ik neem daar de volledige verantwoordelijkheid voor. Ik heb ook een nepprofiel op Twitter aangemaakt. Ik beken dat ik via diverse social media het verhaal dat ik over hem heb geschreven heb verspreid.
4. Een geschrift, zijnde een print screen van een LinkedIn account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 87):
[foto]
[slachtoffer]
Strategisch Adviseur bij Nederlandse Zorgautorite...
(...)
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
[foto]
[slachtoffer] born on [geboortedatum] 1969, [geboorteplaats]
[internetsite]
(...)
5. Een geschrift, zijnde een print screen van een email van [betrokkene 2] aan de aangever van 3 januari 2018. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 61):
Gmail [slachtoffer] < [e-mailadres 1] @gmail.com>
Fwd: [slachtoffer] sent you a new message
[betrokkene 2] < [e-mailadres 2] @hotmail.com> 3 januari 2018 om 13:03
Hi [slachtoffer] ,
Ik vind het heel vervelend voor je. Onderstaande links ontving ik via LinkedIn en staat dus ook gedeeld via LinkedIn. Hopelijk kan je voorkomen dat veel mensen dit lezen! Succes ermee!
Groetjes [betrokkene 2]
Van LinkedIn Messaging
Verstuurd woensdag 3 januari 11:31
Onderwerp [slachtoffer] sent you a new message
Aan [betrokkene 2]
[slachtoffer] https:// [internetsite] .html
[betrokkene 2]
You have unread messages from [slachtoffer]
(...)
8. Een geschrift, zijnde een print screen van een Twitter account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 90):
[foto] (...)
[slachtoffer]
@ [e-mailadres 1] (...)
http:// [internetsite]
[plaats] , The Netherlands
http:// [internetsite]
(...)
Geboren in 1969
(...)
Tweets (...)
[slachtoffer] @ [e-mailadres 1] 4 jan.
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)
[slachtoffer] @ [e-mailadres 1] 4 jan.
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)
9. Een geschrift, zijnde een print screen van een account op independent.academia.edu op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 85):
(...)
[foto]
[slachtoffer]
[plaats] SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw - kort gezegd - aangevoerd dat het vereiste oogmerk ontbreekt, nu de verdachte niet de indruk heeft willen wekken alsof de ontvangers met de aangever te maken hadden, maar dat zij de ontvangers juist tegen hem wilde waarschuwen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar is gesteld het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders. Onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt ook een situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stellen waardoor die ander reputatieschade lijdt (Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698). Het hof stelt vast dat de aangever enig nadeel en zeker ook reputatieschade heeft geleden, immers volgt uit de aangifte (p. 104 van het dossier) o.a. dat de aangever hierdoor zijn baan heeft verloren. Ook volgt hieruit dat het leven van de aangever is geruïneerd door de handelingen van de verdachte, dat hij nog steeds slecht slaapt en zich gespannen voelt. Door het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’, is naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de gevolgen voor de aangever, bepaald geen sprake van ‘ironie’ of ‘humor’, zoals gesteld door de verdediging. Het hof verwerpt het verweer.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“11. Het moet dus gaan om gevallen waarbij derden daadwerkelijk en oprecht het idee hadden dat ze met het slachtoffer van de fraude te maken hadden. Dat is in deze zaak niet het geval. Al bij de beschrijving in het profiel staan woorden als "gross religious sex pervert". Dat is een omschrijving die niemand zichzelf zou geven. Zeker als vervolgens het profiel zelf wordt bekeken, of de inhoud van de blog, wordt al snel duidelijk dat het hier om een persiflering van aangever [slachtoffer] gaat.
12. Uit het dossier blijkt ook dat de uitgenodigden direct door hadden dat de uitnodiging niet van de echte [slachtoffer] afkomstig was (zie b.v. p. 57). Het was ook helemaal niet de bedoeling van cliënte om de identiteit van [slachtoffer] aan te nemen. Zij wilde alleen mensen uit zijn netwerk waarschuwen dat zij een verkeerde indruk van aangever hadden en dat zij hele andere ervaringen met hem had. Het ging haar niet om het om de tuin leiden van de aangesprokenen door zich voor te doen als [slachtoffer] - waar de strafbaarstelling nu juist expliciet op ziet - zij had enkel een waarschuwend effect voor ogen. Die doelstelling strookt niet met de ratio van de strafbaarstelling.
(...)
14. Kortom, de gedragingen van cliënte vallen buiten het bereik van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling is nu juist expliciet niet bedoeld voor de 'over de top' en satirische persiflages. De wetgever had duidelijk voor ogen om een vorm van identiteitsfraude vergelijkbaar aan de fraude met biometrische gegevens strafbaar te stellen, maar dan zonder bijvoorbeeld de hoge eisen van het vervalsen van een reisdocument te stellen. De gedraging van cliënte valt daar buiten. Zij wilde niet de indruk wekken alsof de ontvangers daadwerkelijk met [slachtoffer] te maken hadden, zij wilde hen juist tegen hen waarschuwen. Dat is geen strafbare gedraging en cliënte dient dan ook te worden vrijgesproken nu het vereiste oogmerk niet kan worden bewezen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 231b Sr luidt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.3
Artikel 231b Sr is als amendement toegevoegd aan het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 12 maart 2014, Stb. 2014, 125. De wetsgeschiedenis met betrekking tot deze bepaling houdt onder meer het volgende in.
- De toelichting op dit amendement luidt:
“Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Satire en parodie vallen hier dus niet onder.”
- De nadere toelichting op dit amendement door het Kamerlid Dijkhoff bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer luidt, voor zover hier van belang:
“Over het wetsvoorstel zelf dat de minister naar de Kamer heeft gestuurd, heb ik eigenlijk niets te zeggen. Alleen ontbreekt er volgens ons nog een element, namelijk de identiteitsfraude die niet met officiële documenten plaatsvindt. Dat is een groot probleem en het aantal gevallen stijgt nog steeds heel explosief. (...) Onze wetgeving is op veel terreinen nog niet aangepast en op onze moderne tijd ingericht. Vandaar dat ik samen met de collega's Oosenbrug, Oskam en Gesthuizen een amendement heb ingediend om de identiteit van Nederlanders adequaat te kunnen beschermen, ook in moderne, vaak online omgevingen. Ik licht dat amendement graag toe, ook om de reikwijdte nader te verklaren. Het principe dat iemands identiteit tegen misbruik beschermd moet worden, is in onze wet al bekend. In de uitwerking van dat principe is vooral aandacht voor officiële identiteitsbewijzen die door de overheid worden verstrekt. We zien echter dat in het sociale en economische verkeer de identiteit van een persoon steeds minder wordt herkend middels persoonlijk contact of zulke officiële overheidsdocumenten. Steeds vaker wordt identiteit afgeleid uit andere, voor een persoon identificerende gegevens. Dat kunnen accounts zijn, profielen van social media of gegevens die zijn doorgegeven via telefoon, e-mail, app of website. Ook telefoonnummers, nicknames, namen, adressen, accounts of combinaties hiervan kunnen identificerende persoonsgegevens zijn. Dit is niet bedoeld als een limitatieve opsomming, omdat er ongetwijfeld nog innovaties komen waarbij nieuwe vormen van identificatie belangrijk gaan worden. De bedoeling van dit amendement is uitdrukkelijk om de wetgeving toekomstbestendig te maken.
Het aantal gevallen waarin gefraudeerd wordt met zulke identificerende gegevens van een ander, neemt de afgelopen jaren dus explosief toe. (...) Men kan op relatief eenvoudige wijze ten opzichte van een derde doen alsof men iemand anders is, en deze derde daadwerkelijk doen geloven dat men iemand anders is. Hij denkt dan dat hij te maken heeft met degene van wie de identiteit valselijk is aangenomen. Het aannemen van andermans identiteit en het frauderen met iemands identiteit kan voor de betrokken persoon aanzienlijk nadeel opleveren. Dit nadeel kan ook vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of het opbouwen van een set aan valse gegevens in databases die aan een persoon worden gelinkt. Dit kan uiteindelijk zelfs in het opsporings- en veiligheidsdomein gevaar en nadeel opleveren. Stel je voor: ik koop allerlei zaken, die ik contant afreken, dan licht ik dus niemand op, maar geef ik wel steevast de naam van een andere persoon op. Als ik met die zaken vervolgens een aanslag ga plegen, dan zal de persoon wiens naam is opgegeven, in het begin behoorlijk wat uit te leggen hebben als men er aan de hand van allerlei databases achter komt dat die informatie gelinkt is aan die persoon.
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft - of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen - dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.”
(Handelingen II 2012/13, nr. 104, item 8, p. 1.)
- De memorie van antwoord (Eerste Kamer) luidt, voor zover hier van belang:
“In artikel 231b Sr wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Indien iemand opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, en de ander door dat gebruik nadeel wordt berokkend, kan op grond van dat artikel strafrechtelijk tegen hem worden opgetreden. Een eerste voorbeeld van een situatie die onder het bereik van deze strafbaarstelling valt, is de situatie waarin iemand willens en wetens en zonder toestemming de naam van een ander gebruikt en vervolgens onder de naam van die ander bij een bedrijf materieel huurt zonder dit materieel weer terug te brengen als gevolg waarvan het bedrijf degene wiens naam is misbruikt, aansprakelijk stelt voor de schade die het daardoor heeft opgelopen. Een ander voorbeeld dat onder de reikwijdte van artikel 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt.”
(Kamerstukken I 2013/14, 33352, C, p. 4-5.)
2.4.1
Artikel 231b Sr bepaalt, kort gezegd, dat het opzettelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is als uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan. Daarbij moet de verdachte het oogmerk hebben om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of misbruiken. Deze strafbaarstelling richt zich op gevallen waarbij men derden daadwerkelijk het idee geeft dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Daaronder valt echter, zoals volgt uit de onder 2.3.3 weergegeven wetsgeschiedenis, ook het geval waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, waarna die ander op dat account in een kwaad daglicht wordt gesteld met reputatieschade als gevolg.
2.4.2
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte op LinkedIn, Twitter en www.independent.academia.edu “nepaccounts” van aangever [slachtoffer] heeft aangemaakt, zonder dat de aangever daarmee had ingestemd. Deze nepaccounts bevatten telkens persoonlijke gegevens betreffende de aangever, waaronder zijn naam en foto. Op deze nepaccounts heeft de verdachte de aangever vervolgens in een kwaad daglicht gesteld door het vermelden van de tekst “I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT” dan wel “ [plaats] ’S SEX PERVERT” en het bij deze nepaccounts plaatsen van een link naar een blog met daarin seksueel getinte informatie over de verdachte en de aangever, waardoor de aangever reputatieschade heeft geleden. Het hof heeft verder vastgesteld dat van ironie of humor geen sprake is.
2.4.3
Het hof heeft op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat de verdachte accounts en profielen heeft aangemaakt “als zijnde aangemaakt” door de aangever en daarbij identificerende persoonsgegevens van de aangever heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de aangever te misbruiken. Dat oordeel geeft tegen de achtergrond van wat hiervoor is vooropgesteld niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook in het licht van het gevoerde verweer toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2023.
Conclusie 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen over bewezenverklaring van (i) belediging en (ii) de relatief nieuwe strafbaarstelling van misbruik identificerende persoonsgegevens (art. 231b Sr). Middel (i): verdachte heeft beledigende berichten over aangever (ex-partner) gestuurd aan moeder, collega’s en kerkgenootschap van aangever. Heeft verdachte daarmee de berichten ‘toegezonden of aangeboden’ aan de aangever a.b.i. art. 266.1 Sr? Middel faalt volgens AG. Middel (ii): verdachte heeft nepprofielen van aangever aangemaakt op sociale media en uit diens naam beledigende berichten en blogs over aangever verspreid. Gesteld wordt dat deze gedraging niet onder art. 231b Sr valt, nu voor eenieder duidelijk was dat de profielen niet daadwerkelijk aan aangever toebehoorden en het niet de intentie van verdachte was derden daarvan te overtuigen. AG meent o.g.v. wetsgeschiedenis dat deze klacht evenmin kan slagen. Ook heeft AG een rechtsvergelijkend uitstapje gemaakt naar de Franse en Zwitserse rechtsstelsels. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02658
Zitting 21 februari 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 22 juni 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. "eenvoudige belediging, meermalen gepleegd" en 2. “opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, inhoudende dat de verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , diens huidige en toekomstige werkgever, alsmede diens moeder, subsidiair voor het geval elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan een week vervangende hechtenis. Tot slot heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen; voor het overige is hij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof heeft in dat verband aan de verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd.
- 2.
Namens de verdachte heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
II. Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het eerste middel, in samenhang bezien met de toelichting, klaagt dat het hof “ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster de onder de eerste, derde en vierde gedachtestreepjes van het onder 1 tenlastegelegde beledigingen heeft ‘toegezonden of aangeboden aan de aangever’ zoals bedoeld in art. 266, eerste lid, Sr, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd”.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
4. Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat:
“zij op meerdere tijdstippen in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland, meermaals telkens opzettelijk [slachtoffer] heeft beledigd, door:
één of meerdere Linkedin bericht(en) / post(s), telkens alsof deze afkomstig waren van [slachtoffer] , te plaatsten en/of te sturen aan medewerkers van [A] met daarin onder andere de woorden: “I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT” en
één e-mail te sturen naar de moeder van die [slachtoffer] inhoudende onder andere de woorden: “I am sending you proof of what a pervert your son is” en/of “But this [betrokkene 1] is only the evil tip of this sex maniac’s iceberg” en
één e-mail te sturen naar leden of bestuurders van de [B] inhoudende onder andere de woorden: “ [slachtoffer] is a gross sex pervert”.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in een bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-1. Dit proces-verbaal houdt als de op 5 januari 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 7 e.v.):
Plaats delict: [a-straat 1] [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen 4 december 2017 en 5 januari 2018
Op 10 juni 2017 heb ik [verdachte] ontmoet. Al vrij snel kregen wij een relatie met elkaar. Op 26 november 2017 heb ik de relatie beëindigd. Op maandag 4 december 2017 ontvingen mijn ouders een email van [verdachte] waarin zij intieme details, vertrouwelijke informatie en laster beschreef.
Ik kreeg ook een email van [verdachte] waarin zij schreef dat zij mensen van de kerk waar ik lid van ben, een blog had gestuurd met daarin seksueel getinte informatie over ons. Behoorlijk gênant en beledigende opmerkingen. [verdachte] heeft inderdaad deze blog naar iedereen gestuurd op 28 december 2017.
Ik werd op 3 januari 2018 gemaild door een collega van mij, te weten [betrokkene 2] . [betrokkene 2] waarschuwde mij dat zij een email had ontvangen via Linkedln. In deze email werd ook doorverwezen naar de hierboven genoemde blog. De email van Linkedln heeft mijn profielfoto en het lijkt alsof het inderdaad mijn profiel is, wat overigens niet klopt, maar onder mijn profielfoto (mijn gezicht als foto) staat vermeld: "l am a religious sex pervert". Ik heb dit profiel niet aangemaakt. Het blijkt een nepprofiel te zijn.
Op 4 januari 2018 stuurde [verdachte] een email naar het voltallige kerkbestuur, waar ik ook deel van uitmaak. In deze email schrijft [verdachte] dat ik een pervers iemand ben.
Ik ben er ook achter gekomen dat er een nepprofiel is aangemaakt op de site www.independent.academia.edu. Dit is een wetenschappelijk platform. Op dit nepprofiel is dezelfde foto van mij gebruikt en wordt men doorverwezen naar de blog waar ik u eerder over vertelde.
Op Twitter ben ik er achter gekomen dat er ook weer een nepprofiel is aangemaakt. Ik ontdekte dit vanochtend, met dezelfde foto als op Linkedln, op dit profiel staat ook een link vermeld naar een blog. Op 2 januari 2018 heeft [verdachte] een bericht geschreven op de facebookpagina van mijn kerk ( [B] ). Hierin schreef zij dat ik een seksueel pervers iemand ben.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-4. Dit proces-verbaal houdt als de op 4 mei 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 102 e.v.):
Ik heb op 5 januari 2018 aangifte gedaan tegen [verdachte] . Ik kan u vertellen dat [verdachte] niet ophoudt. Het komt er op neer dat [verdachte] is doorgegaan met e-mails te sturen naar mijn vrienden, collega's, familieleden, de pers van de gemeente [plaats] en ook naar mijn voetbalvereniging. Op 4 april 2018 heeft [verdachte] op facebook op een bepaald bericht gereageerd. Zij schreef onder andere dat ik een varken en een seksueel pervers iemand ben.
Ik ben op 15 april 2018 in dienst getreden bij [A] , gevestigd te Utrecht. Ik was daar adjunct directeur. Zij heeft in een week tijd e-mails en linkedln vriendschapsverzoeken gestuurd naar mijn medebestuursleden, zakelijke relaties en collega's. In deze e-mails stond in de inhoud van haar blogs met daarin laster. Door al deze berichtjes en e-mails ben ik dus mijn baan kwijt geraakt. Omdat [verdachte] schade toebrengt aan [A] , is de arbeidsrelatie beëindigd. Ik kan u vertellen dat mijn leven is geruïneerd door [verdachte] . Ik ben mijn baan kwijtgeraakt door haar. Ik slaap nog steeds slecht, ik voel mij gespannen. Ik voel mij niet veilig.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-9. Dit proces-verbaal houdt als de op 7 juni 2018 afgelegde verklaring van [verdachte] onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 116 e.v.):
Begin juni 2017 kreeg ik een relatie met [slachtoffer] tot en met 26 november 2017. Toen is onze relatie over gegaan. Toen besloot ik om een verhaal over hem te schrijven. Ik besloot toen het verhaal naar zijn vrienden, collega's en kerkgenootschap te sturen. Door de mensen die hij kende te mailen en ook via Linkedln en Facebook. Dit speelde allemaal begin april (het hof begrijpt: van 2018). Ik heb gegoogeld en ik zag dat hij een nieuwe baan had bij [A] . Wat mij heel boos maakte, is dat hij was benoemd als onder directeur. Dus ik besloot contact op te nemen met zijn werkgever via Linkedln en met e-mail. Ik vertelde haar, de directeur, dat deze man een varken was en een seksueel pervers iemand was. Hij werd toen ontslagen.
Ik heb een fake account op Linkedln gemaakt op naam van [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer] ). Ik heb daar dat verhaal op gezet. Ik weet niet meer precies hoeveel fake accounts ik heb aangemaakt. Ik neem daar de volledige verantwoordelijkheid voor. Ik heb ook een nepprofiel op Twitter aangemaakt. Ik beken dat ik via diverse social media het verhaal dat ik over hem heb geschreven heb verspreid.
4. Een geschrift, zijnde een print screen van een LinkedIn account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 87):2.
[slachtoffer]
Strategisch Adviseur bij […] …
3 m
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
[profielfoto van [slachtoffer] ]
[slachtoffer] born on [geboortedatum] 1969,
Netherlands
[internetsite] .blogspot.fr
5. Een geschrift, zijnde een print screen van een email van [betrokkene 2] aan de aangever van 3 januari 2018. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 61):
Gmail [slachtoffer] < [e-mailadres 1] @gmail.com>
Fwd: [slachtoffer] sent you a new message
[betrokkene 2] < [e-mailadres 2] @hotmail.com> 3 januari 2018 om 13:03
Hi [slachtoffer] ,
Ik vind het heel vervelend voor je. Onderstaande links ontving ik via LinkedIn en staat dus ook gedeeld via LinkedIn. Hopelijk kan je voorkomen dat veel mensen dit lezen! Succes ermee!
Groetjes [betrokkene 2]
Van LinkedIn Messaging
Verstuurd woensdag 3 januari 11:31
Onderwerp [slachtoffer] Jan sent you a new message
Aan [betrokkene 2]
[slachtoffer] https:// [internetsite] .blogspot.fr/2017/12/ [slachtoffer] .html
[betrokkene 2]
You have unread messages from
[slachtoffer]
6. Een geschrift, zijnde een print screen van een email van [verdachte] aan de moeder van de aangever van 19 december 2017, die is doorgestuurd aan aangever. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 48):
Fwd: Look at these screenshots!
[betrokkene 3] < [e-mailadres 4] @kpnmail.nl> 19 december 2017 om 09:29
Aan [slachtoffer] < [e-mailadres 1] @gmail.com>
De Vijfde
Verstuurd vanaf mijn iPad
Begin doorgestuurd bericht
Van: [verdachte] < [e-mailadres 3] @hotmail.com>
Datum: 19 decemebr 2017 00 20 26 CET
Aan: “ [e-mailadres 4] @kpnmail.com” < [e-mailadres 4] @kpnmail.com>
Onderwerp: Look at these screenshots!
[bijlagen]
This is [verdachte] , your pervert son’s ex-girlfriend
So that's why you were acting like that with me when you saw me! [slachtoffer] had told you I was crazy! I am sending you proof of what a pervert your son is. I started dating him on June 10 and look what I found on his phone last time just before you saw me !!!! (see Attached screenshots!) And I have more!!!! Even one with his sex friend [betrokkene 4] where he sent her a picture of his dick and she sent him a picture of her vagina!
And look at the message with [betrokkene 5] where he tells her that on the week-end he is not free!!! Of course, he was with me on the week-ends!
For a long time I was jealous of his ex-girlfirend [betrokkene 1] because I thought he was cheating on me with her. But this [betrokkene 1] is only the evil tip of this sex maniac's iceberg. Every time I was at his place some condoms were missing and last time I even found a pair of women's underwear in his drawer!!!! And I took pictures of the condoms too when I was there last time (see screenshot). I thought I was going crazy with these missing condoms! I just couldn't believe he could do this to me! Especially after I had told him that I had broken up with my ex partner because he was cheating on me and I had been destroyed over this for two years!
Look at these screenshots from his cell phone! So am I crazy or is he a disgusting pig?
7. Een geschrift, zijnde een print screen van een email van [verdachte] aan leden/bestuurders van de [B] van 4 januari 2018, die is doorgestuurd aan aangever. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 63):
Gmail [slachtoffer] < [e-mailadres 1] @gmail.com>
Fwd: about [slachtoffer]
[betrokkene 6] < [e-mailadres 5] @freeler.nl> 4 januari 2018 om 11:03
Aan [e-mailadres 1] @gmail.com
Beste [slachtoffer] ,
Vanmorgen waren er weer twee mailtjes, ditmaal met een expliciet dreigement. Hierbij stuur ik het je ene. Het andere stuur ik ook door.
Sterkte!
[betrokkene 6]
From: [verdachte]
Sent: Thursday, January 04 2018 10 08 AM
To: [betrokkene 7] ; [e-mailadres 6] @gmail.com ; [e-mailadres 7] @gmail.com ; [betrokkene 8] ; [e-mailadres 8] @tele2.nl ; [e-mailadres 9] .com ; [e-mailadres 10] .nl ; [e-mailadres 11] @hotmail.com ; [e-mailadres 12] @kpnmail.nl ; [betrokkene 9] ; [e-mailadres 13] @hotmail.com ; [betrokkene 6] ; [e-mailadres 14] .nl ; [e-mailadres 15] .nl ; [e-mailadres 16] @kpnmail.nl
Subject: Fwd Fw About [slachtoffer]
is a gross sex pervert. I will make sure that the whole town of [plaats] will know!
http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [internetsite] .html
8. Een geschrift, zijnde een print screen van een Twitter account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 90):
[profielfoto [slachtoffer] ] Tweets Volgend Volgers Momenten
4 56 3 1
[slachtoffer]
@ [slachtoffer] Volgt jou Tweets Tweets en antwoorden
http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [slachtoffer] @ [slachtoffer] 4 jan.
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
[plaats] , The Netherlands http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [slachtoffer]
http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [slachtoffer]
Geregistreerd in december 2017 @ [slachtoffer] 4 jan.
Geboren in 1969 I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [slachtoffer]
9. Een geschrift, zijnde een print screen van een account op independent.academia.edu op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 85):
A
[profielfoto [slachtoffer] ] [slachtoffer]
[plaats] ’S SEX PERVERT
http:// [internetsite] .blogspot.fr/2018/01/ [internetsite]
.html... more
0 Followers 3 Following 3 Total views
+ FOLLOW
6. Voorts heeft het hof onder het hoofd “Nadere bewijsoverweging” het volgende overwogen:
“Feit 1
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de gedragingen die ten laste zijn gelegd onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje weliswaar als een belediging zouden kunnen overkomen, maar dat niet gaat om teksten die zijn toegezonden aan de aangever, een en ander zoals nader verwoord onder alinea 7 en 8 van haar pleitnota.
Het hof verwerpt dat verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte wordt onder het eerste gedachtestreepje van het onder 1 tenlastegelegde verweten dat zij (op een door haar gemaakt account op naam van de aangever) op Linkedin een bericht/post heeft geplaatst alsof het van de aangever was met daarin de woorden: “I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT”. Onder andere een toenmalige collega van de aangever van het bedrijf [A] , [betrokkene 2] , heeft hiervan kennisgenomen (p. 8 en p. 61 van het dossier) en doorgestuurd aan de aangever. Van een in het openbaar gedane uiting is sprake als de uiting is gedaan onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij in beginsel kan worden waargenomen door anderen dan degene tegen wie de uiting is gedaan (HR 29 juni 2010, NJ 2010/410). Naar het oordeel van het hof is algemeen bekend dat Linkedin een online sociaal netwerksite is dat op de zakelijke markt is gericht en dat een account zoals in kwestie door anderen dan degene op wiens naam het staat kan worden waargenomen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd, waarbij [betrokkene 2] in haar email aan de aangever nog opmerkt dat het is 'gedeeld' via Linkedin, waarbij zij tevergeefs de hoop uitsprak dat voorkomen kon worden dat veel mensen het bewezenverklaarde bericht zouden lezen (p. 61 van het dossier). Hiermee heeft de verdachte deze belediging in het openbaar bij geschrift gedaan als bedoeld in artikel 266 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Onder het derde en vierde gedachtestreepje van het onder 1 tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat zij e-mails heeft gestuurd aan de moeder van de aangever en aan kerkleden/bestuurders van een kerk waar ook de aangever actief was. In die e-mails stonden teksten die erop neerkomen dat de aangever een ‘(sex) pervert’ is. Deze e-mails zijn door de moeder van de aangever en door een kerklid doorgestuurd aan de aangever. Op die manier is de aangever (indirect) op de hoogte geraakt van de voor hem beledigende inhoud van die e-mails. Dit lag naar het oordeel van het hof ook voor de hand, omdat de e-mails naar de directe omgeving van de aangever zijn verstuurd en de verdachte er dus rekening mee heeft moeten houden dat die zouden worden doorgestuurd aan de aangever, zeker omdat de inhoud van de e-mails (met de belediging) betrekking heeft op de aangever. Hiermee heeft de verdachte deze beledigingen toegezonden of aangeboden aan de aangever zoals bedoeld in artikel 266 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Verweer van de verdediging
7. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 20213.het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig haar overgelegde en bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota, die voor zover relevant voor de bespreking van het eerste middel het volgende inhoudt (hier weergegeven zonder de voetnoot):
“Feit 1: belediging
4. De tenlastelegging beslaat voor wat betreft feit 1 een aantal gedragingen, gecategoriseerd door middel van vier gedachtestreepjes. Ten aanzien van de gedragingen onder het tweede gedachtestreepje merk ik op dat het hier gaat om een feitenrelaas zoals dit door cliënte is beleefd. Cliënte beschrijft in haar eigen woorden hoe zij de seksuele relatie met aangever heeft ervaren. Dit mag dan niet bijzonder flatteus zijn voor aangever, het is niet als strafrechtelijk verwijtbaar beledigend te kwalificeren. Het gaat hier om gewone woorden, zonder beledigende lading, die ook niet beledigend bedoeld zijn. Over andere delen van de blog valt te twisten in hoeverre deze beledigend bedoeld zijn – ik kom daar nog op – maar juist dit deel is feitelijk en sec weergegeven.
5. Het is ook juridisch lastig om dit onderdeel als beledigend te kwalificeren. Wij waren er immers allemaal niet bij. Wij weten niet hoe de seks was tussen cliënte en aangever. Als aangever inderdaad op een ruige manier en zonder voorspel seks heeft gehad met cliënte, en dit tegen de zin van cliënte was, dan spreekt zij hier eenvoudigweg de waarheid. Dat kán geen strafbaar verwijt opleveren. Zelfs als aangever betwist dat de seks op deze manier ging, dan kan het nog dat dit wel degelijk de beleving van cliënte was. Het zal niet voor het eerst zijn dat seks tussen twee mensen door elk anders wordt ervaren. Ook dan spreekt cliënte dus de waarheid: zij beschrijft eenvoudigweg haar seksuele ervaringen met aangever. Nogmaals, daar staat aangever dan misschien niet fraai op, maar het zou te ver gaan om een feitelijke weergave van een seksuele ervaring als een strafrechtelijk verwijtbare handeling te kwalificeren. Niet alleen zou dit de grenzen van de strafbaarstelling overschrijden, het zou ook als precedent hoogst onwenselijk zijn: het zou resulteren in een nog grotere barrière voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld – ook het ‘softe misbruik’ zoals bedoeld in #metoo – om openlijk te spreken over hun ervaringen en publiekelijk aan de bel te trekken.
6. Kortom, cliënte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder het tweede gedachtestreepje, nu de belediging niet bewezen kan worden.
7. Voor wat betreft de overige gedachtestreepjes geldt dat deze weliswaar als een belediging zouden kunnen overkomen, maar dat het hier niet gaat om teksten die zijn toegezonden aan aangever. Het moet voor artikel 266 Sr immers gaan om een belediging die “iemand door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding is aangedaan”. Dat was hier niet het geval. Cliënte heeft specifieke personen benaderd om hen te waarschuwen voor aangever. Zo is het ook tenlastegelegd. Dat levert geen strafbare belediging op, omdat de belediging – eenvoudig gezegd – aangever niet direct is aangedaan. In plaats daarvan hebben derden teksten over aangever ontvangen. De tenlastelegging spreekt bovendien van emails en berichten die één op één werden verzonden (via platforms als Facebook en Linkedln). Dus niet in het openbaar. Dat maakt dat het hier niet om een strafbare handeling gaat nu het bestanddeel “toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding” niet bewezen kan worden.
8. Cliënte dient daarom ook voor het overige tenlastegelegde onder 1 te worden vrijgesproken.”
Het juridisch kader
8. Belediging is als volgt strafbaar gesteld in art. 266, eerste lid, Sr:
“Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
9. Een belediging in de zin van deze bepaling kan worden gedaan i) in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, ii) in tegenwoordigheid van de beledigde mondeling of door feitelijkheden, of iii) door het toezenden of aanbieden van een geschrift of afbeelding.4.
10. Uit HR 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:426, NJ 2019/253, m.nt. Vellinga (het betrof een ‘OM-cassatie’) volgt dat met ‘een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding’ in art. 266 Sr is bedoeld een geschrift dat of een afbeelding die aan de beledigde persoon is toegezonden of aangeboden. Daarvan kan onder bepaalde omstandigheden ook sprake zijn wanneer het bericht de beledigde persoon niet rechtstreeks, maar via een derde bereikt. Zo een geval deed zich in dat arrest voor. De Hoge Raad achtte het kennelijke oordeel van het hof dat geen sprake was van toezending aan de beledigde persoon zonder nadere uitleg niet begrijpelijk, nu het hof had vastgesteld dat de verdachte brieven over de beledigde persoon (een politieambtenaar) had gericht aan zijn gezagsdrager, de (loco)burgemeester van Amstelveen of diens opvolgers, en dat erop kon worden gerekend dat de beledigde persoon van de inhoud van deze brieven op de hoogte zou raken, hetgeen ook daadwerkelijk was gebeurd. In het arrest van HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1681, NJ 2020/416 lag dat anders. In die zaak had de verdachte een bericht over de beledigde persoon gestuurd aan een derde, nadat die derde had verzocht om informatie over de beledigde persoon, en had de verdachte daarbij te kennen gegeven dat deze derde de informatie voor zich moest houden. Onder die omstandigheden was het oordeel van het hof dat de berichten door de verdachte waren ‘toegezonden of aangeboden’ aan de beledigde persoon niet zonder meer begrijpelijk, aldus de Hoge Raad.
Bespreking van het middel
11. Volgens de steller van het middel is het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring opgenomen berichten zijn ‘toegezonden of aangeboden’ aan de aangever niet zonder meer begrijpelijk, nu deze berichten niet aan hem, maar aan derden zijn gestuurd (namelijk aan zijn moeder, het kerkbestuur en collega’s).
11. De onder het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde gedraging houdt in dat de verdachte een of meer beledigende berichten op LinkedIn heeft geplaatst en/of gestuurd aan medewerkers van [A] , destijds de werkgever van de aangever. Het hof heeft, blijkens de nadere bewijsoverwegingen, geoordeeld dat de verdachte deze belediging in het openbaar bij geschrift heeft gedaan (hierboven ad i). Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, heeft het hof hier dus niet geoordeeld dat de verdachte deze belediging heeft gedaan door toezending of aanbieding van een geschrift (hierboven ad iii). In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
11. De onder het derde en het vierde gedachtestreepje bewezenverklaarde beledigingen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof echter wél toegezonden of aangeboden aan de aangever. De verdediging heeft in hoger beroep ook ten aanzien daarvan vrijspraak bepleit, omdat deze beledigingen niet rechtstreeks aan de aangever zijn toegezonden, maar aan de moeder van de aangever respectievelijk aan leden en bestuurders van een kerk waar de aangever actief was. Naar het oordeel van het hof zijn deze berichten niettemin indirect ter kennis gebracht van en dus indirect verzonden aan de aangever. Het hof heeft daartoe overwogen dat de berichten door de ontvangers zijn doorgestuurd naar de aangever en dit voor de hand lag aangezien de e-mails naar de directe omgeving van de aangever waren verzonden, zodat de verdachte daarmee rekening had moeten houden en temeer omdat de inhoud van de e-mails betrekking had op de aangever.
11. De steller van het middel voert in de toelichting op het middel allereerst aan dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte de bedoeling of wetenschap had dat de berichten de aangever zouden bereiken. In die opvatting ga ik niet mee. Blijkens haar verklaring bij de politie (bewijsmiddel 3) heeft de verdachte bewust mensen benaderd, die de aangever kende: vrienden, collega’s en leden van zijn kerkgenootschap. In hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte deze mensen voor de aangever wilde waarschuwen. Voorts, zo heeft de verdachte verklaard (bewijsmiddel 3), heeft zij met de nieuwe werkgever van de aangever contact opgenomen en zich beledigend over hem uitgelaten uit boosheid omdat hij daar een nieuwe baan als onderdirecteur had gekregen.
11. Het in de overwegingen van het hof besloten liggend oordeel dat onder die omstandigheden erop kon worden gerekend dat de beledigende berichten via die weg de aangever zouden bereiken kan ik goed volgen. In weerwil van de toelichting op het middel, heeft het hof daarbij niet onbegrijpelijk mede de omstandigheid in aanmerking genomen dat de berichten waren gestuurd naar direct betrokkenen van de aangever. De kans dat in een geval als het onderhavige een bericht wordt doorgestuurd naar de beledigde persoon mag, zo leert de ervaring, immers aanmerkelijk genoemd worden. Geen doel treft de stelling in de toelichting op het middel, dat de berichten niet op zodanige wijze waren verstuurd dat te verwachten viel dat de berichten de aangever indirect zouden bereiken, nu ze per e-mail rechtstreeks aan derden waren gestuurd en niet direct voor de aangever toegankelijk waren. Een e-mail bericht is immers betrekkelijk eenvoudig en snel door te sturen naar een ander e-mailadres.
11. Bezien tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste juridisch kader en de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, acht ik het oordeel van het hof dat de bij het derde en het vierde gedachtestreepje genoemde beledigingen zijn toegezonden of aangeboden aan de aangever niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen5., niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
17. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
II. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
18. Het tweede middel klaagt dat het hof “ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster opzettelijk persoonsgegevens ‘heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ (...) en dat zij profielen heeft aangemaakt ‘als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ’, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd”.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
19. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland of in Italië of in Frankrijk, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere accounts en profielen heeft aangemaakt op Linkedin en Twitter en www.Independent.Academia.EDU als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] en op die account één of meerdere berichten heeft gepost uit naam van die [slachtoffer] .”
20. Deze bewezenverklaring is gegrond op de bewijsmiddelen die hierboven bij de bespreking van het eerste middel zijn weergegeven.
20. Verder heeft het hof omtrent dit feit het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
[…]
Feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat het vereiste oogmerk ontbreekt, nu de verdachte niet de indruk heeft willen wekken alsof de ontvangers met de aangever te maken hadden, maar dat zij de ontvangers juist tegen hem wilde waarschuwen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar is gesteld het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders. Onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt ook een situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stellen waardoor die ander reputatieschade lijdt (Hoge Raad 26 november 2019, ECLI: NL:HR:2019:1698). Het hof stelt vast dat de aangever enig nadeel en zeker ook reputatieschade heeft geleden, immers volgt uit de aangifte (p. 104 van het dossier) o.a. dat de aangever hierdoor zijn baan heeft verloren. Ook volgt hieruit dat het leven van de aangever is geruïneerd door de handelingen van de verdachte, dat hij nog steeds slecht slaapt en zich gespannen voelt. Door het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: 'I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT', is naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de gevolgen voor de aangever, bepaald geen sprake van 'ironie' of 'humor', zoals gesteld door de verdediging. Het hof verwerpt het verweer.”
Het verweer van de verdediging
22. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 tevens vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 en daartoe het volgende aangevoerd (met weglating van de voetnoten):
“Feit 2 identiteitsfraude
9. Cliënte wordt daarnaast identiteitsfraude ex artikel 231b Sr verweten. Zij zou – kort gezegd – het hebben doen voorkomen alsof zij [slachtoffer] was door in zijn naam enkele profielen op sociale media te zetten.
10. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 231b Sr blijkt het volgende:
‘Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Satire en parodie vallen hier dus niet onder.’
(…)
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft – of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen – dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.’
11. Het moet dus gaan om gevallen waarbij derden daadwerkelijk en oprecht het idee hadden dat ze met het slachtoffer van de fraude te maken hadden. Dat is in deze zaak niet het geval. Al bij de beschrijving in het profiel staan worden als "gross religious sex pervert". Dat is een omschrijving die niemand zichzelf zou geven. Zeker als vervolgens het profiel zelf wordt bekeken, of de inhoud van de blog, wordt al snel duidelijk dat het hier om een persiflering van aangever [slachtoffer] gaat.
12. Uit het dossier blijkt ook dat de uitgenodigden direct door hadden dat de uitnodiging niet van de echte [slachtoffer] afkomstig was (zie b.v. p. 57). Het was ook helemaal niet de bedoeling van cliënte om de identiteit van [slachtoffer] aan te nemen. Zij wilde alleen mensen uit zijn netwerk waarschuwen dat zij een verkeerde indruk van aangever hadden en dat zij hele andere ervaringen met hem had. Het ging haar niet om het om de tuin leiden van de aangesprokenen door zich voor te doen als [slachtoffer] – waar de strafbaarstelling nu juist expliciet op ziet – zij had enkel een waarschuwend effect voor ogen. Die doelstelling strookt niet met de ratio van de strafbaarstelling.
13. Cliënte geeft in haar verhoren ook direct aan dat de blog en berichten ironisch bedoeld zijn. Zij herhaalt dat in haar verklaring vandaag, ze heeft het over een "grappende toon". Iedereen heeft een ander gevoel voor humor en over smaak valt te twisten, maar de bedoeling en toonzetting die cliënte beoogde bij het opstellen van de blog en de uitnodigingen speelt wel degelijk een rol bij de beoordeling van deze feiten. Zeker in het licht van de wetsgeschiedenis.
14. Kortom, de gedragingen van cliënte vallen buiten het bereik van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling is nu juist expliciet niet bedoeld voor de ‘over de top’ en satirische persiflages. De wetgever had duidelijk voor ogen om een vorm van identiteitsfraude vergelijkbaar aan de fraude met biometrische gegevens strafbaar te stellen, maar dan zonder bijvoorbeeld de hoge eisen van het vervalsen van een reisdocument te stellen. De gedraging van cliënte valt daar buiten. Zij wilde niet de indruk wekken alsof de ontvangers daadwerkelijk met [slachtoffer] te maken hadden, zij wilde hen juist tegen hen waarschuwen. Dat is geen strafbare gedraging en cliënte dient dan ook te worden vrijgesproken nu het vereiste oogmerk niet kan worden bewezen.”
Het juridisch kader
23. Het wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens is als volgt strafbaar gesteld in art. 231b Sr:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
24. Deze bepaling is op 1 mei 2014 ingevoerd bij de Wet van 12 maart 2014 ter verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (Stb. 2014, 125), na een daartoe strekkend amendement van het Kamerlid Dijkhoff c.s. De toelichting bij dat amendement luidt:
“Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen.
Satire en parodie vallen hier dus niet onder.”6.
25. Tijdens de mondelinge behandeling van het amendement in de Tweede Kamer gaf het Kamerlid Dijkhoff bovendien de volgende toelichting, voor zover hier van belang:
“[…]
Het aantal gevallen waarin gefraudeerd wordt met zulke identificerende gegevens van een ander, neemt de afgelopen jaren dus explosief toe. Gezien het karakter van de economie en de sociale ontwikkelingen zal die trend zich voortzetten. Men kan op relatief eenvoudige wijze ten opzichte van een derde doen alsof men iemand anders is, en deze derde daadwerkelijk doen geloven dat men iemand anders is. Hij denkt dan dat hij te maken heeft met degene van wie de identiteit valselijk is aangenomen. Het aannemen van andermans identiteit en het frauderen met iemands identiteit kan voor de betrokken persoon aanzienlijk nadeel opleveren. Dit nadeel kan ook vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of het opbouwen van een set aan valse gegevens in databases die aan een persoon worden gelinkt. Dit kan uiteindelijk zelfs in het opsporings- en veiligheidsdomein gevaar en nadeel opleveren. Stel je voor: ik koop allerlei zaken, die ik contant afreken, dan licht ik dus niemand op, maar geef ik wel steevast de naam van een andere persoon op. Als ik met die zaken vervolgens een aanslag ga plegen, dan zal de persoon wiens naam is opgegeven, in het begin behoorlijk wat uit te leggen hebben als men er aan de hand van allerlei databases achter komt dat die informatie gelinkt is aan die persoon.
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft — of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen — dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.”7.
26. Deze toelichting illustreert dat de strafbepaling van art. 231b Sr ziet op gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Het is nadrukkelijk de bedoeling van de indieners van het amendement dat satire en parodie buiten de strafbaarstelling vallen. Dat komt tot uitdrukking in het vereiste dat de verdachte met het oogmerk heeft gehandeld om zijn of haar identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken. Voor oogmerk moet tenminste opzet als zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn aanwezig zijn; voorwaardelijk opzet is niet genoeg. Van zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn is volgens bestendige rechtspraak sprake wanneer de verdachte “besefte of moet hebben beseft dat een en ander als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht” dat het aan het oogmerk gekoppelde bestanddeel zou intreden.8.
27. Een voorbeeld dat wél onder de reikwijdte van art. 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt en vervolgens op dat account die ander in een kwaad daglicht stelt waardoor deze reputatieschade lijdt, zo blijkt uit de memorie van antwoord EK bij het wetsvoorstel:
“De leden van de VVD-fractie constateren dat in de tekst van het bij amendement ingevoegde artikel 231b staat: «hij die opzettelijk (...) gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen». Deze leden vragen zich af wat daarmee wordt bedoeld, op welke situatie(s) dat onderdeel van de delictsomschrijving ziet en of daarvan een voorbeeld kan worden gegeven.
In artikel 231b Sr wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Indien iemand opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, en de ander door dat gebruik nadeel wordt berokkend, kan op grond van dat artikel strafrechtelijk tegen hem worden opgetreden. Een eerste voorbeeld van een situatie die onder het bereik van deze strafbaarstelling valt, is de situatie waarin iemand willens en wetens en zonder toestemming de naam van een ander gebruikt en vervolgens onder de naam van die ander bij een bedrijf materieel huurt zonder dit materieel weer terug te brengen als gevolg waarvan het bedrijf degene wiens naam is misbruikt, aansprakelijk stelt voor de schade die het daardoor heeft opgelopen. Een ander voorbeeld dat onder de reikwijdte van artikel 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt.
[…]”9.
Enkele beschouwingen van rechtsvergelijkende aard
28. Het feit dat art. 231b Sr een betrekkelijk nieuwe strafbepaling betreft, is voor mij aanleiding geweest rechtsvergelijkend te bezien of en, zo ja, op welke wijze de strafrechtstelsels van België, Duitsland, Zwitserland en Frankrijk het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar hebben gesteld. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn in Frankrijk en Zwitserland. In België10.en Duitsland11.is wel onderzoek gedaan naar de vraag of behoefte bestaat aan de invoering van een wetsartikel dat het misbruik van identiteitsgegevens of andersoortige aan identiteitsdiefstal verwante gedragingen strafbaar stelt, maar in beide landen luidde de slotsom dat dergelijke gedragingen reeds genoegzaam worden ondervangen door andere strafbepalingen aldaar.
29. Hieronder sta ik kort stil bij de Franse en de Zwitserse regelgeving. Vooruitlopend op de bespreking van het middel, heb ik in het bijzonder bekeken of de betreffende strafbepalingen vereisen dat het identiteitsmisbruik zodanig geloofwaardig is dat derden in meer of mindere mate overtuigd zijn dat zij daadwerkelijk te maken hebben met de persoon wiens identiteitsgegevens worden misbruikt.
i. Frankrijk
30. In 2011 trad article 226-4-1 van de Code Pénal (CP) in werking12., luidend:
“Le fait d'usurper l'identité d'un tiers ou de faire usage d'une ou plusieurs données de toute nature permettant de l'identifier en vue de troubler sa tranquillité ou celle d'autrui, ou de porter atteinte à son honneur ou à sa considération, est puni d'un an d'emprisonnement et de 15 000 € d'amende.
Cette infraction est punie des mêmes peines lorsqu'elle est commise sur un réseau de communication au public en ligne.
Lorsqu'ils sont commis par le conjoint ou le concubin de la victime ou par le partenaire lié à la victime par un pacte civil de solidarité, ces faits sont punis de deux ans d'emprisonnement et de 30 000 euros d'amende.”13.
31. De memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel is beknopt:
“L'article 2 crée l'incrimination d'utilisation frauduleuse de données à caractère personnel de tiers sur un réseau de télécommunication.
Le nouvel article 222-16-1 du code pénal réprime l'utilisation malveillante, dans le cadre des communications électroniques, de l'identité d'autrui ou de toute autre donnée personnelle, en vue de troubler sa tranquillité ou de porter atteinte à son honneur ou à sa considération. Il sanctionne ces comportements, sur le modèle des appels téléphoniques malveillants, d'une peine d'un an d'emprisonnement et de 15 000 € d'amende.”14.
32. Sinds de inwerkingtreding in 2011 zijn er verschillende rechtszaken geweest, die nader licht hebben doen schijnen op de interpretatie van art. 226-4-1 CP. Daaruit blijkt onder meer dat het maken van een nepprofiel op een sociaal netwerk onder de reikwijdte van deze strafbepaling valt. Een illustratief voorbeeld is een arrest van het Cour d’Appel de Paris van 13 april 2016. Deze zaak kent nogal wat overeenkomsten met de voorliggende zaak. De verdachte had namelijk, nadat haar kortdurende relatie met het slachtoffer was uitgegaan, hem en bekenden van hem (waaronder zijn moeder) bestookt met allerlei beledigende opmerkingen over hem. Ook had zij verschillende nepprofielen aangemaakt op Facebook, waarbij zij zich voordeed zowel als het slachtoffer zelf, alsook als bekenden van hem, en vervolgens allerlei beledigende berichten geplaatst. Het Cour d’Appel bevestigde de veroordeling die in eerste aanleg was uitgesproken.15.
33. Andere voorbeelden die tot een veroordeling op grond van art. 226-4-1 CP leidden zijn onder meer een zaak waarin de verdachte uit wraak valse antisemitische en haatdragende berichten had geplaatst op verschillende websites uit naam van het slachtoffer,16.en een zaak waarin de verdachte een website had aangemaakt waarop hij het slachtoffer zwartmaakte en persoonlijke informatie van haar, zoals haar woonplaats en e-mailadres, deelde.17.Er zijn meer gevallen in de rechtspraak bekend waarin het aanmaken en gebruikmaken van nepwebsites centraal staat. Eén daarvan bereikte de strafkamer van de Cour de Cassation. In die zaak had de verdachte een officiële website van een publiek figuur, Rachida Dati, nagemaakt en daarbij dezelfde foto’s en vergelijkbare grafische vormgeving gebruikt. Op die website werden vervolgens voor de betrokkene valse en beledigende berichten geplaatst. De Franse cassatierechter bevestigde dat de verdachte zich hiermee de identiteit van een derde had toegeëigend en met de intentie had gehandeld de rust van het slachtoffer te verstoren, dan wel haar eer te schaden. De omstandigheid dat de website niet geheel overeenkwam met de officiële website maakte dat niet anders.18.
34. Een uitspraak die tot een andere uitkomst leidde, was die van 18 april 2019 van het Tribunal de Grande Instance de Paris. De verdachte was ontevreden over de diensten van een beheerder en had vervolgens een nepwebsite gemaakt uit naam van die persoon, met daarboven de titel “[naam van de beheerder], syndic le plus cher et le moins bon de Neuilly sur Seine et Reims” (“de duurste en slechtste beheerder van Neuilly sur Seine en Reims”). De verdachte werd echter vrijgesproken, omdat hij de website, naar het oordeel van het Tribunal, louter had gemaakt met de bedoeling de beheerder te bekritiseren, en niet met de intentie zich als hem voor te doen, terwijl het ook voor derden onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze website niet daadwerkelijk aan die beheerder toebehoorde en enkel als kritiek bedoeld was.19.Een maand later kwam het Tribunal de Grande Instance de Paris met een vergelijkbare beslissing in een zaak waarin de verdachte het e-mailadres “emmanuel.macron.enmarche@gmail.com” had aangemaakt en daarmee vervolgens e-mails had verstuurd met daarin “10 bonnes raisons de ne pas voter pour moi” (“tien goede redenen om niet op mij te stemmen”), ondertekend met “Emmanuel”. Volgens de rechters ging het hier duidelijk om een parodiemail en was dat voor de lezers van het bericht ook onmiskenbaar duidelijk. Ook in deze zaak werd de verdachte vrijgesproken.20.
35. Of een dergelijke (al te) beperkte invulling van het toepassingsbereik van art. 226-4-1 CP door het Tribunal de Grande Instance de Paris in overeenstemming is met de bedoeling van de Franse wetgever, is een vraag die door de Cour d’Appel de Paris ontkennend is beantwoord, zo meen ik te kunnen afleiden uit een arrest van 11 april 2019 van dit Hof, waarin de verdachte het bedrijf waar hij werkzaam was geweest via een YouTube-kanaal en een blog uit naam van zijn voormalige werkgever in een kwaad daglicht stelde. In eerste aanleg waren de rechters tot een vrijspraak gekomen op soortgelijke gronden als de hiervoor beschreven uitspraken van het Tribunal de Grande Instance de Paris: omdat sprake zou zijn van het parodiëren en bekritiseren van het bedrijf, en het er de verdachte niet om ging derden te doen geloven dat ze daadwerkelijk met dit bedrijf te maken hadden. Het Cour d’Appel de Paris veegde deze vrijspraak echter van tafel. Zijn oordeel in die zaak luidt dat uit de tekst van art. 226-4-1 CP volgt dat deze bepaling niet alleen ‘het zich voordoen als een derde’ strafbaar stelt, maar ook ‘het gebruik van identificerende persoonsgegevens van een derde’, en dat het tenlastegelegde onder deze laatste noemer kan worden geschaard.21.Een dergelijke lezing van art. 226-4-1 CP, waarin niet zozeer het zich voordoen als een ander en het aldus misleiden van derden de kern vormt, maar juist de intentie van de verdachte om degene wiens identificerende persoonsgegevens worden gebruikt te benadelen, is voor zover ik heb kunnen nagaan in lijn met de bedoeling van de Franse wetgever, alsook met het hiervoor beschreven arrest van de Cour de Cassation.22.
ii. Zwitserland
36. Het Zwitserse strafrecht kent strikt genomen op dit moment nog geen afzonderlijke strafbaarstelling van misbruik van identiteitsgegevens. Wel heeft de wetgever recent een dergelijk voorstel van wet aangenomen. De inwerkingtreding ervan moet evenwel nog volgen.
36. Het nieuwe artikel 79decies StrafGesetzbuch (StGB) komt te luiden:
“Wer die Identität einer anderen Person ohne deren Einwilligung verwendet, um dieser zu schaden oder um sich oder einem Dritten einen unrechtmässigen Vorteil zu verschaffen, wird auf Antrag mit Freiheitsstrafe bis zu einem Jahr oder Geldstrafe bestraft.”
38. Deze nieuwe bepaling (Identitätsmissbrauch) is het gevolg van een eerdere in 2014 aangenomen motie van een Ständerat23.en wordt ingevoerd in het kader van de hernieuwde Datenschutz-Grundverordnung (DSG – het Zwitserse equivalent van de Nederlandse AVG). De nieuwe DSG treedt op 1 september 2023 in werking.24.Daarna zal, naar verwachting, art. 179decies StGB zijn intrede doen.
39. De toelichting bij het wetsontwerp van de DSG vermeldt het volgende over de betekenis van art. 179decies StGB (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“Der Bundesrat wird mit der durch das Parlament angenommenen Motion 14.3288 Comte beauftragt, einen Entwurf zur Änderung des Strafrechts auszuarbeiten, damit der Missbrauch einer Identität, der eine schwerwiegende Verletzung der Persönlichkeit darstelle, eine strafbare Handlung für sich wird.
Die Identität eines Menschen ist durch verschiedene konstituierende Merkmale bestimmbar, etwa durch seinen Namen, seine Herkunft, sein Bild, die soziale, familiäre oder berufliche Positionierung, sowie durch andere persönliche Daten wie Geburtsdatum, Internetadresse, Kontonummer oder Nickname.
Die vorgeschlagene Strafbestimmung gegen den Identitätsmissbrauch schützt die Persönlichkeit des Individuums. Das Recht auf Respektierung und Achtung seiner Identität soll unter strafrechtlichen Schutz gestellt werden, indem der Missbrauch der Identität als Teil seiner Persönlichkeit bestraft wird. Die systematische Einordnung erfolgt unter den Titel der strafbaren Handlungen gegen die Ehre und den Geheim- oder Privatbereich. Es soll jedoch davon abgesehen werden, die Verwendung einer fremden Identität zum Selbstzweck, um ihrer selbst willen, unter Strafe zu stellen, da dadurch die Grenzen des Strafrechts zu stark ausgeweitet würden. Der Täter muss vielmehr in der Absicht handeln, einen Schaden zu verursachen oder einen Vorteil zu erwirken. Die Verwendung einer Identität aus reinem Übermut oder als Scherz fällt damit nicht unter die Bestimmung. Die Verwendung einer neuen, fiktiven Identität fällt ebenso wenig in den Anwendungsbereich.
Das Phänomen und die Problematik des Missbrauchs einer fremden Identität haben sich durch den verbreiteten Gebrauch elektronischer Medien und entsprechender Kommunikationsmittel akzentuiert und verschärft. Die praktische Schwelle, in fremdem Namen auf sozialen Medien Äusserungen abzugeben oder via elektronischer Kommunikationsmittel entsprechende Handlungen auszuführen, hat sich im Vergleich zur herkömmlichen Kommunikation deutlich gesenkt. Die vorgeschlagene Strafbestimmung soll jedoch unabhängig vom Tatmittel und Medium, mit dem die Tat begangen wird, Anwendung finden. Auch der herkömmliche Missbrauch einer Identität, beispielsweise eine schriftlich erfolgte Warenbestellung oder eine persönliche, mündliche Kontaktaufnahme im Vorfeld eines sogenannten Enkeltrick-Betruges, wird durch die Strafbestimmung erfasst. Es wird somit davon abgesehen, lediglich den mittels eines Computers oder eines Telefons begangenen Identitätsmissbrauch unter Strafe zu stellen.
Der in der Strafbestimmung statuierte Nachteil für den durch den Identitätsmissbrauch Betroffenen muss eine gewisse Schwere erreichen und kann materieller oder immaterieller Natur sein. Die Absicht, beim Betroffenen einen massiven Ärger auszulösen, kann als Nachteilsabsicht bereits ausreichen.
Bei der Verwendung einer fremden Identität in Schädigungsabsicht oder zwecks Erlangung eines unrechtmässigen Vorteils stellt sich in der Regel die Frage nach der Anwendung weiterer Strafbestimmungen wie Betrug, Urkundenfälschung oder Delikte gegen die Ehre. In Fällen, in welchen der Unrechtsgehalt der Tat durch den gleichzeitig anwendbaren Tatbestand nicht gänzlich abgedeckt wird, der Aspekt der Persönlichkeitsverletzung durch den Identitätsmissbrauch also noch nicht berücksichtigt wird, ist von echter Konkurrenz auszugehen. Beide Strafbestimmungen finden Anwendung. Nimmt der Täter beispielsweise auf einem sozialen Netzwerk die Identität von B an und verleumdet C, wird neben dem Straftatbestand der Verleumdung auch der neu zu schaffende Tatbestand des Identitätsmissbrauchs angewendet. Nur so wird das gegen B begangene Unrecht geahndet und die bei diesem entstandenen negativen Folgen wie Reputationsverlust, Einleitung eines Verfahrens oder eine aufwändige und nur bedingt erfolgreiche Richtigstellung berücksichtigt. Im Falle des unbefugten Beschaffens von Personendaten und dem anschliessenden Missbrauch der entsprechenden Identität kommen ebenfalls beide Strafbestimmungen zur Anwendung. Erfolgt der Identitätsmissbrauch als Teil einer betrügerischen Handlung mit dem Ziel, einen unrechtmässigen Vorteil zu erlangen, kann der Betrugstatbestand auch den (in der Regel vorgelagerten) Tatbestand des Identitätsmissbrauchs umfassen, womit dieser mitbestraft ist.
Die gesetzliche Strafandrohung soll verhältnismässig sein zum Wert des geschützten Rechtsguts sowie zum Unrechtsgehalt der Straftat. Andernfalls verliert das Strafrecht an Glaubwürdigkeit und an präventiver Wirkungskraft. Die vom Phänomen des Missbrauchs einer fremden Identität ausgehende Gefahr soll, gerade im digitalen Zeitalter, nicht unterschätzt oder verharmlost werden, auch wenn der konkrete Unrechtsgehalt der Tat und die Folgen für die geschädigte Person nicht in jedem Fall schwer sein müssen. Entsprechend wird der neue Straftatbestand als Vergehen ausgestaltet und mit einer Strafandrohung von Freiheitsstrafe bis zu einem Jahr oder mit Geldstrafe versehen.
Gesetzlich erlaubte und damit rechtmässige Handlungen, zum Beispiel im Rahmen polizeilicher Ermittlungen und Strafuntersuchungen, bleiben nach Artikel 14 des Schweizerischen Strafgesetzbuches vorbehalten und damit straffrei.”25.
40. Uit deze toelichting blijkt dat de strafbaarstelling van identiteitsmisbruik dient ter bescherming van het recht op eerbiediging van iemands identiteit. De gedraging van het misbruiken van iemand anders identiteit als zodanig wordt in de toelichting niet nader gedefinieerd. Wel worden enkele voorbeelden van identiteitsmisbruik geschetst, zoals het in naam van een ander uitspraken doen op sociale media en het daarmee belasteren van die persoon. Een eis dat het identiteitsmisbruik dusdanig geloofwaardig moet zijn dat derden in de overtuiging verkeren dat zij daadwerkelijk te maken hebben met degene wiens identiteit wordt misbruikt, kan ik in de toelichting niet ontwaren. Het zwaartepunt lijkt ook hier met name juist te liggen in de intentie van de verdachte. Strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van deze bepaling treedt namelijk enkel in als de verdachte heeft gehandeld met de bedoeling om de ander te benadelen of om enig voordeel te behalen.26.Zodanig nadeel kan bijvoorbeeld bestaan uit reputatieschade, en zelfs uit het veroorzaken van grote woede bij degene wiens identiteit wordt misbruikt. Het gebruik van de identiteit van een ander louter uit vermetelheid of als grap valt in de zienswijze van de Zwitserse wetgever nadrukkelijk niet onder de strafbaarstelling.
Bespreking van het middel
41. De steller van het middel meent dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk persoonsgegevens van de aangever “heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken” door profielen op onder meer LinkedIn en Twitter aan te maken “als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ” ontoereikend is gemotiveerd, nu:
(i) het voor eenieder duidelijk was dat de profielen, met als profielbeschrijving ‘gross religious seks pervert’, niet daadwerkelijk aan de aangever toebehoorden;
(ii) uit de verklaringen in het dossier blijkt dat derden ook niet dachten daadwerkelijk met de aangever te maken te hebben;
(iii) en dit ook niet de intentie van de verdachte was.
De steller van het middel maakt uit de, hierboven aangehaalde, wetsgeschiedenis op dat de strafbepaling van art. 231b Sr enkel ziet op gevallen waarbij men derden echt het idee geeft – of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen – dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen, en niet op parodie of satire omdat dan niet met het oogmerk is gehandeld om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen.
42. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bestreden dat de verdachte met een dergelijk oogmerk handelde. De nepprofielen, alsmede de blogs en berichten die de verdachte daarop plaatste en aan derden stuurde, zouden ironisch zijn bedoeld. De verdachte wilde daarmee bij de ontvangers van deze berichten niet de indruk wekken dat zij daadwerkelijk met de aangever te maken hadden, maar hen juist tegen hem waarschuwen.
42. Het hof heeft dat verweer verworpen en daartoe overwogen dat het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’, mede bezien in het licht van de nadelige gevolgen voor de aangever, niet onder de noemer van ironie of humor kan worden geschaard. Voorts heeft het hof bij dat oordeel – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698, NJ 2020/53, m.nt. Reijntjes27.– meegewogen dat onder de reikwijdte van art. 231b Sr tevens de situatie valt waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt. Het hof is vervolgens tot bewezenverklaring hiervan gekomen, dat de verdachte opzettelijk de bedoelde identificerende persoonsgegevens van de aangever heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de aangever te misbruiken, waardoor enig nadeel voor de aangever kon ontstaan.
44. Art. 231b Sr is als gezegd betrekkelijk nieuw, kent een summiere totstandkomingsgeschiedenis en is in zijn korte bestaan nauwelijks in de rechtspraak van de Hoge Raad voor het voetlicht getreden. Wat precies het toepassingsbereik van deze bepaling is, staat nog niet vast.
44. Laat ik beginnen met mijn opmerking dat aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de veronderstelling voor de hand ligt dat “het voor eenieder duidelijk was dat de profielen – met als profielbeschrijving ‘gross religious seks pervert’ – niet daadwerkelijk aan aangever toebehoorden”. Daarbij komt dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat gevallen waarin derden niet het idee hebben dat zij te maken hebben met de persoon wiens identiteit door een ander wordt gebruikt, van deze strafbaarstelling worden uitgezonderd. De seksueel getinte en voor de aangever gênante inhoud van de berichten en blogs die de verdachte op de nepprofielen heeft geplaatst, zou inderdaad op zichzelf al kunnen doen vermoeden dat derden wel begrepen dat hier een ander dan de aangever optrad en aan het woord was. Maar tegengeworpen kan worden dat daarin nu juist een gelijkenis schuilt met het voorbeeld dat in de memorie van antwoord EK wordt gegeven van iemand die via een nepaccount van een ander, diezelfde persoon in een kwaad daglicht stelt. Ook in dat voorbeeld laat het zich moeilijk voorstellen dat derden niet al vrijwel meteen doorhebben dat het account door een ander persoon is gemanipuleerd, en toch valt volgens die memorie van antwoord ook deze situatie onder de reikwijdte van art. 231 Sr.
44. In dat licht bezien ga ik er vanuit dat de wetgever als uitzondering op de strafbaarstelling gevallen voor ogen heeft gehad waarin onmiskenbaar niet met de bedoeling is gehandeld om de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken en dit ook voor eenieder aanstonds duidelijk is, zoals bij satire of parodie. Een dergelijk geval doet zich in de voorliggende zaak echter niet voor. Uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meerdere online profielen heeft aangemaakt met de persoonsgegevens van de aangever – waaronder zijn naam en profielfoto –, die op het eerste gezicht niet te onderscheiden zijn van een echt profiel, om zo via die weg het netwerk van de aangever te kunnen bereiken en hem zwart te maken en schade te berokkenen, hetgeen ook is gebeurd. De verdachte heeft die profielen immers gebruikt om beledigende teksten over de aangever te plaatsen en links te sturen naar blogs waarin zij zich beledigend uitlaat over de aangever. Als gezegd, en zoals het hof heeft gedaan, laat zich in dit opzicht al gauw een vergelijking maken met het in de wetsgeschiedenis beschreven voorbeeld waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt. Door te handelen zoals bewezenverklaard en in de bewijsoverweging van het hof nader is uiteengezet, heeft de verdachte haar eigen identiteit verheeld en de identiteit van de aangever misbruikt. Dát is – evenals mutatis mutandis in het Franse en Zwitserse recht –,28.de gedraging die de strafbaarheid van de verdachte in de zin van art. 231b Sr constitueert.
47. Daaraan doet niet af het standpunt van de steller van het middel, dat de verdachte niet de intentie zou hebben gehad derden ervan te overtuigen dat ze met de aangever te maken hadden. Gezien het voorgaande is immers voldoende dat de verdachte heeft of moet hebben beseft dat haar handelen als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg met zich bracht dat haar identiteit werd verheeld en de identiteit van de aangever werd misbruikt.
47. Alles overziend schijnt het mij toe dat het bestreden oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.29.Ook is dat oordeel naar mijn mening niet onbegrijpelijk en, mede gelet op hetgeen door de verdediging ter ’s hofs terechtzitting naar voren is gebracht, toereikend gemotiveerd.
49. Het middel faalt.
IV. Slotsom
50. Beide middelen falen.
50. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
50. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑02‑2023
Vervolgens is op 21 mei 2021 een tussenarrest gewezen, omdat na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 10 mei 2021 bleek dat een nagezonden brief van de benadeelde partij in het digitale dossier was terechtgekomen. Om de verdediging in de gelegenheid te stellen te reageren op de inhoud van die nagezonden brief van de benadeelde partij, heeft het hof op 21 mei 2021 dat tussenarrest gewezen en het onderzoek heropend en geschorst tot de terechtzitting van 8 juni 2021. Op die terechtzitting van 8 juni 2021 is de zaak niet meer inhoudelijk besproken en het onderzoek (opnieuw) gesloten. Het arrest is twee weken later gewezen.
Zie over deze verschillende verschijningsvormen van belediging nader mijn conclusies van 5 februari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:98 en 8 september 2020, ECLI:NL:PHR:2020:752.
In het eerste middel lees ik een (vage) rechtsklacht.
Handelingen II 2012/13, nr. 104, 8, 4 juli 2013.
Vgl. HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031, NJ 1998/610, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94, NJ 2013/406, en HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2390, NJ 2019/357, m.nt. Van Sliedregt. Zie voorts J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 241-242 (IV.4.2).
Kamerstukken I 2013/14, 33 352, C, p. 4-5.
Zie o.a. het integraal verslag van de plenumvergadering van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers van 30 januari 2014 (p. 34), waarin toenmalig minister van justitie Annemie Turtelboom op vragen van Kamerleden antwoordde dat vormen van identiteitsfraude goed en efficiënt kunnen worden bestraft via de strafbaarstellingen van delicten als valsheid in geschrifte, het gebruik van valse stukken, valsheid in informatica, informaticabedrog, valse naamdracht of oplichtingen. Een soortgelijke conclusie trok P. Vandenbruwaene, procureur-generaal te Antwerpen, in zijn Mercuriale 2017 over identiteitsfraude, uitgesproken op 1 september 2017, p. 16.
Zie het statusonderzoek van de wetenschappelijke dienst van de Bondsdag 16 september 2014, waarin – onder verwijzing naar het boek Identitätsdiebstahl und Identitätsmissbrauch im Internet van Borges/Schwenk/Stuckenberg/Wegener – wordt gesteld dat er geen lacunes zijn in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van identiteitsmisbruik, nu dergelijke gevallen onder strafbaarstellingen van andere delicten kunnen worden gebracht, en er derhalve geen behoefte is aan een afzonderlijke strafbaarstelling. Het rapport dateert weliswaar van 2014, maar uit recentere publicaties op verschillende websites maak ik op dat de situatie nog onveranderd is (zie o.a. blog Datenschutz.org, ‘Opfer von Identitätsdiebstahl brauchen viel Geduld und starke Nerven’ (bijgewerkt t/m 13 februari 2023); blog Allrecht Rechtsschutzversicherungen, ‘Phishing, Pharming und Spoofing – Was tun bei Identitätsdiebstahl im Netz?’ (bijgewerkt t/m 13 juni 2019); Wikipedia, ‘Identitätsdiebstahl’ (bijgewerkt t/m 26 januari 2023); Blog Anwalt.de, V. Blees, ‘Identitätsdiebstahl / Identitätsmissbrauch im Internet’ (bijgewerkt t/m 15 oktober 2019)).
LOI n° 2011-267 du 14 mars 2011 (Article 2).
De bepaling is sindsdien eenmaal gewijzigd, namelijk in 2020 door de toevoeging van de derde en laatste alinea: LOI n°2020-936 du 30 juillet 2020 (Article 19).
Exposé des motifs, LOI n° 2011-267 du 14 mars 2011 d'orientation et de programmation pour la performance de la sécurité intérieure.
CA Paris, pôle 3,chambre 5, arrêt du 13 avril 2016.
TGI de Paris, 14ème ch. corr., jugement correctionnel du 27 juin 2019.
TGI Paris, ordonnance de référé du 12 août 2016.
Chambre criminelle 16 nov. 2016, 16-80.207 (ECLI:FR:CCASS:2016:CR05229).
TGI Paris, 17e ch. corr., jugement correctionnel du 18 avril 2019.
TGI Paris, 17e ch., 23 mai 2019, Ministère public c/ Jean-Paul M. et a. In verschillende publicaties wordt naar deze uitspraak verwezen. Zie: blog Dalloz Actualité, L. Kemoun en E. Morain, ‘La nouvelle forme de désinformation tristement à la mode: les fausses captures d’écran’ (bijgewerkt t/m 29 april 2020); blog A. Dimeglio, ‘Usurpation d'identité’ (bijgewerkt t/m 10 mei 2020); het artikel ‘La délicate frontière entre le délit d’usurpation d’identité numérique et la loi de 1881’, van Clara Massis de Solere, Legipresse 2019, #375, p. 563-570.
CA Paris, pôle 1, ch. 2, 11 avril 2019.
Ik verwijs naar het artikel ‘La délicate frontière entre le délit d’usurpation d’identité numérique et la loi de 1881’, van Clara Massis de Solere, Legipresse 2019, #375, p. 563-570, waarin de auteur onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel betoogt dat art. 226-4-1 CP niet beperkt wordt tot gedragingen waarbij de verdachte zich probeert voor te doen als een ander.
Motie 14.3288 van ‘Ständerat’ Raphaël Comte (FDP).
Aldus een bericht van 31 augustus 2022 op de website van het Zwitserse ‘Bundesamt für Justiz’ (https://www.bj.admin.ch/bj/de/home/staat/gesetzgebung/datenschutzstaerkung.html).
Botschaft zum Bundesgesetz über die Totalrevision des Bundesgesetzes über den Datenschutz und die Änderung weiterer Erlasse zum Datenschut, 15 september 2017, p. 7127-7129.
Daarmee wijkt de Zwitserse strafbaarstelling af van het Nederlandse art. 231b Sr. Art. 231b Sr vereist weliswaar dat het misbruik van identificerende persoonsgegevens tot enig nadeel heeft geleid, maar het oogmerk strekt zich daar niet tot uit. Het oogmerk in art. 231b Sr betreft louter het handelen om de eigen identiteit te verhelen of die van een ander te verhelen of misbruiken.
De Hoge Raad refereert daarin aan (het voorbeeld in) de memorie van antwoord EK (zie hiervoor onder randnummer 27).
Ook in het tweede middel lees ik een (vage) rechtsklacht.
Beroepschrift 05‑04‑2022
Dossiernummer: 20210698
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE TWEE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. F.T.C. Dölle
In de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968, verzoekster tot cassatie van het harer ten laste door het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2021 onder rolnummer 22-002237-19 gewezen arrest, die voor deze zaak domicilie kiest bij haar raadsvrouwe op de Linnaeusstraat 2A, 1092 CK te Amsterdam.
Middel I
Het recht — in het bijzonder art. 266 Sr — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster de onder de eerste, derde en vierde gedachtestreepjes van het onder 1 ten laste gelegde beledigingen heeft ‘toegezonden of aangeboden aan de aangever’ zoals bedoeld in art. 266 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht’, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.1
Ten laste van verzoekster is onder 1 bewezenverklaard dat:
- ‘1.
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland, meermaals telkens opzettelijk [slachtoffer], heeft beledigd, door:
- —
één of meerdere Linkedin bericht(en)/post(s), telkens alsof deze afkomstig waren van [slachtoffer], te plaatsten en/of te sturen aan medewerkers van [A], met daarin onder andere de woorden: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’ en
- —
één e-mail te sturen naar de moeder van die [slachtoffer] inhoudende onder andere de woorden : ‘I am sending you proof of what a pervert your son is’ en/of ‘But this [betrokkene 1] is only the evil tip of this seks maniac's iceberg’ en
- —
één e-mail te sturen naar leden of bestuurders van de [B] inhoudende onder andere de woorden: ‘[slachtoffer] is a gross sex pervert’.’
1.2
De bewezenverklaring steunt op de in de bijlage bij het arrest onder 1 t/m 9 opgenomen bewijsmiddelen.
1.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring — voor zover hier relevant — voorts het volgende overwogen:
‘Onder het derde; en vierde gedachtestreepje van het onder 1 tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat zij e-mails heeft gestuurd aan de moeder van de aangever en aan kerkleden/bestuurders van een kerk waar ook de aangever actief; was. In die e-mails stonden teksten die erop neerkomen dat de aangever een ‘(sex) pervert’ is. Deze e-mails zijn door de moeder van de aangever en door een kerklid doorgestuurd aan de aangever. Op die manier is de aangever (indirect) op de hoogte geraakt van de voor hem beledigende inhoud van die e-mails. Dit lag naar het oordeel van het hof ook voor de hand, omdat de e-mails naar de directe omgeving van de aangever zijn verstuurd en de verdachte er dus rekening mee heeft moeten houden dat die zouden worden doorgestuurd aan de aangever, zeken omdat de inhoud van de e-mails (met de belediging) betrekking heeft op de aangever. Hiermee heeft de verdachte deze beledigingen toegezonden of aangeboden aan de aangever zoals bedoeld in artikel 266 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.’
1.4
Artikel 266 lid 1 Sr luidt:
‘Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’
1.5
Vooropgesteld moet worden dat in artikel 266 Sr met ‘een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding’ is bedoeld een geschrift dat of afbeelding die aan de desbetreffende (beledigde) persoon is toegezonden of aangeboden.1.
1.6
Het oordeel van het Hof dat de onder de eerste (voor zover het ziet op het ‘sturen’), derde en vierde gedachtestreepjes bedoelde berichten door de verdachte zijn ‘toegezonden of aangeboden’ aan aangever is niet zonder meer begrijpelijk. Hierbij is — zoals ook door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd — van belang dat het Hof heeft vastgesteld dat verzoekster de e-mails niet aan de aangever, maar aan zijn moeder en aan het kerkbestuur heeft verstuurd. De Linkedln berichten zijn aan collega's van aangever verstuurd (bewijsmiddel 2).
1.7
Uit de bewijsvoering blijkt niet dat verzoekster de bedoeling of de wetenschap heeft gehad dat de berichten de aangever zouden bereiken. Ook heeft zij de berichten niet op zodanige wijze verstuurd dat te verwachten viel dat de berichten de beledigde langs indirecte weg zouden bereiken. De berichten waren per e-mail rechtstreeks gericht aan anderen dan de beledigde en niet direct voor hem toegankelijk2. (dit is bijvoorbeeld anders als de verdachte een aan een partner gerichte brief door de brievenbus van de woning doet waar ook de beledigde woont). 3.
1.8
Hieraan doet niet af wat het Hof heeft vastgesteld over de inhoud van de berichten en over de omstandigheid dat de e-mails naar geadresseerden in de directe omgeving van aangever zijn gestuurd.4.
1.9
Het belang van het cassatieberoep is evident, nu het Hof de berichten die verzoekster rechtstreeks aan de moeder, leden van de kerk en de werkgever van aangever stuurde in het bijzonder zwaar meewoog in de strafoplegging (arrest, p. 7).
Middel II
Het recht — in het bijzonder art. 231b Sr — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster opzettelijk persoonsgegevens ‘heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ (…) en dat zij profielen heeft aangemaakt ‘als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer]’, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.10
Ten laste van verzoekster is onder 2 bewezenverklaard dat:
- ‘2.
zij in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland of in Italië of in Frankrijk, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [slachtoffer], heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere, accounts en profielen heeft aangemaakt op Linkedin en Twitter en www.Independent.Academia.EDU als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] en op die account één of eerdere berichten heeft gepost uit naam van die [slachtoffer].’
1.11
De bewezenverklaring steunt op de in de bijlage bij het arrest onder 1 t/m 9 opgenomen bewijsmiddelen.
1.12
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring — voor zover hier relevant — voorts het volgende overwogen:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich — overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota — op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw — kort gezegd — aangevoerd dat het vereiste oogmerk ontbreekt, nu de verdachte niet de indruk heeft willen wekken alsof de ontvangers met de aangever te maken hadden, maar dat zij de ontvangers juist tegen hem wilde waarschuwen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar is gesteld het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders. Onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt ook een situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stellen waardoor die ander reputatieschade lijdt (Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698). Het hof stelt vast dat de aangever enig nadeel en zeker ook reputatieschade heeft geleden, immers volgt uit de aangifte (p.104 van het dossier) o.a. dat de aangever hierdoor zijn baan heeft verloren. Ook volgt hieruit dat het leven van de aangever is geruïneerd door de handelingen van de verdachte, dat hij nog steeds slecht slaapt en zich gespannen voelt. Door het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’, is naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de gevolgen voor de aangever, bepaald geen sprake van ‘ironie’ of ‘humor’, zoals gesteld door de verdediging. Het hof verwerpt het verweer.’
1.13
Artikel 231b Sr luidt:
‘Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
1.14.
Art. 231b Sr bepaalt, kort gezegd, dat het opzettelijk misbruik maken van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is indien uit dat misbruik ‘enig nadeel kan ontstaan’. Uit de in HR 26 november 2019, ECLI:NL:2019:1698 uiteengezette wetsgeschiedenis van dit artikel komt naar voren dat ‘het nadeel vele vormen [kan] aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie’. Daarbij moet het wel steeds gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij ‘daadwerkelijk te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen’.5.
1.15.
Het Hof heeft geoordeeld dat verzoekster opzettelijk persoonsgegevens ‘heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ (…) en dat zij profielen heeft aangemaakt ‘als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer]’ in de zin van art. 231b Sr. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd, mede gelet op hetgeen de raadsvrouwe hieromtrent in hoger beroep bij pleidooi heeft aangevoerd.
1.16.
Te weten dat het voor eenieder duidelijk was dat de profielen — met als profielbeschrijving ‘gross religious seks pervert’ — niet daadwerkelijk aan aangever toebehoorden, dat uit de verklaringen in het dossier blijkt dat derden ook niet dachten daadwerkelijk met aangever te maken te hebben en dat dit ook niet de intentie van verzoekster was (pleitaantekeningen 10 mei 2021, punt 9–14).
1.17.
Het belang van het cassatieberoep is ook hier evident, nu het Hof de bewezenverklaring van feit 2 zwaar meewoog in de strafoplegging (arrest, p. 8).
Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoekster bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 5 april 2022
Mr. F.T.C. Dölle
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑04‑2022
HR 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:426.
Vgl. CAG Hofstee, ECLI:NL:PHR:2019:98, punt 47, bij HR 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:426.
Vgl. CAG Hofstee, ECLI:NL:PHR:2019:98, punt 20, bij HR 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:426.
Vgl. HR ECLI:NL:2020:1681.
HR 26 november 2019. ECLI:NL:2019:1698, r.o. 2.4.1 en Kamerstukken II 2012/13, 33352, 7, p. 2.